• No results found

Milieuproblemen en herstel in natte poldergraslanden

VI.4 Natte poldergraslanden, zilte graslanden en zilverschoongraslanden

VI.4.2 Milieuproblemen en herstel in natte poldergraslanden

Deze grondwaterstand volgt natuurlijke, seizoenale schommelingen: van plasdras tot ± 30-40 cm onder het maai-veld in de droogste periodes. Ontwatering is één van de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de hier beschouwde doeltypes en geeft aanleiding tot soor tenarme rompgemeenschappen gedomineerd door grassen (Zwaenepoel et al., 2001). Langdurig stagnerend water is echter evenmin gewenst. Ook hier ontstaan na verloop van tijd soor tenarme vegetaties (met b.v. Scherpe zegge).

Uiteraard speelt ook het zoutgehalte van het grondwater in de wor telzone een grote rol. Voor de zilte graslan-den moet zilt grondwater in de wor telzone domineren. Voor de Zilverschoongraslangraslan-den spelen overgangszones tussen zilt en zoet een grote rol, of stagneer t tijdelijk zoet water op zilt grondwater.

Hoewel zilte graslanden en Zilverschoongraslanden van nature op vrij voedselrijke bodems voorkomen, zijn de mestgiften die gehanteerd worden in de hedendaagse landbouw toch te hoog voor het behoud van goed ont-wikkelde vegetaties. Soor ten als Fioringras of Geknikte vossenstaar t gaan dan vaak domineren (Zwaenepoel et

al., 2001).

In de praktijk wordt bij het herstel van natte poldergraslanden vaak de techniek van het afgraven van de toplaag aangewend, waardoor de invloed van het grondwater in de wor telzone wordt hersteld (Van Uytvanck, 2002).

VI.4.3.RESULTATEN IN DE GESELECTEERDE GEBIEDEN

Figuur 6.13 Ligging van de geselecteerde gebieden : PB = Puidebroeken; UP = Uitkerkse Polder; SW = Schorreweide; RP = Rode Poort; HC = Hoeve Cardinael; TRP = Toeristisch recreatief park Raverseyde; GK = Grote Keignaert; PD = Polders rond Damme.

VI.4.3.1. VEGETATIEONTWIKKELING

Positieve ontwikkelingen in de vegetatie worden in veel gevallen snel bereikt. Vele doelsoor ten kunnen natuur-ontwikkelingsgebieden in het poldergebied goed koloniseren. Wellicht speelt verbreiding via water een belangrij-ke rol (tijdelijk geïnundeerde deelgebieden). In vele terreinen wordt door afgraving een relatieve stijging van de grondwater tafel gerealiseerd, met herstel van de invloed van dit grondwater in de wor telzone. Zeker in zilte gebieden (Uitkerkse polder, bijlagen 28,29,30; Schorreweide, bijlage 31, TRP Raverseyde, bijlage 6), leidt dit tot een snelle vestiging van doelsoor ten omdat deze door hun zouttolerantie een competitief voordeel hebben t.o.v. andere, vaak banale soor ten die op niet zilte plaatsen de eerste kolonisators zouden zijn.

123 In een aantal gevallen wordt een positieve vegetatieontwikkeling geremd door inzaai van grasmengsels. In de

mees-te gevallen wordt na inzaai een graasbeheer gevoerd, hetgeen als uimees-teindelijk beheer in vrijwel alle gevallen wense-lijk is. Graasbeheer als initieel beheer kan echter zeer moeiwense-lijk de dominantie van de ingezaaide soor ten (vaak zeer competitieve soor ten zoals meerjarig Italiaans of Engels raaigras) doorbreken, tenzij in zeer natte situaties, waarbij tredgaten dienst doen als kiemplaatsen voor nieuwe soor ten die het terrein koloniseren. Een initieel maaibeheer is vaak wenselijk, maar door de aard van het terrein (microreliëf) vaak moeilijk te realiseren.

De beste resultaten voor de vegetatie worden gehaald in terreinen waar de bouwvoor is afgegraven of afgeplagd en waar de invloed van al dan niet zilt grondwater (of opper vlaktewater) werd hersteld. Restgronden in vergraven terreinen leveren in de meeste projecten banale soor ten op (Rode Poor t, bijlage 32; Hoeve Cardinael, bijlage 33).

VI.4.3.1.1.DOELSOORTEN

Als doelsoor ten worden de kensoor ten en karakteristieke soor ten (cf. Zwaenepoel, 2002; Westhoff & Den Held, 1975; Schaminée et al., 1996) van de hoger vermelde natuur typen (op verbondsniveau) gekozen (+ de ken- en differentiërende (t.o.v. het verbond) soor ten op een lager (plantensociologisch) niveau. Een aantal zeer zeldzame kensoor ten, die slechts van enkele locaties in Vlaanderen bekend zijn, werden weggelaten.Verder worden ook een aantal begeleidende soor ten meegenomen, die karakteristiek zijn voor de goed ontwikkelde vegetaties van dit type. Enkele van deze soor ten komen in meer dan één type voor, maar worden hier slechts één keer vermeld. In tabel 6.6 wordt een overzicht gegeven van de doelsoor ten en hun presentie in de verschillende locaties.

