• No results found

9 De spruiten wiesen uit de bodem

Op 1 januari 1866 werd met de inwerkingtreding van een nieuw regeringsreglement de preventieve censuur die vanaf 1820 van kracht was geweest, eindelijk afgeschaft. Vanaf dat moment ‘wiesen de vele spruiten uit de bodem’, zoals J. Hartog dat in 1944 zo beeldend beschreef. Het monopolie van de deftige op het establishment gerichte Curaçaosche Courant dat ongeveer een halve eeuw geduurd had, was definitief voorbij, de fel-partijdige opiniepers deed zijn intrede. Voorlopig werd het nieuws wekelijks gebracht in een meestal op zaterdag verschijnend blad, dat in de regel vier pagina's telde met soms een supplement. Het formaat kwam overeen met de huidige Papiamentstalige kranten. Zulke bladen bevatten nauwelijks illustraties, weinig advertenties en vooral volle kolommen dicht op elkaar gedrukte tekst onder veelal kleine koppen, zodat er toch nog wel heel wat te lezen viel. Het was heel gebruikelijk dat ingezonden-stukken-schrijvers (en die waren er veel in die dagen!) op elkaar reageerden in verschillende bladen, wat dus veronderstelt dat men gewoon was meer dan één krant te lezen. Nagenoeg zonder uitzondering waren deze bladen meertalig. Gebruikte de redactie al één taal, dan waren er altijd wel advertenties, ingezonden stukken of zelfs bijdragen van medewerkers in andere talen.

Bevatte De Curaçaosche Courant alleen nieuwtjes, na 1870 ontstonden de eerste ‘opiniebladen’, en de bladen die het woord ‘literatuur’ of ‘letterkunde’ in hun ondertitel, redactieverklaring of werkelijk programma voerden. Johan Hartog gaf van deze laatste een beredeneerde inventarisatie van meer dan twintig voorbeelden. Maar alle bladen bewogen zich van tijd tot tijd op wat wij heden ten dage gewoonlijk tot literair terrein rekenen, of wat men in die dagen als letterkunde zag.

De functies van de krant in het literaire leven

Evenals in het begin van de eeuw is ook in deze tijd de krant de belangrijkste bron om nog iets van de organisatievormen en activiteiten van het literaire leven te achterhalen. Zonder uitzondering namen alle bladen ingezonden (gelegenheids)poëzie op, in allerlei talen, maar eind negentiende eeuw overwegend in het Spaans, op afstand gevolgd

door het Nederlands. Engels en Frans kwamen maar heel incidenteel voor, en Papiamento-poëzie verscheen pas vanaf het begin van de twintigste eeuw. Advertenties voor boeken en tijdschriften informeerden omtrent produkten uit plaatselijke drukkerijen, maar meestal kondigden ze geïmporteerd werk aan. Aan de gouvernementele verplichting om via de in 1883 in werking getreden wet op het auteursrecht alle nieuwe uitgaven te melden, werd nauwelijks gehoor gegeven.

De krant is nagenoeg de enige overgeleverde bron van berichtgeving omtrent het algemene gezelligheidsleven en het wetenschappelijke en literaire genootschapsleven dat eind negentiende eeuw vooral op Curaçao een korte bloeitijd doormaakte. Advertenties, aankondigingen, verslagen en de in die jaren voor het eerst in de opiniebladen verschijnende recensies zijn een bron voor met name de kennis van de toneelgeschiedenis. Werd een nieuw boek meestal slechts kort vermeld als ‘in dank ontvangen’, een toneelvoorstelling van een buitenlands en (vooral) een eigen gezelschap werd gewoonlijk uitgebreid gerecenseerd. De krant vermeldde de ‘soirées littéraires et musicales’ die aan het einde van de eeuw in de gunst van een talrijk publiek stonden.

Schooleigenaren-directeuren adverteerden hun school- en examen-programma's en zorgden voor uitvoerige verslagen van hun prijsuitreikingen, waarop aan het einde van het schooljaar voordrachten, improvisaties en toneel in vele talen voor ouders en belangstellende buitenstaanders te bewonderen vielen.

