• No results found

Bevolking: groei en spreiding

In document Drenthe transformeert (pagina 33-38)

2 Sociaal-culturele ontwikkelingen

2.1 Bevolking: groei en spreiding

Drenthe is een provincie met een lage bevolkingsdichtheid ten opzichte van de rest van Nederland. Dat is altijd al zo geweest (zie figuur 1.17). In de negentiende eeuw woonde het grootste gedeelte van de Drentse bevolking in kleine boerendorpen, eilandjes in een zee van woeste gronden. Er waren enkele kleine stadjes te vinden in de provincie, met name langs de randen van de provincie. Plaatsen als Coevorden, Meppel, Hoogeveen en Assen waren handelsstadjes die het contact met de rest van Nederland onderhielden. De negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw waren voor Drenthe periodes van snelle groei. De bevolking nam in snel tempo toe . Ook voor Nederland als geheel was er in deze periode sprake van een sterke bevolkingsgroei (zie figuur 2.1). Tussen 1830 (het jaar van de eerste volkstelling) en 1980 vond er een demografische transitie plaats in Nederland, het land groeide van twee miljoen naar veertien miljoen inwoners. Drenthe groeide gedurende deze hele periode meer dan gemiddeld. Friesland en Groningen hadden juist een teruglopend inwonertal.61 De sterke bevolkingsgroei in Drenthe was te danken aan grote

geboorteoverschotten. Vestiging en vertrek hielden elkaar in de tweede helft van de negentiende eeuw aardig in evenwicht.62 Aan het einde van de negentiende eeuw was er sprake van een migratie vanuit andere delen van Nederland naar Drenthe, hoofdzakelijk naar de veenkoloniën. Vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw begonnen de veenstreken weer leeg te lopen, de turfwinning was voorbij. Ook in de noordelijke landbouwstreken ging het toen slecht vanwege het dalende prijsniveau in de landbouw. Migratie naar het westen kwam in deze periode op. De aanvankelijk zo sterke

61

Holthoon, F.L. (ed.), J. Berting, De Nederlandse samenleving sinds 1815: wording en samenhang, Assen 1985, hoofdstuk 2

62

bevolkingsgroei in Drenthe stokte. In de jaren dertig kwam aan de stroom migranten die Drenthe verliet een eind. De economische crisis had ten gevolg dat er nergens werk was, dus kon men net zo goed blijven zit waar men zat. De daling in de bevolkingsgroei werd omgezet in een milde stijging (zie figuur 2.1).63

Er was in deze periode in heel Nederland sprake van een trek naar de steden. Het aandeel van de van de totale bevolking van Drenthe dat in grotere plaatsen woonachtig was nam in de eerste helft van de twintigste eeuw sterk toe (zie figuur 2.2 en 2.3).64 Dit proces van verstedelijking begon in de tweede helft van de negentiende eeuw en zette zich na de oorlog in versterkte mate voort. De ruimtelijke verdeling van de werkgelegenheid was hierin een bepalende factor. Na de Tweede Wereldoorlog was in heel Nederland sprake van een sterke bevolkingsgroei. Deze groei voltrok zich hoofdzakelijk in plaatsen met een positieve ontwikkeling van de werkgelegenheid. Het aandeel van gezinnen was na de oorlog zeer groot in de binnenprovinciale migratie. Dit is een indicatie dat werk en wonen een belangrijke rol speelden bij de keuze om te verhuizen. In de periode 1948-1960 was de provinciale migratie voor 41 procent te verklaren uit de ontwikkeling van de werkgelegenheid en voor 24 procent uit woonfactoren. Dit is een indicatie voor de groei van het woonforensisme.65 Ook in Drenthe was sprake van een spectaculaire bevolkingsgroei, in minder dan vijftig jaar groeide de bevolking met 80 procent, het geboorteoverschot was nog veel groter (zie figuur 2.4).66 Een deel van het geboorteoverschot migreerde naar de Drentse steden, nog een ander deel naar plaatsen elders in het land, maar een zeer groot deel bleef in het geboortedorp wonen (zie figuur 2.5). In Drenthe concentreerde de werkgelegenheid zich na de oorlog zeer sterk in de industrialisatiekernen. Er was sprake van een toenemende pendel naar

concentratiepunten van werkgelegenheid buiten de landbouw, en een toenemende vestiging in deze plaatsen.67 Dit werd bovendien doelbewust nagestreefd door de provinciale overheid, zoals blijkt uit figuur 2.6. 83 procent van de bevolkingsgroei tussen 1945 en 1964 in Drenthe vond in de industriegemeenten plaats.68 Het aandeel van de Drentse bevolking dat in de steden woonachtig was nam door de jaren heen toe, zoals te zien is in figuur 2.2 en 2.3.69

