• No results found

Specificaties

In document Technisch Vademecum (pagina 69-73)

6. Aanpak van de problemen

6.8 De beheer of- bestrijdingsmethode

6.8.4 Specificaties

6.8.4.1 Materiaalkeuze

Het aantal verschillende methoden die ingezet kunnen worden is zeer uitgebreid. Dit geldt logischerwijs eveneens voor de te gebruiken materialen. Zo goed als alle materialen die aangewend worden bij de bestrijding van IUP (met uitzondering van specifieke chemische en biologische bestrijdingsmiddelen) worden eveneens gebruikt in het ‘algemene groenbeheer’.

De materiaalkeuze is dan ook steeds gebonden aan de verkozen methode, die op haar beurt weer afhankelijk is van de te bestrijden soort en de locatie waar de werken uitgevoerd dienen te worden.

Hierbij kan de materiaalkeuze licht afwijken van deze voor reguliere beheerwerken. Zo wordt er bijvoorbeeld bij het ruimen van aquatische uitheemse planten (bv. waterteunisbloem) gebruik gemaakt van een maaikorf zonder snijfunctie om fragmentatie zoveel mogelijk te voorkomen.

Een ander belangrijk aandachtspunt betreffende materiaalgebruik bij het bestrijden van IUP is de reiniging van het gebruikte materiaal. Slecht gereinigd materiaal kan immers als besmettingsbron optreden bij de verspreiding van IUP. Een grondige reiniging van het materiaal, waarbij alle plantendelen verwijderd worden is daarom noodzakelijk om besmetting van andere gebieden te vermijden.

Verschillende IUP zijn immers in staat om terug uit te groeien vanuit kleine stukjes plantendelen die aan het materiaal kunnen blijven hangen.

Daarnaast dienen alle materialen op een veilige wijze ingezet te worden. Zeker bij het gebruik van mechanische bestrijdingstechnieken is het steeds noodzakelijk de veiligheidsvoorschriften na te leven die bij het materiaal horen.

6.8.4.2 Uitvoeringsperiode

De periode van uitvoering is vaak een cruciale factor die bepalend is voor de effectiviteit. De periode van uitvoering is sterk soortgebonden omdat ze afhangt van groei en bloeitijden van de planten.

Daarnaast dient ook steeds rekening gehouden te worden met de klimatologische omstandigheden (temperatuur en droogte) gedurende de voorafgaande periode. De meeste bestrijdingstechnieken zijn erop gericht om de plant te vernietigen of te verzwakken en om verspreiding ervan tegen te gaan.

Afhankelijk van de soort en de gekozen methodiek dient de uitvoeringsperiode afgestemd te worden om de efficiëntie zo maximaal mogelijk te maken.

Figuur 27. Bestrijding voor de bloei is voor soorten als reuzenbalsemien essentieel. Herkenning van de soorten vormt hierin een belangrijke voorwaarde (links). Eens de planten in bloei komen, volgt al zeer snel de rijping van explosievruchten die de zaden verschillende meters ver wegslingeren (rechts). In dit laatste geval dient in het daaropvolgende jaar opnieuw te worden bestreden.

Zo wordt maaien bijvoorbeeld best toegepast tijdens het groeiseizoen van de soort. Het doel van het maaien als bestrijdingstechniek is immers het uitputten van de plant. Door veelvuldig te maaien kan een plant op één of enkele seizoenen volledig uitgeput geraken en afsterven. Het aantal maaibeurten zal dan ook zowel soort- als doelafhankelijk zijn. Aandachtspunt bij het bepalen van het maaitijdstip is het eventueel optreden van noodbloei bij een soort. Als reactie op afmaaien produceren sommige planten namelijk vaak meerdere nieuwe scheuten uit dezelfde wortel en kan er versnelde bloei optreden. Het is daarom vaak belangrijk niet te vroeg voor de zaadzetting te maaien zodat de kans op herbloei beperkt wordt. Bij sommige soorten kunnen de zaden nog afrijpen nadat de bloeiende delen gemaaid zijn. Indien dit het geval is, is het van belang de bloeiwijzen af te voeren en te vernietigen.

Opgelet! Een ideale maaitiming voor bepaalde soorten kan in conflict komen met het broedseizoen voor vogels. Vooraf afspraken maken en prioriteiten stellen is zinvol. Een grondige maaibeurt is dikwijls een eenmalige actie die later gevolgd wordt door minder storend handmatig nazorgwerk.