Het was gebruikelijk om allerlei actuele kwesties in dialoogvorm in de krant te behandelen. Uitgever-drukker-boekhandelaar-drogist A. Bethencourt adverteerde zijn winkelprodukten zelfs in klanten-dialogen die heel populair waren; ook Bonaire en de Bovenwinden kenden hun voorbeelden, terwijl er op die eilanden toch nog niet veel geschreven werd in die tijd. ‘Cursiefjes’, volgens de contemporaine aanduiding veelal ‘feuilletons’ genoemd, kenden een bloeitijdperk rond de eeuwwisseling. Dat zijn typische voorbeelden van een soort letterkunde, dat alleen in de krant tot zijn recht kwam.

Naast de algemene nieuws- en opiniebladen waarin literatuur niet meer dan een onderdeeltje vormde, kende Curaçao na de emancipatie een aantal bladen die meer aandacht aan de letterkunde wilden geven. Wijdden The Impulse en Civilisadó in de jaren zeventig relatief al meer ruimte aan de letteren, Notas y Letras wilde een halve generatie later zelfs een puur literair en muziekblad zijn, het eerste van de Antillen.

1865, getuige de veelvuldige advertenties, langzaamaan op een wat groter deel van de bevolking gericht leek te worden. In de kranten werden van tijd tot tijd boeken te koop aangeboden. De talen waren Frans en Spaans, maar ook wel Nederlands, want Nederlandse boekhandelaren probeerden ook rechtstreeks op Curaçao te verkopen, zoals J.H. de Bussy. Naast die rechtstreekse import werden boeken tweedehands verkocht. Het merendeel van de boeken werd echter via de drukkerijen en kranten aangeboden. De journalist trad ook in die dagen niet alleen op als auteur, maar eveneens als drukker, uitgever en boekhandelaar, en zette daarmee een einde achttiende eeuw begonnen traditie voort. De import overheerste de eigen produktie. De krant en de drukkerij van het Vicariaat publiceerden weliswaar, maar het aantal viel bij de import in het niet. Toen de wekelijkse bladen zo rond het einde van de eeuw een wat langere traditie kenden, zouden de drukkers nogal eens diverse ingebonden jaargangen van The Impulse, Civilisadó en andere aanbieden. Die bleven dus bewaard; bij een gering aanbod van lectuur bleek de krant minder eendagsvlieg dan tegenwoordig.

De letterkundige publikaties waren in dit totaalaanbod te verwaarlozen. Het is uit deze advertenties onmogelijk na te gaan wat er daadwerkelijk gekocht en gelezen werd. Wel doen de soms maandenlange herhalingen van steeds weer dezelfde advertenties met steeds weer dezelfde titels bange vermoedens rijzen dat het publiek niet erg kooplustig was, want het lijkt nauwelijks aannemelijk dat er een grote voorraad van elke titel geweest zal zijn.

Iets beter dan over deze journalisten-boekhandelaren zijn we nog ingelicht over de verreweg belangrijkste onder hen, de firma A. Bethencourt y Hijos, die sedert 1867 op het eiland gevestigd was. Deze adverteerde veel in alle bladen en gaf een eigen tweewekelijks Boletin uit (1879-1897), daarna El Anunciador (tot l908), waarvan enkele nummers bewaard bleven. Bovendien bezit de nationale bibliotheek van Caracas een uitvoerige catalogus uit 1882, die laat zien hoeveel de zaak voor export drukte en plaatselijk wist te distribueren. De belangrijkste informatiebron is definitief verdwenen; het eigen archief van de drukker ging in 1937 verloren.

The Impulse, a Journal of News and Literature

Vreemd genoeg voor de taalsituatie van het Curaçao van de tweede eeuwhelft, was het oudste blad dat het woord ‘literatuur’ in zijn

on-dertitel voerde Engelstalig. In totaal verschenen er niet meer dan twintig wekelijkse nummers van elk vier pagina's op iets groter dan A-4 formaat.

Hoofdredacteur-uitgever-eigenaar van het blad was leraar en officieel tolk-vertaler Daniel de Sola (1846-1896). The Impulse was in zijn tijd een van de vier verschijnende bladen en naast de grijze en eerbiedwaardige De Curaçaosche Courant van het establishment, de felle tegen de gouverneur gerichte Onpartijdige, en de beschaver

Civilisadó, was het de voorzichtig liberale.