De aanhoudende en sterke bevolkingsgroei die in Nederland plaatsvond na de Tweede Wereldoorlog leidde vanaf de jaren vijftig tot enige ongerustheid bij de bestuurders van

63

Heringa, J. (ed.), Op.cit., hoofdstuk 13

64

Assen, Drents Archief, Bestuursarchief provincie Drenthe, inv.nr. 3730, ‘Stukken betreffende de woningbehoefte in Drenthe in relatie tot structuurwijziging als gevolg van industrialisering’, 1958-1968

65

Holthoon, F.L. (ed.), J. Berting, Op.cit., hoofdstuk 4

66

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. A27, ‘Drenthe’s industriële perspectieven’, 1948

67

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 334, ‘Nota inzake de te verwachten bevolkingsspreiding in Drenthe alsmede te verwachten woningbehoefte in de komende jaren’, 1964

68

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 334, ‘Nota inzake de te verwachten bevolkingsspreiding in Drenthe alsmede te verwachten woningbehoefte in de komende jaren’, 1964

69

Het Noorden op weg naar het jaar 2000; een nieuw perspectief, eds. de provinciale besturen van Groningen, Friesland en Drenthe, Assen 1967, p. 58, tabel 9

Nederland. Zij begonnen zich af te vragen hoe de bevolkingsgroei zich verder zou

ontwikkelen en wat hiervan de ruimtelijke gevolgen zouden zijn. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hield zich bezig met bevolkingsprognoses en publiceerde in 1951 haar ‘Berekeningen omtrent de toekomstige loop der Nederlandse bevolking’.70 Uit deze publicatie kwam naar voren dat het CBS voor de periode 1951-1981 een groei van de Nederlandse bevolking tot iets meer dan 11 miljoen inwoners verwachtte. In 1954 verschenen de ‘Herziene berekeningen omtrent de toekomstige loop der Nederlandse bevolking, 1951-1981’, met de bijgestelde prognose.71 De bevolkingsgroei was in 1951 te laag ingeschat. De nieuwe prognose voorspelde een groei tot tussen de 12 en 13,5 miljoen inwoners in 1980. Het vooruitzicht van een bevolking van ongeveer 13,5 miljoen in 1980 leidde tot lichte paniek bij planologen en bestuurders. Het aantal publicaties over dit onderwerp dat gedurende de jaren vijftig en zestig vanuit zeer verschillende hoeken verscheen, geeft aan hoezeer iedereen met het vraagstuk bezig was. Economen, planologen, sociale wetenschappers, iedereen publiceerde erover.72 In 1966 werd een congres gehouden over het

bevolkingsprobleem, met als titel ‘de mens in dichte pakking’ en in 1972 werd de Staatscommissie tot bestudering van het bevolkingsvraagstuk ingesteld.73

Tussen 1945 en 1960 was er sprake van een hoog aantal geboorten en een daling van het sterftecijfer. Dit leidde tot een sterke bevolkingsgroei. Na 1964 trad echter plotseling een versnelde daling van de geboortecijfers op, met als gevolg dat nieuwe prognoses nodig waren. In 1970 publiceerde het CBS nieuwe berekeningen, waarin deze ontwikkeling meegenomen was.74 Uit de laatste twee kolommen in figuur 2.7 blijkt dat er een omslag plaatsvond rond 1968. Tot en met 1967 waren de groeicijfers te laag ingeschat, voor de jaren 1968, 1969 en 1970 waren ze veel te hoog ingeschat. Er was sprake van een daling van de huwelijksvruchtbaarheid en een onverwachte toename van de sterfte. Dit leidde tot een vertraging van de groei. De nieuwe bevolkingsprognose werd dan ook sterk naar beneden bijgesteld (zie figuur 2.8). In 1965 verwachtte men nog een groei tot 21 miljoen inwoners in het jaar 2000, in 1970 ging men uit van een groei tot ongeveer 17 miljoen inwoners in het jaar 2000.

