• No results found

Pfeijffers posture: mainstreamavant-garde

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 54-56)

In een bespreking van Pfeijffers poëtica wijst Jan Konst erop dat de onbegrijpelijkheid die Pfeijffer aan zijn gedichten toeschrijft slechts een vorm van bedekte helderheid is. ‘Op de keper beschouwd is er geen sprake van een principiële afwezigheid van helderheid, maar van een helderheid die door al dan niet bewust toegepaste stijlmiddelen verhuld is.’ (Konst 13) De vorm verhult de boodschap. Konsts commentaar past in een lijn die zichtbaar is in de ontvangst van zijn werk en zijn extraverte presentatie als dichter en polemist: men wijst erop dat Pfeijffer barst van de retoriek, dat hij een poseur is voor wie maskerade het enige doel is. Ook in zijn zelfpresentatie wijst men dus op de vorm.

In zijn interpretatie van de verwijzingen naar popmuziek in Pfeijffers gedichten wijst Geert Buelens erop dat hoewel Pfeijffer zich ‘graag voordoet als een gevaarlijke want hun dagelijkse waarneming ontwrichtende figuur, is [hij] eigenlijk bijzonder publieksvriendelijk. Hij is ook ostentatief ijdel en op een wat doorzichtige manier rebels.’ (Buelens 2005: 201) Zijn rebellie is dus eigenlijk een vermomd conformisme, erop uit om posture/singulariteit in het veld te behouden. Deze rebellie blijkt ook uit de wijze waarop hij zich positioneert als polemist. Ook Jos Joosten wijst erop dat Pfeijffer zich met zijn opstelling als polemist opwerpt als mediagenieke avant-gardist. ‘Ilja Leonard Pfeijffer [wist] het uitdragen van een tegendraadse, klassiek-avant-gardistische literatuuropvatting vanaf den beginne te combineren met optimale publieke aandacht – althans in de kringen die er literair toe doen. […] Pfeijffer heeft deze niche comfortabel uitgebouwd door met zijn poëzie, romans, kritieken en polemieken een positie als dé mainstreamavant-gardist te veroveren.’ (Joosten 41)

Vaessens beschrijft Pfeijffers verschijning als volgt: ‘Pfeijffer voldoet met zijn lange haar en artistieke knevel wel sterk aan het romantische beeld van de excentrieke dichter, en de media dragen dit

poetische handelsmerk maar wat graag van glossy interview naar mainstream televisieprogramma.’ (Vaessens 2013: 130-1) De polemische opstelling van Pfeijffer is volgens deze commentatoren er uiteindelijk op gericht een veilige reputatie als onruststoker te bestendigen. Al deze typeringen wijzen erop dat hij eigenlijk een medialieveling is, door zich op een veilige manier als buitenstaander te profileren – een kunstenaarsprofiel dat al geaccepteerd is in de mainstream media.

Meta-rollenspel

Pfeijffer presenteert in de eerste jaren van zijn literaire carrière een autonome poëzieopvatting, waarin zijn gedichten losstaan van de werkelijkheid en van zichzelf als persoon. Deze literatuuropvatting vormt een paradox met zijn ostentatieve verschijning: in Pfeijffers posture is zijn aanwezige auteursverschijning niet te negeren. Pfeijffers verschijning is vanaf zijn entree in de literatuur met recht een personage te noemen, een creatie die de interpretatie van zijn dichterschap in grote mate heeft bepaald. Pfeijffer reflecteert ook zelf op zijn sterke imago dat verwachtingspatronen stuurt.

Hoe word ik een beroemd schrijver? Een literair zelfhulpboek (2012) is een bundeling van

