• No results found

Het ware leven, een roman

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 56-59)

Zo van dat je een verhaal van je leven zou proberen te maken om alle zinloosheid een schijn van zin en samenhang te verlenen. Dat je dat zou doen door je te identificeren met een vaststaande rol, een avatar, een standaardpersonage als model, met bijbehorende karaktereigenschappen, gedragingen, gebaren, gelaatsuitdrukkingen en je leeft door een vaststaand scenario na te leven. Het is toch te belachelijk voor woorden? [...] Alsof het ware leven een parodie zou zijn op fictie. (Pfeijffer 2006: 101)

Parodie op het postmodernisme: nieuwe ernst

In 2006 verscheen Het ware leven, een roman, waarin in 92 korte hoofdstukken een groot aantal personages als ik-verteller optreedt, waaronder een schrijver-personage met de naam Ilja Leonard Pfeijffer. De verschillende ik-vertellers richten zich tot elkaar of tot de lezer, waarbij het ene personage een verzinsel is van het andere. Bart Vervaeck typeerde de verhaalstructuur als volgt: ‘de ene figuur is een verzinsel van de andere, die nochtans door de eerste figuur verzonnen is. Het is een paradoxale structuur, zo’n beetje als de slang die haar eigen staart opeet, maar in dit geval gaat het eerder om produceren dan om verteren. Een betere vergelijking is misschien wel de beroemde tekening van M.C. Escher waarin de ene hand de andere tekent, zonder dat je kunt vaststellen welke hand nu ‘eerst’ aan het werk gaat.’ (Vervaeck 2007: 693-4)

De roman opent met een hoofdstuk waarin het schrijver-personage de lezer deelgenoot maakt van enkele overwegingen voorafgaand aan het verhaal dat hij zal vertellen. Deze overwegingen worden grotendeels bepaald door zijn veronderstelde verwachtingen van zijn publiek. De auteur kondigt aan te

zullen verhalen van de geschiedenis van tweede luitenant Ferdinand Boeb, die een oorlogsmissie uitvoert in het koude Rusland van enkele eeuwen geleden, ondanks zijn besef dat zijn publiek daar niet op zit te wachten. ‘ [D]e vrouwen onder de mensen, die mijn lezers zijn, [zouden] liever willen lezen over mijn eigen leven als vrouw dat ik echt zelf heb meegemaakt, vertel mij wat.’ (7) De auteur veronderstelt dat de lezer liever het authentieke verhaal leest van een vrouw die in Italië op zoek gaat naar zichzelf, waarop hij besluit zich de identiteit aan te meten van zo’n vrouw: ‘Alsof ik het niet zou kunnen. Nog zoiets. Ik weet heel goed wat de mensen willen. Bij deze heet ik Eugenie van Zanten.’ (8) Met deze afsplitsing in een ander personage is de complexe verhaalstructuur in gang gezet, die het hele boek een rol zal spelen.

In het vijfde hoofdstuk komt Eugenie zelf aan het woord. Ze verlaat haar Nederlandse,

inwisselbare echtgenoot om zichzelf te zoeken in Italië. Ze schrijft hierover een roman met de titel De heuvels van Amalfi. Eugenie is een verzinsel van de auteur en haar roman een ingebed verhaal in Het ware leven, een roman. Tegelijk is Eugenie een personage op hetzelfde niveau als het schrijver- personage: tegen het eind van Pfeijffers roman komen Pfeijffer en Eugenie elkaar tegen, en worden de rollen omgekeerd – Pfeijffer is nu speler in Eugenies verhaal. Personages hebben commentaar op het verhaal waarin ze een rol spelen, een verhaal dat bovendien bol staat van intertekstuele verwijzingen. ‘Ik kan me geen roman herinneren waarin zoveel postmoderne tics zo vaak en zo expliciet aan bod komen’, schrijft Bart Vervaeck in zijn bespreking van deze roman. (Vervaeck 697) Zo wordt in Pfeijffers handen het postmodernisme een parodie op een parodie: Vervaeck wijst erop dat het postmodernisme al tot een parodie op zichzelf verworden was. ‘Zoals min maal min resulteert in plus, zo resulteert de parodie op de parodie in nieuwe ernst.’ (Vervaeck 697) Zo bezien leidt de parodie niet tot relativisme, maar tot een vorm van ‘new sincerity’.

Op zoek naar het ware leven: parodie op authenticiteit

Het ware leven, een roman is te lezen als een parodie op de wens van zoveel mensen naar authenticiteit en de zoektocht om te worden wie je bent. Alle personages zijn op de een of andere manier op zoek naar ‘het ware leven’, een term die op van alles van toepassing is: zo worden Italië, goed eten, passie en oorlog op Russische vlakten allen op een zeker moment als ‘het ware leven’ gekwalificeerd. Dit ware leven contrasteert met het onwerkelijke, afgestompte leven, zoals het leven van alledag wordt beleefd. Het geleefde leven wordt als een onechte fictie ervaren. De film- en entertainmentindustrie, bij uitstek een fictieve wereld, fungeert vaak als spiegel voor wat de personages als het ware leven zien. Wanneer Eugenie bijvoorbeeld onbedaarlijk huilt, denkt ze: ‘Ongetwijfeld bood ik een meelijwekkend schouwspel. Kon ik maar echt en authentiek wenen zoals Vivien Leigh in Gone with the wind of Julie Christie in Doctor Zhivago.’ (42) In de ogen van veel personages wordt het ware leven pas bereikt dankzij de imitatie van ficties. Andersom wordt het

eigenlijke, normale, alledaagse leven juist ervaren als een onechte constructie. Voordat Eugenie besluit haar ware zelf te gaan zoeken in Italië, loopt ze samen met haar man over het strand. Hier heeft ze de volgende gedachte: ‘Dit was ik niet, dit was een scenario dat iemand die ik niet kende onwetend over mij had uitgeknobbeld. Ik had opeens zoiets van: ben ik dit of is dit het verhaal waarin ik als

personage kennelijk voorkom?’ (18-19)