70

Berekeningen omtrent de toekomstige loop der Nederlandse bevolking, eds. CBS, Utrecht 1951

71

Herziene berekeningen omtrent de toekomstige loop der Nederlandse bevolking 1951-1981, eds. CBS, Utrecht 1954

72

Enkele voorbeelden van publicaties zijn: Rooijen, J.P. van, Het bevolkingsvraagstuk, Amsterdam 1961 (128 pagina’s); Het Westen en overig Nederland. Ontwikkeling van de gebieden buiten het Westen des

Lands, eds. Rijksdienst voor het Nationale Plan, Centraal Planbureau, Den Haag 1956 (2e druk) (35 pagina’s); Het Noorden op weg naar het jaar 2000; een nieuw perspectief, eds. de provinciale besturen van Groningen, Friesland en Drenthe, Assen 1967

73

Ekamper, P. (ed.), Bevolkingsatlas van Nederland: demografische ontwikkelingen van 1850 tot heden, Rijswijk 2003

74

Berekeningen omtrent de toekomstige bevolkingsgroei in Nederland in de periode 1970-2000, eds. CBS,

De invloed van dergelijke bevolkingsprognoses op plannenmakers bij het rijk, de provincies en gemeenten was zeer groot. De voorspellingen van het CBS leidden in de jaren vijftig tot de ontwikkeling van grootscheepse plannen bij zowel het rijk als gemeenten. In Drenthe is duidelijk te zien dat men aanvankelijk zeer voorzichtig was met de voorspellingen. In een prognose uit 1946 werd de verwachting geuit dat de provincie tussen 1940 en 1970 een groei van ongeveer 60.000 inwoners zou doormaken.75 Vanaf de jaren vijftig is er echter een duidelijke omslag te zien in de toekomstvoorspellingen. Met name bij de

industrialisatiekernen sloegen de voorzichtige toekomstvoorspellingen van de jaren veertig al snel om in megalomane visioenen met betrekking tot de toekomstige bevolkingsgroei. Zo publiceerde de gemeente Coevorden in 1957 een tamelijk voorzichtige prognose waarin een groei tot ongeveer 10.000 tot 11.000 inwoners in 1965 voorspeld werd.76 Deze voorspelling was redelijk accuraat, want Coevorden had in 1965 10.865 inwoners.77 De gehoopte ontwikkeling was bereikt, wat leidde tot een juichstemming. Vol positieve verwachtingen werd in 1965 een nieuwe prognose gemaakt, waarin een groei tot 18.500 inwoners in 1980 werd voorspeld en de hoop werd uitgesproken dat dit aantal in het jaar 2000 nog eens verdubbeld zou zijn.78 Het mag echter duidelijk zijn dat deze hoopvolle cijfers niet werden gehaald. Coevorden had in 1971 12.600 inwoners en bereikte voor de gemeentelijke herindeling in 1998 bijna de 15.000 inwoners.79 De 18.500 inwoners zijn tot op heden niet gehaald.80 Ook de gemeente Emmen had een te rooskleurig beeld van de toekomst. Zo telde de gemeente in het jaar 2000 niet de gehoopte 200.000 inwoners, maar slechts iets meer dan 100.00081 en had de provincie Drenthe in het jaar 2000 geen 800.000 inwoners maar heeft ze op dit moment ongeveer 490.000 inwoners.82 De planologische en ruimtelijke

gevolgen van de prognoses en het niet bereiken van de gehoopte bevolkingsgroei in Drenthe zullen in het tweede deel van deze scriptie aan de orde komen.

75

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. A4, ‘Bevolkingsprognose der gemeenten in de provincie Drenthe’, 1946

76

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 287, ‘Ontwikkelingsprognose voor de gemeente Coevorden’, 1957

77

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 335, ‘Rapport met gegevens inzake de te verwachten bevolkingsgroei van Coevorden’, 1964

78

Coevorden, schets van ontwikkeling, eds. Gemeentebestuur van Coevorden, Drents Economisch Technologisch Instituut, Coevorden 1964

79

Volkstelling van 1971 op http://www.volkstellingen.nl/nl/volkstelling/imageview/VT1971A1AT/;

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71883ned&D1=0,6-7,13,26,58&D2=0&D3=41&D4=0,4,l&VW=T

80

Hiermee wordt bedoeld het aantal inwoners dat woonachtig is in het gebied dat voor de gemeentelijke herindeling van 1998 tot de gemeente Coevorden behoorde.

