• No results found

De start van een oeuvre

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 32-34)

3.2 Thoméses poëtica

3.2.1 De start van een oeuvre

'Ik ben van aard een provocateur, een treiteraar, dus ik als ik ze daarmee op de kast krijg, ga ik het niet uit de weg. Daar beleef ik als schrijver plezier aan.’ (Thomése tegen Vullings, 15-12-2009)

De literaire carrière van P.F. Thomése nam in 1986 een aanvang met de publicatie van een verhaal in het literaire tijdschrift De Revisor. Dit verhaal werd ook opgenomen in zijn debuut in boekvorm, de historische verhalenbundel Zuidland (1990). Tot zijn eigen verbazing en ongenoegen won hij met deze verhalen de AKO Literatuurprijs in 1991. In een interview in 1997 maakt hij zijn weerzin tegen roem kenbaar. Hij verzucht dat hij sinds de toekenning van deze ‘meest gemediatiseerde literatuurprijs’ moet vechten tegen zijn eigen schaduw. ‘Het is me mateloos gaan ergeren dat die prijs belangrijker werd dan Zuidland en de verhalen uiteindelijk heeft verpletterd. Zelfs mijn andere boeken lijden onder die verdwazing. De prijs heeft nadien alle recensies gekleurd.’ (Verbeken 1997) De bekendheid die de positieve ontvangst met zich meebracht, had naar eigen zeggen ook ‘een verlammende uitwerking op zijn creativiteit.’ (Albers 2000: 6)

Sinds Thomése in het begin van zijn schrijverschap werd geconfronteerd met de effecten van de roem, is de wereld van media en commercie voor hem een vijand waartegen hij zich in polemische essays afzet. Hij stelt dat de manier waarop er in de media met literatuur wordt omgegaan, maakt dat literatuur zelf niet tot haar recht komt. De vorm wordt ondergeschikt aan de inhoud, en die inhoud moet worden teruggebracht tot flaptekstformaat. ‘Het is cliché, conventie, afspraak, vooronderstelling, vooroordeel en het past precies op de achterkant van een roman. Dit is precies het soort

‘werkelijkheid’ dat door literatuur vernietigd zou moeten worden, bijvoorbeeld door het in een

zoutzuurbad van ironie onder te dompelen.’ (Thomése 2011b: 40) Eerder, in het essay ‘De narcistische samenzwering’, wees Thomése er al op: ‘[Een boek] kan pas succes hebben wanneer het in een andere vorm niets van zijn betekenis verliest.’ (Thomése 1998: 27)

Thomése: postmodern

Vanaf het begin van zijn schrijverschap wordt Thomése getypeerd als een auteur die het postmoderne gedachtegoed verwerkt in zijn fictie. Zo maakt Bart Vervaeck in zijn monografie De postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman (1999) gebruik van de teksten Haagse liefde, De vieze engel, Zuidland en Heldenjaren. Volgens Jaap Goedegebuure blinken de personages in de verhalen in de debuutbundel Zuidland, ontleend aan de marges van de Nederlandse geschiedenis, uit in

onbeduidendheid. ‘Alles is ijdelheid, een vergeefs najagen van wind. Alles is chaos, al het menselijk pogen is niets dan wat onbeduidend gekrabbel in de kantlijn van een onontraadselbaar boek.’

(Goedegebuure 1993: 775 ) Zijn personages falen vanwege hun eigen illusies; ze hebben grote ideeën over zichzelf en de wereld maar gaan ten onder aan de onkenbare waarheid. Hun realiteit bestaat uit fictie. De subjectiviteit van de verteller staat boven de objectiviteit van de reëel gebeurde historie. (idem) Het op de helling zetten van gevestigde beelden en verhalen is vanaf Thoméses debuut onderdeel van de kern van zijn literaire praktijk. (Brems 2006: 562) Thomése twijfelt aan de

kenbaarheid en vertelbaarheid van de geschiedenis. Feit en fictie lopen door elkaar, waarbij de fictieve constructie het zicht op de werkelijkheid ontneemt. Personages bestaan meer en meer enkel bij de gratie van hun verhaal, in de postmoderne roman is de realiteit zelf tot fictie verworden. (Vervaeck 1999)