Tabel 6.6 Presentie van doelsoorten in de verschillende locaties (PB = Puidebroeken; UP = Uitkerkse Polder; SW = Schorreweide; RP = Rode Poort; HC = Hoeve Cardinael; TRP = Toeristisch recreatief park Raverseyde; GK = Grote Keignaert; PD = Polders rond Damme). Kensoorten zijn vet gedrukt; typische soorten die niet werden aangetroffen zijn ondermeer Blauw kweldergras en Zeegerst.

Doeltype \ locatie PB UP 1 UP2+3 SW RP HC TRP GK PD

Kamgrasland Kamgras * * Madeliefje * * * * * Timoteegras * * Kattedoorn * Veldgerst * * * Zilte graslanden s.l Stomp kweldergras * * * Zilte schijnspurrie * * Zilte rus * * * * * * * Melkkruid * * *

Kor tarige zeekraal * * *

Schorrekruid * * Dunstaar t * Schorrezoutgras * * Bleek kweldergras * Gerande schijnspurrie * * * Zilt torkruid * Heen * * * * * * * Spiesmelde * * *

124

Doeltype \ locatie PB UP 1 UP2+3 SW RP HC TRP GK PD

Zilte zegge * * * Zilte greppelrus * Zulte * * * * Her tshoornweegbree * Zeevetmuur * Zilverschoongrasland s.l. Valse voszegge * * Zilverschoon * * * * * * Ruige zegge * * Smalle rolklaver * Fioringras * * * * * * * * * Geknikte vossenstaart * * * * * * * * * Behaarde boterbloem * * * * Pijptorkruid * * Lidrus * Slanke waterbies * * * * * Aardbeiklaver * * * * Zeegroene rus * * * * * Moeraszoutgras * * Platte rus * * * Watermunt * * * * Zeegroene zegge * * Andere Pinksterbloem * Knopig doornzaad Selderij * Waterpunge * * * * Goudzuring * Moeraszuring. * Ruwe bies * * Fraai duizendguldenkruid * Echt duizendguldenkruid * * Zwanebloem * Witte/Slanke waterkers * Groot moerasscherm * * Blauwe zegge * Borstelbies * Heelblaadjes * * *

VI.4.3.1.2.STRUCTUURVARIATIE

De waardevolste vegetatiestructuren (én vegetaties) worden aangetroffen in oude klei- of veenontginningen (b.v. Puidebroeken, bijlage 34, Uitkerkse Polder, bijlage 28) . Samen met begrazing en tijdelijke inundatie lever t dit vaak het typische bult-slenkpatroon op dat vaak zeer soor tenrijk is door de sterke gradiëntwerking in dergelijke ter-reinen. Door machinale afgraving kunnen dergelijke structuren op kor te termijn niet gerealiseerd worden. Het begrazingsbeheer zal hier naar verwachting op termijn een belangrijke rol spelen.

De beoordeling van de waarde van vegetatiestructuren is voor natte poldergraslanden echter moeilijk omdat in sommige gevallen ook afgravingen gebeuren in functie van het creëren van ondiep water zonder bultig patroon (vnl. voor vogels). In tegenstelling tot b.v. Tureluur en Watersnip, die bultige terreinen prefereren, worden andere

125 stellopers aangetrokken door dergelijke ondiepe open waterpar tijen met schraal begroeide slikoevers (b.v.

Witgatje, Kleine plevier, Kluut) (mond. med. G. Spanoghe). Dergelijke slikken zijn eveneens bijzonder voor de vegetatie. Het is vaak op deze plaatsen dat grotere opper vlaktes met Schorrekruid en Zeekraal worden aange-troffen. Ook één van de weinige vindplaatsen van Bleek kweldergras bevindt zich in een dergelijk terrein (Uitkerkse Polder, bijlage 30).

VI.4.3.2.FAUNA

De fauna werd slechts fragmentair onderzocht. Slechts van enkele gebieden waren broedvogelgegevens beschik-baar (Uitkerke (bijlagen 30 en 31, Keignaer t (bijlage 35), Rode poor t, bijlage 32).

In elk geval mag gesteld worden dat gerichte afgravingen en vergravingen in een geschikt en voldoende groot landschap vaak zeer succesvol zijn voor het herstel of de uitbreiding van weidevogelpopulaties (Grutto,Tureluur). Ook herstel van reliëfrijke graslanden op akkers kan leiden tot succesvolle vestiging van doelsoor ten (b.v. in de Grote Keignaer t).