81

Huygen, P., Emmen, de bouw van een aangename stad in het groen, Rotterdam 1995, hoofdstuk 6; Encyclopedie Drenthe Online

82

Het Noorden op weg naar het jaar 2000; een nieuw perspectief, eds. de provinciale besturen van Groningen, Friesland en Drenthe, Assen 1967, p .82,

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=70072ned&D1=0-88&D2=7,23-25,484&D3=12-14&VW=T

De rijksoverheid was in de jaren vijftig en zestig met name bang voor een scheve verdeling van de bevolking over Nederland. Het CBS had namelijk voorspeld dat de

bevolkingsgroei hoofdzakelijk in het westen geconcentreerd zou zijn. Dit had voor een groot deel te maken met migratie. Er was sprake van een verandering van richting van de migratie tijdens de naoorlogse periode in Nederland. Aanvankelijk was er sprake van een zeer sterke trek naar het westen van het land (zie figuur 2.9). Het westen dreigde dan ook langzaam maar zeker dicht te slibben, congestie werd een ernstig probleem. De overheid trachtte deze ontwikkeling door middel van het regionale industrialisatiebeleid om te keren, en met succes. De migratie naar het westen nam sterk af, zoals eveneens te zien is in figuur 2.9. Na 1960 zorgden de decentralisatie van bedrijvigheid en de vergrote activiteit in de bouw voor een stijging van de migratie, met name die van het westen naar de andere landsdelen. In de jaren zeventig waren de interregionale verschillen in welvaart voor een groot deel

verdwenen, dus toen gingen woonfactoren de migratie bepalen. Naarmate de depressie van de jaren zeventig doorzette daalde de migratie weer. Woonfactoren zijn bij de beslissing om te migreren steeds belangrijker geworden, de dominantie van het economische motief is in de loop der tijd afgenomen.83

De toegenomen mobiliteit van de bevolking was in de naoorlogse periode eveneens een factor van betekenis met betrekking tot de migratie. Voor de Tweede Wereldoorlog had het leven in Nederland een vrij duidelijke structuur. Het leven draaide grotendeels om

werken. Men was weinig mobiel en woonde dus vlakbij het werk. Het dagelijks leven speelde zich hoofdzakelijk af in de eigen buurt. Na de oorlog veranderde dit. De welvaart en daarmee de mobiliteit nam toe, waardoor men ook activiteiten verder van huis kon ontplooien.84 Dit werkte met name in het voordeel van de forensengemeenten. Er zijn in Drenthe dan ook een aantal niet-kerngemeenten die gedurende de naoorlogse periode eveneens sterk groeiden. Dit zijn plaatsen die een woonfunctie vervullen voor de kerngemeenten, zoals bijvoorbeeld Eelde, Vries, Zuidlaren, Rolde en Zuidwolde.85

Drenthe was in 1980 één van de meest gewenste provincies om te wonen geworden. Sinds 1962 heeft Drenthe een vestigingsoverschot.86 Aanvankelijk vestigden de nieuwe inwoners zich hoofdzakelijk in de industriekernen. Zij kwamen in veel gevallen naar de provincie vanwege de werkgelegenheid. Een ander belangrijk argument om in zich in Drenthe te vestigen was de prettige woonomgeving. Naarmate de tijd verstreek ging dit motief steeds zwaarder wegen en vond meer en meer vestiging in kleinere Drentse

83

Holthoon, F.L. (ed.), J. Berting, Op.cit., hoofdstuk 4

84

Groen, P.C., Drentse dorpen: gezichtsbehoud of gezichtsverlies?, Assen 1975

85

Assen, Drents Archief, D.E.T.I., inv.nr. 334, ‘Nota inzake de te verwachten bevolkingsspreiding in Drenthe alsmede te verwachten woningbehoefte in de komende jaren’, 1964

86

Assen, Drents Archief, Gedeputeerde Staten 1814-1951, inv.nr. 113, ‘Jaarverslag van de directie van de volkshuisvesting en de bouwnijverheid in de provincie over 1963’

gemeenten plaats. De introductie van deze ‘vreemdelingen’ in de Drentse samenleving zorgde voor veel veranderingen.

In document Drenthe transformeert (pagina 33-38)