• No results found

Vlaamse ecoregio’s tot bosvorming. Ook op de meeste verstoorde of kunstmatige gronden is dit het geval. Stuifzanden, zilte en brakke getijdengebieden vormen hierop de uitzondering.

Bij een bosuitbreiding uitgaande van voormalige landbouwgrond wordt in de praktijk veel meer gekozen voor aanplanting dan voor spontane verbossing. Aanplanten is zo ingeburgerd dat aan de mogelijkheid van spontane verbossing maar zelden wordt gedacht. Bovendien zijn goede gronden in Vlaanderen schaars, wat het braak leg-gen er van maatschappelijk moeilijk aanvaardbaar maakt en niet zelden gelijk doet stellen met verwaarlozing. Een spontane verbossing houdt ook geen garantie voor succes in en lever t soms niet het gewenste resultaat op of effectieve bosvorming laat soms lang op zich wachten, terwijl de aanplanting direct zichtbaar resultaat geeft en ontwikkeling van een aanplanting vrij goed te voorspellen en te sturen is. Spontane bossen zijn dan ook vrij zeld-zaam. Recent echter heeft het ar tificieel karakter en de slechte vitaliteit van vele aanplantingen bij wetenschap-pers en natuurbeschermers de vraag doen rijzen of het vanuit ecologisch standpunt niet beter is om in de toe-komst meer gebruik te maken van spontane verbossing.

Vanuit het natuurbehoud wordt de laatste jaren steeds meer de nadruk gelegd op het belang van spontane pro-cessen, waaronder spontane bosvorming. De achterliggende idee is dat dergelijke bossen structuurrijker en soor-tenrijker zijn, een meer natuurlijk uitzicht en ook soor tenrijke overgangsfases hebben (bloemrijke ruigtes, stru-welen…); kor tom dat ze een hogere natuurwaarde (zouden) hebben.

De voor- en nadelen van spontane verbossing vanuit natuurbehoudsoogpunt zijn echter nog onvoldoende onder-zocht om daarover een zinvolle uitspraak te doen (Verstraeten et al., 2002). In Vlaanderen zijn zeer weinig gege-vens bekend over spontane verbossingen. Zeker langdurige projecten, hetgeen voor bosvorming met natuurdoel-stellingen een vereiste is, zijn zeer zeldzaam. In Verstraeten et al. (2002) worden aan de hand van literatuurstu-die en een 8-tal praktijkvoorbeelden de belangrijkste sturende factoren belicht. De voorlopige resultaten en con-clusies worden hier samengevat. Er werden geen voorbeeldprojecten in bijlage van dit rappor t opgenomen. Spontane bosvorming wordt sterk bepaald door de karakteristieken van de standplaats, maar ook toevallige gebeur tenissen kunnen een doorslaggevende rol spelen.Verschillende factoren kunnen gelijktijdig inwerken, waar-door het uiterst moeilijk is de invloed van de factoren afzonderlijk in te schatten.

V.2.1. STANDPLAATS

Vooreerst zijn standplaatskenmerken van belang, zoals microklimaat, bodemkenmerken en microreliëf. Voornamelijk de aanwezigheid van randbomen op perceelsgrenzen en de openheid van de terrein (grenzend aan bos vs. volledig open terrein) bepalen het microklimaat.

Het vochtgehalte van de bodem is van belang voor de overleving van zaailingen. Anderzijds kunnen langdurige overstromingen nefast zijn. Verder spelen zuur tegraad (kieming van veel bosplanten en bomen wordt geremd in zure milieus), nutriëntenhuishouding (humusrijkdom), uitwisselingscapaciteit en de aanwezigheid van bodemorga-nismen of herbiciden een belangrijke rol. De onbedekte bodem van akkers vergemakkelijkt kieming van boom-pjes. Dit alles in acht genomen zijn de bodemkenmerken van voormalige landbouwgronden doorgaans zeer geschikt voor spontane bosvorming.