Het ‘journal of general news and literature’ bevatte vooral het eerste en daarvan nog weer overwegend het internationale nieuws, zozeer dat aan het einde van het eerste kwartaal de lezers zelfs vroegen om meer lokaal-politiek commentaar. Dat is wel begrijpelijk want op dat moment stond heel Curaçao op zijn kop in verband met de ‘affaire Sassen’, het politie-optreden dat daarbij plaatsvond, de massale

sympathiebetuigingen, de rechtszaken, de ‘pasquins’ waarin ‘fatsoenlijke en brave menschen op eene hoogst beleedigende wyze aan de kaak worden gesteld’. Maar de toon van de krant bleef politiek afstandelijk en zoveel mogelijk neutraal, vol vooruitgangsgeloof, optimisme en het besef na de emancipatie in een verlichte tijd te leven, die verplichtingen schiep, niet alleen voor organisaties als onderwijs en pers, maar voor ieder individueel.

Wie met hedendaagse ogen naar ‘letterkunde’ gaat zoeken, zal in The Impulse gauw uitgekeken zijn. De eerste afleveringen bevatten twee ‘mini-feuilletons’ en vier gedichten, waarvan twee eigenlijk advertenties, een overgenomen liefdesgedicht en een gelegenheidsgedichtje bij de eerste kwartaaldag van het blad. Goedgeschreven beschouwingen over allerlei onderwerpen waarin auteurs zich de moeite gaven een verzorgde stijl te hanteren, vielen alle onder het literatuur-begrip. ‘Poëzie’ had kennelijk een veel specifieker en meer verheven betekenis. Aanduidingen als ‘goddelijkheid’, ‘verhevenheid’, het ‘oneindige’, ‘tempels’, ‘schoonheid’ en het ‘sublieme’ verwoordden dit. Het blad verkondigde ideeën, die geen dichter in de kolommen waarmaakte, al was men vast overtuigd van de waarde van poëzie en redekunst voor lezer en toehoorder. De ‘elocuencia’ vormde in die dagen kennelijk een belangrijk onderdeel van de literatuur, niet het minst in het onderwijs. Met het onderscheid prozasch = alledaags en potisch = verheven sloot het blad nog aan bij de opvattingen van voor de emancipatie. De redacteur zag de journalistiek in zijn algemeenheid trouwens ook als een letterkundige bezigheid. Literatuur was kennelijk alles wat geschreven was, een niet zo vreemde opvatting in een maatschappij met een sterk orale traditie.

Het blad was voor zover de kopij van de redacteur afkomstig was, geheel Engelstalig. Daarnaast verscheen nu en dan een stukje in het Nederlands, Spaans of Frans, er kwam geen Papiamento in voor. The Impulse was een klein blad met in het begin kennelijk niet meer dan vijftig abonnees, maar droeg op zijn bescheiden wijze, terughoudend waar anderen felle partijdigheid toonden, bij aan het besef dat de kolonie na de emancipatie een nieuwe tijd tegemoet was gegaan, waarin het héle volk, niet meer een bepaalde stand, moest kunnen deelhebben aan de vooruitgang op materieel en cultureel gebied. Het gaf een beeld van een optimistisch geloof in een nieuwe maatschappij, die onder andere door middel van de literatuur kon worden opgebouwd na een lange nacht van slavernij.

De volksbeschaver Civilisadó

Bestond The Impulse maar vier en een halve maand, Civilisadó hield het van 1871 tot 1875 vol. Redacteur-directeur-eigenaar Casten David Meyer streefde evenals zijn collega Daniel de Sola de verheffing en opvoeding van het volk na. Het ‘zuiver filantropische blad, gewaardeerd door slechts enkelen, bestreden door sommigen en miskend door velen’ richtte zich evenwel meer op het hele volk, met name op de niet-blanken in de kolonie, terwijl het zeer kritisch stond tegenover de macht, zowel ten opzichte van het grote buurland Venezuela als binnenlands wegens de ‘affaire Sassen’. Er viel in die dagen genoeg te schrijven. Deze bladen waren dan ook naast bronnen van nieuws, opiniërend van aard - ze vormden het begin van een strijdbare Antilliaanse pers.

Medewerkers waren de zakenman Gaspar Monsanto, de onderwijzer José N. Malo en talrijke ‘exilados’. De redactie hanteerde consequent het Papiamento, de taal waarin ook heel wat artikelen werden geschreven, vaak voorzien van toelichtende omschrijvingen, als de auteur kennelijk dacht dat een woord niet bekend was. Daarnaast kwam er nogal wat Spaans, Nederlands, Frans en Engels voor, met name in de ingezonden stukken. De inhoud was allereerst, dat valt van een krant niet anders te verwachten, algemeen van aard met aandacht voor buiten- en binnenlands nieuws. De kolommen van de krant stonden wijd open voor allerlei ingezonden stukken, van persoonlijke en algemene aard.