Tegen de populariteit van de autobiografische roman

In de startjaren van Thoméses schrijverschap kent het genre van de autobiografische roman een ongekende populariteit. Sinds het midden van de jaren negentig ligt het succesvolle genre onder vuur: ‘De status van de boeken is dan ook buitengewoon dubbelzinnig en perfect te vergelijken met de steeds vervagende grens tussen de ‘klassieke’ soap en de realitysoap waarin de personen zowel personages als personen zijn.’ (Brems 633) De grotere context van dit door Hugo Brems

gekarakteriseerde ‘autobiografiedebat’ wordt gevormd door de vraag naar de mogelijkheid en plaats van literatuur die inging tegen eisen van de markt, grote publiek en populaire media. (639) Vooral Connie Palmen krijgt met I.M. felle kritiek te verduren. Deze memoriamroman zou een groot beroep doen op het gevoelsvoyeurisme van de lezer, waarbij de bekendheid van zowel de auteur als haar gestorven liefde Ischa Meijer de hype voeden. Volgens sommige critici wordt hiermee de grens tussen hoge literatuur en populaire consumptiecultuur overschreden. (Brems 636) Brems stelt dat de kritiek op het autobiografische genre niet zozeer gericht is op het genre als zodanig maar op de link ervan met de vraag van het publiek naar herkenbare verhalen. (637)

In 1998 verschijnt een geruchtmakend essay van de hand van Thomése in De Revisor: ‘De narcistische samenzwering’. In dit essay verzet hij zich tegen boeken die eenzijdig gericht zijn op herkenning, tegen ‘romans die met gebruikmaking van beproefde formules op directe inleving mikken.’ (24) De schuld ligt bij de verandering die zich heeft voltrokken in het literaire systeem, dat economisch is geworden. Thomése stelt de literatuur voor als een bedrijfstak, waar slechts

commerciële overwegingen gelden. In het economische systeem wordt de vraag bepaald door de ‘bezitsdrang die consumenten ontwikkelen omtrent een product.’ (26) Deze is gebaseerd op verwachtingen, die weer zijn gebaseerd op eerdere ervaringen, waardoor de bedrijfstak ‘zijn hoop [vestigt] op herhaling van oude successen.’ (26) Deze ontwikkeling is de oorzaak van ‘de onstuitbare emancipatie van het tweederangse in de literatuur’. (30) Aan het slot van deze tekst haalt Thomése uit

naar de auteurs van het autobiografische genre, die successen behalen met de uitvergroting van hun persoonlijkheid: ‘De coryfeeën van nu zijn niet superieur maar gelijk aan hun publiek, ze zijn alleen uitvergroot, opgeblazen. Het publiek ziet in hen zichzelf terug, maar dan honderdmaal, duizendmaal, honderdduizendmaal vergroot – het is een gigantische narcistische samenzwering.’ (32) Omdat het literaire tegengesteld is aan bevestiging en herkenning, vormt het een nadeel in de huidige

economische structuur. Thomése heeft zijn tegenstander gevonden en houdt stevig vast aan zijn literaire ideaal dat wordt gekenmerkt door ontregeling, onkenbaarheid en onvatbaarheid.

Thomése richt zich tegen de voorkeur van het publiek voor herkenbare verhalen, tegen idolatrie en de werking van roem, hype en sterrendom. In zijn (vroege) verhalen ondermijnt hij de kenbaarheid van de werkelijkheid door zijn personages aan hun eigen fictie ten onder te laten gaan. In beide aspecten van zijn literaire praktijk laat hij zien dat het funest is om te proberen vat te krijgen op zaken die groter zijn dan het individu. Hij benadrukt en omarmt het fragmentarische en zet zekerheden op het spel. Het bieden van een tegenstem is de belangrijkste waarde die Thomése aan de literatuur toekent.

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 32-34)