Oneffenheden en depressies in het terrein werken als “zaadvangers”, waardoor er meer zaden kunnen achter-blijven. Een gevarieerd maaiveld zorgt eveneens voor een grotere variatie aan bodemkenmerken en een meer diverse uitgangssituatie. Ook ploegen kan een gelijkaardig effect hebben.

45

V.2.2. DISPERSIE

De meeste houtige soor ten hebben kor tlevende zaden en bouwen dus geen langlevende zaadbanken op. Zaaddispersie is dus van groot belang en wordt bepaald door fysische factoren zoals de afstand tot zaadbomen en –struiken, het tijdstip waarop b.v. akkergronden vrijkomen en wisselende waterstanden (in alluviale gebieden met overstromingen).

De wijze waarop zaden zich verspreiden speelt eveneens een grote rol: goede verspreiders kunnen gebruik maken van wind, water of dieren. Slecht enkele soor ten kunnen zich verder dan 1 km verspreiden via de wind of water (berk sp., wilg sp., Zwar te els, populier sp., Grove den).

Predatie en transpor t door knaagdieren kunnen een grote invloed hebben op de overleving van zaden. De invloed van knaagdieren werkt echter in twee richtingen. Enerzijds zullen zaden die in gesloten vegetatiestructu-ren terecht komen meer kans hebben op predatie door knaagdievegetatiestructu-ren (vnl. muizen) dan zaden die in open terrein terecht komen, anderzijds zorgt secundaire dispersie van zaden door knaagdieren naar beschutte plekken (geslo-ten vegetatiestructuren) voor meer overlevingskansen van kiemplan(geslo-ten (zgn. safe sites).

Niet alle zaden worden evenzeer gesmaakt; het predatiegedrag is dus selectief en heeft een invloed op de rela-tieve abundantie van zaden in het terrein.

V.2.3. VESTIGING EN OVERLEVING

Zaden van pionierbomen hebben over het algemeen een grote kiemkracht. Toch zijn ook gunstige fysische omstandigheden (zie standplaatsfactoren) belangrijk. Sommige zaden moeten eerste kunnen overwinteren (b.v. berken, Wilde lijsterbes); andere kiemen vrijwel onmiddellijk (wilgen). De mate van begroeiing en de aanwezig-heid van strooisel op de bodem lever t ook belangrijke verschillen op in kiem- en groeisnelaanwezig-heid. Op akkers treedt sneller bosvorming op; anderzijds kunnen in grazige vegetaties zaailingen beschermd worden tegen strenge vorst. Vooral zaailingen en jonge bomen zijn gevoelig aan begrazing. Allerlei diersoor ten (insecten, slakken, muizen, konijnen, runderen, reeën, paarden…) kunnen bosvorming ver tragen door vraat, waarbij niet alle bomen even-zeer worden gesmaakt. Zowel de aard van de begrazing (diersoor t) als het aanbod van spontaan aanwezige bomen beïnvloed de uiteindelijke structuur en soor tensamenstelling van het bos.

Begrazing kan anderzijds ook juist goede kiemingsmogelijkheden scheppen voor houtige soor ten (ver trappeling, weg grazen van concurrentiekrachtige kruiden- en ruigte vegetaties) of zorgen voor zaadverspreiding naar geïso-leerde terreinen.

In een aantal voorbeeldprojecten werd de soor ten- en structuurrijkdom van spontane en aangeplante bossen vergeleken (Verstraeten et al., 2002). Dit was het geval in het Heidebos (Wachtebeke en Moerbeke), De Stropers (Kemzeke), De Hutte (Houthalen) (terreinen op zandgronden), Het Bos t’ Ename (Ename), De Rodeberg (Westouter), een wilgenbos in Sint-Maria-Oudenhove, Het Alserbos (Sint-Mar tens-Voeren), Het Altenbroek (’s Gravenvoeren-Noorbeek) (terreinen op leemgronden) en De Grote Netevallei te Westerlo (alluviaal terrein). De voornaamste onderzoeksresultaten worden in de volgende paragrafen samengevat.

