• No results found

De start van een oeuvre: Pfeijffers polemische entree in de literatuur

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 52-54)

‘Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poëzie.’ (Pfeijffer 2003: 21)

Pfeijffer begon zijn literaire carrière als dichter en criticus. Zijn meest uitgesproken poëticale essays gaan dan ook over poëzie. In de bundel Het geheim van het vermoorde geneuzel: een poëtica (2003) zijn een aantal eerder gepubliceerde essays opgenomen, waarin Pfeijffer in ferme taal verkondigt hoe poëzie zou moeten zijn. Pfeijffer hanteert hier een uitgesproken autonomistische literatuuropvatting. In het essay ‘De mythe van de verstaanbaarheid’, opgenomen in deze bundel, ‘begon Ilja Leonard Pfeijffer een kruistocht tegen de vervlakking van de literatuur’, in de woorden van Hugo Brems. (652) Lexicaal begrip moet vermeden worden, het gaat bij het lezen van poëzie om een syntetisch begrip dat de logica ontstijgt. ‘Er is geen betekenis buiten de verzen, de betekenis valt samen met de verzen zelf; het is wat het is en het is logisch en goed.’ (Pfeijffer 2003: 23) Op deze manier kunnen gedachten en gevoelens ‘in hun onbewerkte, ruwe vorm in al hun complexiteit’ voelbaar worden gemaakt. De complexiteit van de werkelijkheid komt zo het gedicht binnen: ‘Ik wil een opname maken van de totale symfonie van verwarring in je hoofd. Ik wil de inelkaargewikkeldheid van alle dingen vangen in taal.’ (27) Poëzie moet worden gekenmerkt door ‘spel, experiment, risico en gevaar’, (30-31) aldus Pfeijffer. Begrijpelijke poëzie daarentegen dwingt de dichter ‘deze gedachten en emoties te

abstraheren en te reduceren tot een mededeling omwille van de verstaanbaarheid.’ (26) Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poëzie.

Brems beschrijft de stand van zaken rond de eeuwwisseling in het literaire veld in zijn literatuurgeschiedenis Altijd weer vogels die nesten beginnen als volgt. ‘De belangrijkste literaire controverses rond de eeuwwisseling zijn verweven met discussies over de toenemende

commercialisering en mediatisering van het literaire bedrijf.’ (630) Deze processen hebben vooral tot gevolg dat men discussieert over de vraag of vormen van literatuur verworden tot cultureel

verbruiksgoed. Volgens onder andere Pfeijffer gaat hierbij de kwaliteit zichtbaar achteruit. Vooral de grote populariteit van de bekentenisliteratuur moet het ontgelden, evenals de ontwikkeling dat publieke bekendheid vaak van groter belang is dan literaire kwaliteit. ‘Toch kan men er niet onderuit vast te stellen dat een kleine categorie van schrijvers die zijn uitgegroeid tot publieke personen, [ook in de literaire kritiek] meer aandacht krijgt dan anderen, eerder op grond van hun bekendheid dan

vanwege de literaire waarde van hun werk.’ (Brems 631)

In het essay ‘De mythe van het spontane meisje’, opgenomen in Het geheim van het vermoorde geneuzel, richt Pfeijffer zich spottend tegen de authenticiteitsmode van deze populaire

bekentenisliteratuur. Hij beargumenteert waarom autobiografische literatuur niet deugt: deze is erop gericht al bekende verhalen te herhalen, waarbij de vorm ondergeschikt wordt. Pfeijffer houdt opnieuw

vast aan het primaat van de literaire vorm boven de inhoud. ‘[Schrijf] dat Ischa Meijer in zijn broek heeft gepoept of dat je vanwege een onvervulde kinderwens een tatoeage van een dolfijn op je linker schouder hebt laten zetten, en het wordt vanzelf literatuur. Want zo gaat het tegenwoordig in de Nederlandse letteren. Wat waar gebeurd is, is authentiek. en wat authentiek is, is goed.’ (35) Hier stelt hij zijn eigen gedichten tegenover, die naar eigen zeggen nooit autobiografisch zijn, maar voortkomen uit een maakproces waarin constructie, berekening en stijl het winnen van spontaniteit. (40) ‘De dichter dient niet te zijn zoals het spontane meisje, dat gewoon leuk precies zegt wat zij voelt, maar zoals ik, de berekenende gluiperd die er heel hard aan werkt om spontaan te blijven.’ (42)

De toon van de essays in Het geheim van het vermoorde geneuzel hebben het al verraden: Pfeijffer houdt van polemiek. ‘Wie niet van bloedvergieten houdt, houde zich beter verre van de heilige oorlog die poëzie is.’ (13) Aan een interviewer van het Vlaamse dagblad De Morgen vertelde Pfeijffer dat hij het niet als de taak van een polemist ziet om zich aan de waarheid te houden. ‘Het gaat erom de ander zo effectief mogelijk onder het gras te schoffelen. De waarheid is daarbij eerder een soort hinderlijke bijkomstigheid, iets dat je maar beter kunt negeren of verdraaien.’ (Joosten 2008: 41- 42)

Naast poëzie heeft Pfeijffer zich met veel andere literaire genres beziggehouden: zo heeft hij toneelteksten geschreven, columns en songteksten voor Ellen ten Damme. Ook de roman is een van de literaire genres die Pfeijffer beoefent. In 2002 verscheen zijn debuutroman Rupert, een bekentenis en in 2004 zag zijn tweede roman het licht, Het grote baggerboek. Lars Bernaerts wijst op de

postmoderne literatuuropvatting waar deze roman blijk van geeft. (Bernaerts 2009: 8) Kenmerken die aan deze opvatting bijdragen, zijn ondermijnende intertekstuele verwijzingen, het gebrek aan een betrouwbaar perspectief en de psychologische samenhang die wordt gepresenteerd als een fictie. ‘In de wereld van deze tekst, die opgetrokken is uit kunstproza, is niets wat het lijkt. Het verhaal zit vol valkuilen, de tekst vol dubbele bodems.’ (5) En, verderop in Bernaerts’ bespreking: ‘Vorm,

verbeelding en retorische kracht krijgen in dit proza voorrang op herkenbaarheid en toegankelijkheid.’ (9)

De literatuuropvatting die blijkt uit Pfeijffers literaire praktijk in het begin van zijn

schrijverschap, wordt dus gekenmerkt door een afkeer van begrijpelijke literatuur waarin een (valse) authenticiteit in de mode is. Hiertegenover stelt hij een autonome vorm van poëzie, waarin het vooral om de vorm van het gedicht draait en waarbij spel en experiment hoog worden aangeslagen. Ten behoeve van het spel in de polemiek mag de waarheid dan ook gerust geweld worden aangedaan. Waarheid en authenticiteit zijn in deze postmoderne literatuuropvatting irrelevante waarden.

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 52-54)