In 1873-1874 verscheen een vertaalde, geromantiseerde levensgeschiedenis van de bekende Noordamerikaanse abolitionist John

Brown. Dit was dan voor het eerst dat een Antilliaans blad een feuilleton opnam, dat

men buitenlandse literatuur in de eigen taal vertaalde en dat men zo kritisch over een zo nabij verleden durfde te schrijven.

Meer dan The Impulse bracht Civilisadó de poëtische praktijk. Dat deed het door incidenteel buitenlandse poëzie uit het Frans, Spaans of Engels, al dan niet in het Papiamento vertaald, op te nemen, maar meer door gedichten ‘van eigen bodem’ te plaatsen, die door ‘exilados’ als Manuel M. Dagnino en M.M. Bermudez Avila op Curaçao geschreven werden, of door mensen van het eiland zelf. Wegens de thema's zouden we met Cola Debrot deze auteurs eerder tot de ‘dichterlijke naturen’ dan tot de ‘echte’ dichters willen rekenen. Het merendeel van hun produkten was de gelegenheidspoëzie van personen die een enkele keer de pen publiekelijk opnamen.

Poëzie werd gezien als middel om de idealen van opvoeding en beschaving in christelijke zin uit te dragen. Nu ‘men’ in deze roerige en corrupte tijden het oprechte woord monddood wilde maken, moesten grote voorbeelden als Byron, Shakespeare, Milton, Breton de los Herreros en Morantin Larra als gids dienen. Naast de poëzie werd vooral het toneel als beschavende ‘hefboom’, als ‘barometer’ gezien. De metaforen zijn welsprekend en de macht die men het medium toedacht was groot.

Door zijn kritische toon moest het blad nogal wat kritiek, ook officiële van de gouverneur, verduren. Dat is niet het ergste, wel wordt het benauwd als de criticaster dan ook daadwerkelijk zijn abonnement opzegde, zoals de bisschop uit protest deed en met hem drie kwart van de lezers in de eerste zes maanden van l874. Omdat de wel trouwe abonnees nog herhaaldelijk om betaling moesten worden gemaand, waren ook organisatorische problemen aanzienlijk, nog versterkt omdat subsidie voor de school die aan de krant verbonden was, geweigerd werd. Toch schijnt het blad veel gelezen te zijn, door mensen uit alle maatschappelijke groeperingen.

John de Pool oordeelde in 1935 over het blad, dat het zulk een belangrijke taak vervulde, dat het alleen met het latere La Union kon worden vergeleken, waarbij

Civilisadó er zich dan nog op kon beroemen dat het geen orgaan van een bepaalde

groep was en in een tijd verscheen, dat de welstand gering en het algemeen levenspeil laag was. Het brengen van ‘civilisashon’ aan een volk dat net een paar honderd jaar slavernij achter de rug had en nog in een zeer zwakke economische positie verkeerde was geen sinecure. Dat was de mening van iemand die na een halve eeuw terugkeek, maar wat is het standpunt nu? Het blad is gecanoniseerd, met de hoofdkarakterisering dat

het als eerste Papiamentstalig blad een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de emancipatie van de eigen taal. Die unieke zaak kan niet voldoende benadrukt worden. Maar in de koloniale maatschappij kreeg zoiets weinig aandacht. Eva Abraham-Van der Mark sprak in 1990 van ‘een mislukt beschavingsoffensief’, als het gevolg van tegenwerking, want ‘de redactieleden waren in de eerste plaats idealisten met een blind geloof in onderwijs en opvoeding. Zij meenden dat de hogere strata door middel van redelijke argumenten ertoe konden worden gebracht hun vooroordeel en eigenbelang op te geven en dat vervolgens, wanneer de lagere groepen het juiste onderwijs zouden hebben ontvangen, vanzelf een betere samenleving zou ontstaan.’ Daar zou nog aan toe te voegen zijn dat de liberaal denkende Casten David Meyer het niet alleen moest opgeven tegen het establishment, maar ook tegen de steeds machtiger wordende kerk, die zich binnen enkele jaren van de macht van de pers als vormer van de publieke opinie zou verzekeren.

Notas y Letras, het eerste literaire tijdschrift

Notas y Letras, semanario de literatura y bellas artes met ruim zeshonderd pagina's,

verspreid over meer dan zeventig nummers, wordt algemeen als het eerste echt belangrijke Antilliaanse literaire tijdschrift beschouwd. Het verscheen van 1886 tot begin 1888.

