• No results found

Conclusie: Thomése als persoon en personage

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 46-49)

In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat Thomése een aantal tegenstanders heeft, waartegen hij in essays en interviews tekeer gaat, maar die het ook moeten ontgelden in vorm én inhoud van zijn romans. Thomése hekelt onder andere de hedendaagse roep om authenticiteit, het economische systeem dat het literaire veld in zijn ogen geworden is, en de in zijn ogen funeste invloed van roem en sterrendom, waardoor de literatuur vaak ondergeschikt raakt aan de persoon van de schrijver. Hij is een tegenstander van de wijze waarop sterauteurs hun persoonlijkheid, grote emoties en valse

authenticiteit dankbaar als middel inzetten om te voldoen aan de smaak van het publiek, dat op zoek is naar herkenbare verhalen en bevestiging.

Tegenover deze wereld van al te starre beelden, clichés en verhalen, wil Thomése subversie, kritiek en verwarring stellen als doelen die met zijn literatuur moeten worden bereikt. Middelen

hiervoor zijn de deconstructie van de verhalen die in de media zo eenduidig worden gepresenteerd. Zijn literatuur moet ongrijpbaarheid in stand houden.

Zijn zelfrepresentatie reageert op de wijze waarop persoonlijkheden in het mediacircus worden gevormd. Om te voorkomen dat er over hem te starre verhalen worden gevormd, wil hij zijn eigen reputatie telkens vernietigen door zich in zijn literatuur continu te vernieuwen. Zo is het verzet ook in zijn literaire werk terug te zien, en richt het zich expliciet tegen zijn eigen imago.

Op het eerste gezicht staat Thomése dus tegenover de gesignaleerde verschuivingen in de literatuur, waarin helderheid en authenticiteit worden nagestreefd. Thomése lijkt juist de

onvoorspelbaarheid en grilligheid in te zetten om te bestrijden wat door auteurs, die door Vaessens laatpostmodern genoemd worden, als nieuwe mogelijkheden wordt onderzocht. Toch is mijn conclusie dat de door laatpostmoderne auteurs gezochte uitdrukkingsvormen niet zo ver afstaan van Thoméses literaire praktijk. De verschillende opvattingen liggen minder ver uit elkaar dan het lijkt. Thoméses literaire project kan ook in dit, zo je wilt, ‘laatpostmoderne’ kader worden geplaatst.

De buitenstaanderpositie die Thomése inneemt is gericht op het ontmaskeren van valse

authenticiteit. Zijn optreden als personage in zijn literaire werk biedt hem de mogelijkheid om ook van binnenuit op de literatuur te reflecteren, zowel inhoudelijk als in de vorm. De fascinatie voor

postmoderne thematiek, een bezinning op de complexe relatie tussen werkelijkheid, verbeelding en taal, verbindt hij in zijn recente werk met zijn eigen persoon als fictieve constructie.

Toen ik voor het eerst interview met mijzelf teruglas, dacht ik verschrikt: maar dat heb ik helemaal niet gezegd! Zo ben ik niet. Ik herinner me dat ik er radeloos van werd, tot ik merkte dat het beter was die fouten met nieuwe fouten te overtroeven. Het heeft geen zin om een jou onwelgevallig beeld bij te stellen, want voordat je het weet ben je zo'n ingezondenbrievenschrijver, zo iemand die altijd iets te zeuren heeft. Als je eenmaal in de publiciteit verdwaald bent geraakt, kun je maar het beste een zo ruim mogelijk portret van jezelf laten ontstaan. In de publiciteit bestaat iemand met dezelfde naam. Hij draagt mijn kleren en heeft hetzelfde haar. En toch zal ik hem hier thuis niet herkennen. Ik bedoel daarmee te zeggen dat ik mij wil verzetten tegen het misverstand dat je pas iemand bent als je met je kop in de krant staat. Als het lot op je valt, heb je, als schrijver, van de ene op de andere dag aanzien. Daar hoef je niet veel voor te doen. Maar als je er naar gaat leven, dan begint de treurigheid. […] Uiteindelijk, weten wij, zal hij ten onder gaan omdat hij nooit meer samen kan vallen met zijn eigen beeld.’ (Visser 2004)

De wijze waarop Thomése zichzelf als personage opvoert kan gezien worden als een bijdrage aan het spel om als persoonlijkheid ongrijpbaar te zijn. Door zichzelf op te voeren maar daarin eigenlijk leeg te blijven, gefragmenteerd, en zich niet vast te pinnen op een doel of een mening, doet Thomése hard zijn best om telkens te zeggen: Je denkt dat je me ziet, maar ik ben het niet. Hij wil zich vernieuwen en niet herkenbaar zijn, en daarmee de mogelijkheid van authenticiteit ondermijnen, althans –

authenticiteit op de manier waarop de media dat verlangt. Deze vorm van authenticiteit wordt door

hem gezien als een vorm van naïviteit en onnozelheid. In de hieruit volgende term die hij hanteert voor de huidige tijden, het ‘neo-onnozele tijdperk’ (2011b: 36), klinkt een ironische reactie door op alle termen die voor de huidige cultuur worden opgeworpen.

Onnozele authenticiteit is uit den boze, maar dat wil niet zeggen dat Thomése zich afkeert van een waarachtiger vorm van authenticiteit. In mijn analyse is duidelijk geworden dat Thomése op zoek is naar iets dat hij ‘waarachtigheid’ noemt. Door de bestrijding van de vorming van valse authenticiteit tot een kern van zijn literaire project te maken, komt een ‘waarachtige anti-authenticiteit’ in zicht. Deze paradox beschrijft een noodzakelijke dubbelheid in de literatuur: om werkelijk authentiek te kunnen zijn, wordt ironie ingezet. Het paradoxale samengaan van ‘sincerity and irony’, om met Magill te spreken, is zichtbaar in de ontwikkeling in Thoméses literaire praktijk. In het openlijk spelen van het literaire spel, het openlijk wijzen op de fictieve, door literaire processen gevormde aspecten van zijn auteursbeeld, ligt de mogelijkheid om authentiek en oprecht te kunnen zijn.

4 Ilja Leonard Pfeijffer

‘Ik zal uw helderheid verhelpen’

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 46-49)