46

V.2.4.CONCLUSIES

V.2.4.1.BOSVORMING

Spontane bosvorming op voormalige akkers verloopt over het algemeen zeer vlot, waardoor het, in functie van natuurontwikkeling, een waardevol alternatief vormt voor bosuitbreiding door aanplant. In de onderzochte ter-reinen waren in de onmiddellijke omgeving steeds bossen aanwezig, die konden dienst doen als zaadbron. Snelle vestiging van houtige soor ten werd verhinderd door een concurrentiekrachtige gras- of kruidenvegetatie op natte standplaatsen (alluviale terreinen).

De boomlaag van spontane bossen bestaat in een eerste fase in hoofdzaak uit pioniersoor ten, waarbij Berk spp. en Boswilg het meest frequent voorkomen. Toch komen ook meereizende boomsoor ten vrij snel in het terrein (op leemgronden zelfs vaak al van in het begin).

Bij spontane bossen op akkers is het aantal jonge bomen vaak veel hoger dan het aantal dat bij aanplantingen wordt gebruikt (resp. > 50000/ha t.o.v. 2500-6400/ha).

V.2.4.2. STRUCTUURVARIATIE

Structuur verschillen treden op bij een graduele bezetting van het terrein door jonge bomen (b.v. wanneer het terrein slechts aan één zijde grenst aan bos) of bij het ontstaan van vleksgewijze verbossing. In de onderzochte terreinen komt een massale bezetting van de terreinen echter het vaakst voor, waardoor er structureel weinig of geen verschillen zijn met uniforme en gelijkjarige aanplanten.

V.2.4.3. NATUURWAARDE

In spontane bossen werden in regel meer soor ten aangetroffen dan in aangeplante bossen. Er zijn bovendien aan-wijzingen dat bosplantensoor ten (in de ruime zin) sneller verschijnen in spontane bossen. Dit heeft wellicht te

5.8 Op verlaten akkers kan op enkele jaren tijd een gesloten wilgenbos tot ontwikkeling komen, wanneer zaadbronnen van wilgen in de buurt aanwezig zijn (foto : Vallei van de Zuidleie).

47 maken met de aanwezige boomsoor ten: de aanwezige dominante bomen in spontane bossen zijn

pioniersoor-ten. Deze laatste laten meer licht door dan soor ten die vaak worden aangeplant en zorgen bovendien voor goed afbrekend strooisel en een goede humusontwikkeling als gevolg (bij de vaak aangeplante Zomereik en Beuk is dit niet het geval). Veeleer dan verschillen tussen aanplant en spontane ontwikkeling, lijken de aanwezige boomsoor-ten zelf de soor boomsoor-tenrijkdom te bepalen. Dit werd bevestigd door de geringe verschillen in soor boomsoor-tenrijkdom tussen spontane bossen en aanplantingen met Boskers en Gewone es.

V.2.4.4.ALGEMEEN

Spontane verbossing heeft een aantal belangrijke voordelen naar de praktijk toe. In de eerste plaats vallen de hoge kosten voor aanplant en onderhoudsbeheer in de eerste jaren na vestiging weg. Spontane bestanden zijn minder ziektegevoelig en steeds standplaatsgeschikt. Voor bosuitbreiding in functie van natuurdoelstellingen stel-len zich bij spontane verbossing dus geen problemen, integendeel.

Bij multifunctionele bossen, treden bij spontane bosvorming enkele mogelijke nadelen op zoals een moeilijker uit-voerbaar beheer, de afwezigheid van voldoende kwaliteit van commercieel interessante soor ten, de onzekerhe-den in de tijd (hoelang duur t het voor een “volwaardig bos” ontstaat?) en de appreciatie van het publiek hierbij. Anderzijds bieden zich in de toekomst wellicht mogelijkheden voor de commerciële exploitatie van pioniersoor-ten zoals berken.