De rol van het omliggende landschap is echter zeer groot. In de Puidebroeken (bijlage 34) zijn geschikte en his-torische habitats aanwezig als “eiland” in een intensief gebruikt akkerlandschap. De weidevogelpopulatie is eer-der slecht ontwikkeld (Kievit). Natuurontwikkeling in de Grote Keignaer t op een gelijkaardige opper vlakte lever t op een ogenschijnlijk minder geschikt habitat veel betere resultaten (omliggende weiden, kreken…).

Zowel in Damme (bijlage 36) als in de Grote Keignaer t (bijlage 35) werden vanuit akker omgezette graslanden ook snel gebruikt als overwinteringsplaats voor Kleine rietgans, die nochtans bekend staat als een plaatstrouwe soor t (zelfs op perceelsniveau) (mond. med. R. Pillen).

Van ongewer velden worden bij afgravingen zeer zeldzame pionierssoor ten van kale bodems aangetroffen (Deconinck et al. 2002). Dit kan voor een deel te wijten zijn aan de te beperkte kennis van ongewer velden in het polderlandschap, maar ook aan de relatieve zeldzaamheid van natte pionierssituaties in deze streek.

In bijna alle gevallen gelden de algemene ecologische principes i.v.m. het voorkomen van vage grenzen. Het creë-ren van geleidelijke overgangen in abiotiek (vocht, bodem, zoutgehalte, hoogte) komt tot uiting in rijke levensge-meenschappen. In een enkel geval werd daarmee onvoldoende rekening gehouden (steile overgangen naar oevers, voedselrijke grond boven voedselarme door vergraving) .

VI.4.3.3.NUTRIËNTEN

In een aantal terreinen kon door gewasanalyses een idee verkregen worden van de nutriëntenhuishouding. Afgraving leidde in de overgangszone van duin naar polder tot een zeer sterke reductie van beschikbare nutriën-ten (vnl. P, bijlage 6). In de zilte poldergraslanden was dit niet het geval, maar werden in gewasstalen wel N/P-ratio’s en absolute N- en P- gehaltes bereikt die zeer goed overeenkomen met referentieterreinen. De maatregelen leid-den tot een reductie van N. Hetzelfde resultaat werd bereikt in de terreinen waar geplagd en bevloeid werd.

126

VI.4.4.HOOFDLIJNEN

- Zilte graslanden en Zilverschoongraslanden kunnen op relatief kor te termijn ontwikkeld worden op soor-tenarme graslanden en akkers.

- Het herstel van waardevolle vegetaties gaat in bijna alle gevallen gepaard met het herstel van een hoge grondwaterstand, die natuurlijke schommelingen volgt, maar niet langdurig (maanden) buiten het bereik van de wor telzone zakt. Voor het herstel van zilte graslanden is het bereik van zilt grondwater doorslaggevend. Voorspellingen van het type zilt grasland kunnen op basis van de terreinen niet gedaan worden. In de mees-te gevallen volstaat een relatieve grondwamees-terpeilverhoging van het perceel (door verlaging van het maaiveld), hoewel een globale peilverhoging met zilt grondwater voor het volledige gebied wellicht een meer duurzame oplossing vormt.

- Het herstel van een geschikte grondwater tafel is van groter belang dan het verkrijgen van een voedselar-mer situatie. In voedselarme situaties kunnen zich echter wel bijzondere graslandtypes ontwikkelen. Over de houdbaarheid op langer termijn is echter weinig geweten.

- De invloed van stagnerend water is wellicht van groot belang voor de verbreiding van soor ten naar nieuwe deelgebieden (b.v. afgravingen).

- Halfextensief graasbeheer (seizoensbegrazing) is in de meeste gevallen geschikt voor de ontwikkeling van de beoogde doeltypes, hoewel door maaibeheer schralere types (b.v. aan de binnenduinrand) kunnen ontwik-keld worden.

- Het inzaaien van akkerpercelen met een grasmengsel, zonder ingrijpende abiotische veranderingen (b.v. grondwaterpeilverhoging), kan de ontwikkeling van soor tenrijke gemeenschappen ver tragen, zeker onder een graasbeheer.

- Fauna-elementen reageren zeer snel en vaak positief op natte pionierssituaties in de polderstreek. Met name voor weidevogels en loopkevers leveren afgravingen zeer goede resultaten. Zeker voor vogels is het omrin-gende landschap van groot belang. Dit gegeven moet meegenomen worden bij beslissingen over ingrijpende maatregelen.

- Belangrijke landschappelijke, cultuurhistorische en geomorfologische waarden moeten meer doorwegen bij het nemen van beslissingen over ingrijpende maatregelen.

- Financiële (afgravingen) en mogelijke draagvlakproblemen (polders = landbouwstreek) moeten best vooraf ingeschat worden, zodat tijdens het proces van natuurontwikkeling geen onverwachte problemen opduiken.

127