De redacteuren J.S. Corsen en E.H. Römer constateerden in hun openingsartikel verdedigenderwijze dat er weliswaar al zoveel bladen op het eiland waren, waarom dan nog een nieuw erbij, maar dat hun Notas y Letras wel degelijk bestaansrecht had, want het wilde specifiek letterkunde en fraaie kunsten brengen, en zich daarbij vooral op de jeugd en het gezin te richten. Het was de tijd dat het ‘familieblad’ opkwam. De omvang van elke aflevering was acht pagina's, het dubbele van wat veel andere bladen boden, maar het formaat was kleiner.

J.S. Corsen was alleen de eerste dertig nummers mede-redacteur, waarna Ernesto H. Römer in zijn eentje het redacteurschap overnam. De tot dan toe in de Antilliaanse letteren heersende gewoonte om anoniem of onder pseudoniem te publiceren werd niet in Notas y Letras gevolgd; nagenoeg iedereen ondertekende zijn bijdrage met naam en toenaam, wat duidde op zelfbewust schrijverschap dat zich niet wilde verbergen voor eventuele kritiek. Niet minder dan tweehonderd (!) medewerkers publiceerden in het tijdschrift. Bekende Curaçaose medewerkers waren J.S. Corsen,

maar ook daarna nog heel trouw het meest publiceerde, A.Z. Lopez Penha en A.A. Wolfschoon.

Notas y Letras was voornamelijk een blad dat gevuld werd door buitenlandse

exilados en passanten. Niet alleen nodigde de redactie kennelijk gerenommeerde auteurs tot medewerking uit, artikelen werden ook vaak aangeboden. Door de ruil met internationale bladen kreeg het Curaçaose tijdschrift bekendheid in diverse landen, het werd daar soms ook lovend besproken. De in het tijdschrift overheersende taal was het Spaans, in welke taal overwegend origineel werk gepubliceerd werd, met incidenteel vertalingen van Franse of Engelse auteurs. Naast poëzie kwamen een drietal feuilletons, proza in de vorm van verhalende stukken, maar vooral ook informatieve artikelen voor. De redactionele mededeling dat het blad uitsluitend aan ‘letterkunde en schone kunsten’ zou worden gewijd toonde andermaal dat het begrip ‘letterkunde’ in die tijd ruimer was dan nu.

Het blad geeft ons nu nog enig inzicht hoe men aan het einde van de negentiende eeuw met letterkunde omging en wat populair was. Veel bijdragen waren bestemd voor de poëzie-albums, ‘album de autografo’, we komen charades tegen, ‘cuentos’ in diverse vormen als ‘cuento fantastico’, ‘cuento oriental’ en ‘cuento tradicional’, ‘discursos’ en ‘pensamientos’. De poëzie was wel ver verwijderd van wat tot dan toe aan gelegenheidspoëzie gebruikelijk was. We zien veel persoonlijker werk, ook in die zin dat het moest functioneren voor bepaalde lezers aan wie het werd

opgedragen. Dat daarbij vooral ook de poëzie-albums een grote rol bleken te spelen, toont ons dit genre als onderdeel van het normaal geachte sociaal verkeer van de elite in die dagen. Daarbij hoorden in elk geval ook de ‘arte de hablar’, declamatie en ‘elocuencia’.

Het leeuwendeel van het blad was creatief. Er waren geen recensies zoals wij die nu kennen. Over de waardigheid van de dichter en de waarde van lezen koesterde men de meest verheven gedachten die in lyrische ontboezemingen neergeschreven werden. Schooldirecteur L.M. Diaz waarschuwde tegen de invloed van slechte lectuur op de mens in het algemeen en de jeugd in het bijzonder, en speciaal op de gevaren van het ‘zolaismo’, de romans van Emile Zola en zijn naturalistische school. Over de grote invloed van lezen, positief èn negatief, was men het eens.

Tot dan toe had de kolonie steeds de literaire invloeden van buiten ondergaan: door de import van boeken, door de komst van Spaanse toneelgezelschappen, door het onderwijs van Zuidamerikaanse exilados of Nederlanders aan de colegios. Notas

medewerkers Corsen en Lopez Penha als eerste in de Antilliaanse

literatuurgeschiedenis deze richting enigszins om: Spaanstalige Curaçaose letteren