columns die Pfeijffer in 2011 (in eerste instantie voor nrc.next) schreef over het schrijverschap. Aan de hand van vragen als ‘Hoe schrijf je een seksscène?’ en ‘Hoe gedraag je je op het Boekenbal?’ schetst Pfeijffer een beeld van zijn literaire overwegingen. Behalve over het schrijven zelf gaan deze columns over de positie van een auteur in het literaire veld (zijn inkomsten, opdrachten en gedrag in de media). Een van de vragen die Pfeijffer zichzelf stelt, luidt: ‘Is imago belangrijk voor een schrijver?’ Hierop schrijft de auteur: ‘Het voordeel van een schrijver ten opzichte van een abstracte merknaam is dat hij al een smoel heeft. Het is zaak om die om te beginnen zoveel mogelijk te laten zien, hoe afzichtelijk die misschien ook zijn mag. En daarbij is het van belang om je bij openbare gelegenheden een bepaalde rol aan te meten. Dit klinkt misschien verwerpelijk hypocriet, maar het is niet alleen wenselijk, maar ook vrijwel onvermijdelijk. De media dwingen je bijna vanzelf in een vaste rol. Dan kun je die maar beter op een intelligente manier manipuleren.’ (2012: 161) Hoewel enige rancune naar de media in deze beschrijving wel doorklinkt, toont hij zich tevreden met dit proces. Mijns inziens is het een belangrijk onderdeel van de posture van Pfeijffer, dat hij zelfs toegeeft dat hij speelt met zijn beeld in de media. Openlijke manipulatie vormt de kern van deze posture. Reflectie op de pose wordt een nieuwe pose. Zowel in als buiten zijn werk zijn rollenspel en de ficties die bepalend zijn in het wereldbeeld en menselijk levensverhaal terugkerende thema’s. Het thematiseren van rollenspel wordt zo een een soort meta-rollenspel. Deze kennis is vervolgens bepalend voor de ontvangst van zijn werk: men reageert met de aanname dat Pfeijffer niet op zijn woord kan worden vertrouwd. In mijn

interpretatie hoort dit meta-rollenspel bij Pfeijffers vorm van authenticiteit, hierop zal ik later terugkomen. In de gemediatiseerde wereld is de rol die bij verschijning in de media wordt

aangenomen van grote invloed. Openheid over manipulatie van die rol, is de enige manier om niet te erg te manipuleren en kan in die zin worden gezien als een vorm van oprechtheid.

Verderop in deze column beschrijft hij echter een onvrede over de wijze waarop hij gelezen wordt:

Het is mij goed gelukt om een imago van mijzelf neer te zetten in de media. Het is misschien wel een beetje té goed gelukt. Maar het bevalt me maar half. Als ik zou moeten zeggen wat voor beeld mensen van mij hebben op grond van de media, zou ik zeggen dat ik een arrogante betweter ben, Doctor in de Letteren die iedereen angst inboezemt, en een virtuoos literator die telkens weer verbluft met ingenieuze vormspelletjes maar intussen gaat het nergens over. Het vervelende is dat iedereen al mijn werk bij voorbaat interpreteert in het licht van mijn imago. [...] Maar een imago is net zoiets als een minnares. Aanvankelijk is de vraag: hoe kom je eraan? Maar de veel prangender vraag wordt algauw: hoe kom je er weer vanaf? Ik heb het geprobeerd bij de uitgave van De man van vele manieren, mijn verzamelde gedichten. Ik heb een schokkende naaktfoto van mijzelf op de achterflap gezet om aandacht te vragen voor het feit dat ik mij in elk gedicht wel degelijk blootgeef. En ik heb een vlammende inleiding geschreven, die ironisch lijkt maar erg serieus is, waarin ik dat allemaal nog eens uitleg. Tot nu toe heeft het niet geholpen. (2012: 163)

Het vormspel waarmee Pfeijffer zijn oprechtheid inkleedt staat een verandering van zijn imago als ingenieuze ironicus zonder wezenlijke inhoud in de weg. De naaktfoto en de bijbehorende nieuwe leesinstructie bevestigen zijn imago, in plaats van een verandering teweeg te brengen. De

oprechtheidsretoriek die hij hanteert wordt ingebed in de al bekende complexe, literaire structuren waarin zelfs Pfeijffer geen betrouwbare verteller is. Hij is als auteur onderdeel van zijn literaire universum, waarin hij zelf ingebed is in dubbele lagen en ironische framing. Mijn interpretatie van Pfeijffers posture komt erop neer dat Pfeijffer literaire veellagigheid als strategie gebruikt om de gewenste authenticiteit en oprechtheid te bereiken. Authenticiteit kan enkel worden bereikt wanneer zij is verweven in de veellagigheid. De wijze waarop Pfeijffer oprechtheid voorstaat, staat haaks op een algemeen geaccepteerde vorm van authenticiteit, die bestaat bij de gratie van de herhaling van bekende verhalen. Voor Pfeijffer horen complexiteit en manipulatie bij authenticiteit. Het is een

overdrijving van wat andere schrijvers volgens hem te eenzijdig en verborgen doen: een rol aannemen.

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 54-56)