Het schrijver-personage: verlangen naar authenticiteit

Het schrijver-personage Ilja Leonard Pfeijffer bevindt zich voornamelijk in café Burgerzaken in Leiden (de woonplaats van de werkelijke auteur ten tijde van publicatie van deze roman), waar hij gluurt naar serveersters en La Chouffe ‘hakt’. Via andere personages wordt een blik geworpen op de dichter. De serveerster Marinda schampert:

Zie hem nou zitten. Te lui om naar de kapper te gaan en te bohemien om zijn haar te kammen. Snor en sikje om het echt te maken. Allemaal reuze-Rembrandt. Maar dan met overgewicht. [...] En zich maar arrogant afzonderen van de rest van de gasten om de indruk te wekken dat hij een keer te vaak is lastiggevallen. En maar kriebelen met een pennetje in een aanstellerig opschrijfboekje om zijn afzondering van een interessant patina te voorzien. Meneer is dichter. Oehoe. (91)

Zo krijgt de dichter, via Marinda, ook in de roman het imago van een poseur. Dit imago komt voort uit de houding van de auteur in het café, maar ook de literaire constructie is hier debet aan. Met een sneer maakt Marinda duidelijk dat de wens om serieus genomen te worden, dankzij het vormspel niet in vervulling kan gaan:

Want dat is het hele probleem met jou, dichtertje. Je zit hier wel in Burgerzaken Chouffe te hakken en van alles te bedenken, maar van het ware leven heb je geen kaas gegeten. […] En dan heb je die hele Ferdinand Boeb en die hele Eugenie van Zanten en je ruikt van driehonderd meter dat het allemaal is verzonnen, bedacht, geconstrueerd, literair spel, metametameta, kortom be fucking langrijk. Vind je het gek dat mensen je niet serieus nemen? (102)

Naarmate de roman vordert, blijkt het ware leven ook voor de dichter een nastrevenswaardig ideaal. Ondanks de parodie op het jargon van authenticiteit, waarin alles te pas en te onpas tot ‘het ware leven’ wordt bestempeld, is hij steeds vaker jaloers op zijn personages. Hij lijdt onder de rol van buitenstaander en observator van anderen die hij zichzelf heeft toebedeeld. Hij krijgt steeds meer last van de onschendbaarheid die hoort bij zijn afstandelijke positie. ‘Ik wil zijn zoals zij, met woonlasten en werktijden. […] Ik ben een bohémien van bordkarton, die vervaarlijk gnuivend het leven bedenkt in plaats van het te beleven. Mijn personages zijn echter dan ik. Zij gaan op zoek naar zichzelf, vechten voor een ideaal, volharden in een onmogelijke missie of wonen heldhaftig in een wijk vol heden. Over

hen valt een boek te schrijven, niet over mij.’ (135) De schrijver neemt het heft in eigen handen, en gaat op zoek naar Ferdinand Boeb die onvindbaar is achtergebleven op de Russische vlakten. Deze handeling, die te lezen is als een poging om iets van het ware leven in de literaire vorm binnen te halen, bevestigt het probleem van het schrijver-personage: ‘Ik wilde streven toevoegen aan mijn zitten, een horizon aan mijn blik, een doel aan mijn gedachten, een missie aan mijn leegte en authenticiteit aan mijn oeverloze onechtheid. Ik wilde met verve ergens naartoe gaan. Maar ik ben een parodie geworden op mijn eigen fictie.’ (214)

Het personage Eugenie heeft geen last van de moeilijkheden die het schrijver-personage

ondervindt bij het creëren en vertellen van zijn eigen verhaal. In de roman kan het personage Eugenie de wens van de auteur verwoorden en vervullen. In haar vrouwelijke naïviteit wordt zij niet gehinderd door het geleerde cynisme van de auteur. Zo zegt ze: ‘Je weet bij echte schrijvers nooit of ze iets menen. Ik was er jaloers op, maar nu wil ik zo niet meer schrijven. Ik wil mijn verhaal vertellen, of de traditie van de renaissance dat nu goedvindt of niet. Dat kan mij niet schelen. Het is mijn verhaal.’ (128) Deze afsplitsing maakt een bepaalde opvatting over authenticiteit duidelijk: de pose van de schrijver zit Pfeijffer dwars, maar hoeft bij een naïef personage als Eugenie geen rol van betekenis te spelen. Zij kan zorgeloos naar Italië, op zoek naar zichzelf.

In document Ontsnappende schrijvers (pagina 56-59)