Afzetten of ringen van houtige soorten heeft tevens tot doel de plant uit te putten en op langere termijn te doen afsterven. Vele soorten groeien echter na kap gewoon terug uit vanaf de afgezette stam. Om deze hergroei zoveel mogelijk te beperken kan er best ingegrepen worden wanneer de boom over weinig voedselreserves beschikt. Afzetten of ringen heeft het grootste effect op het moment dat de

reservevoorraad aan zetmeel in de wortels het laagst is (voor de meeste boomsoorten eind mei) en de kans op krachtig uitlopen dan kleiner is. Het afzetten van de bomen tijdens de wintermaanden heeft minder impact op het uitlopen van de boom tijdens het volgende groeiseizoen. Belangrijke kanttekening hierbij is dat het optimale tijdstip voor afzetten en ringen samenvalt met de broedperiode van vele vogelsoorten en dus met de schoontijd in bossen.

Ook bij chemische bestrijding is het tijdstip van uitvoering afhankelijk van de soort, evenals van de aangewende techniek. Ook hier geldt dat de bestrijding normalerwijze tijdens het groeiseizoen van de plant plaats vindt. De bestrijdingsmiddelen worden op dit moment vaak efficiënter opgenomen en getransporteerd doorheen de plant.

6.8.4.3 Uitvoeringsfrequentie

Naast de periode van uitvoering bepaalt eveneens het aantal herhalingen ervan sterk de kans op succes. In veel gevallen dient men ingrepen minstens één keer te herhalen. Dit geldt onder meer voor:

• methodes gericht op uitputting van de planten (bv. maaien)

• methodes waarbij niet alle planten(delen) met zekerheid verwijderd worden

Voor sommige methodes kan de herhalingsfrequentie jaarlijks of zelfs minder frequent voldoende zijn. Voor andere methodes moet er, vaak afhankelijk van de te bestrijden soort en de vooropgestelde doelstelling, maandelijks of zelfs frequenter opgetreden worden. Voor de meeste methoden ligt de frequentie het hoogst tijdens het groeiseizoen van de te bestrijden soort. Een hoge uitvoeringsfrequentie betekent automatisch een hogere arbeidsintensiteit. Toch is het vaak noodzakelijk om deze hoge frequentie te respecteren aangezien deze vaak bepalend is voor de kans van slagen.

6.8.4.4 Uitvoeringstermijn

Ook de duur waarover de bestrijding volgehouden dient te worden varieert van soort tot soort en van methode tot methode. Uitroeiing is zinloos als er niet doorgezet wordt tot het eindresultaat bereikt is. Wanneer er na verloop van tijd gestopt wordt met bestrijden en er toch nog een aantal planten aanwezig zijn, zullen verschillende IUP op korte termijn opnieuw gaan woekeren en schade berokkenen. Wanneer er gekozen wordt om een soort te beheersen i.p.v. uit te roeien zal er op lange termijn beheerd moeten worden zodat de aanwezige populatie steeds onder controle blijft. Wanneer uitroeiing de doelstelling is, verschilt de termijn vaak van soort tot soort. Verschillende soorten vormen een zaadbank in de bodem, waaruit na verscheidene jaren nog planten kunnen kiemen, andere soorten zijn dan weer moeilijk uit te putten waardoor de bestrijding verschillende jaren volgehouden moet worden. Ook de gehanteerde methode beïnvloedt de uitvoeringstermijn. Zeer ingrijpende technieken zoals het afgraven van oevers, zijn logischerwijs eenmalig, terwijl een maaibeheer vaak verscheidene jaren volgehouden dient te worden. Verschillende (eenmalige) ingrepen dienen echter steeds gevolgd te worden door nazorg om tot een efficiënte uitroeiing te komen.

6.8.4.5 Nazorg en opvolging

Nazorg en opvolging blijken in vele gevallen de sleutel te zijn tot een succesvolle bestrijding. Het overslaan van deze stappen leidt veelal tot inefficiënt beheer, waarbij de vooropgestelde doelstellingen vaak niet gerealiseerd worden. Nazorg leidt vaak tijdelijk tot een verhoogde inspanning, maar zal op lange termijn vaak de efficiëntie verhogen. Na het uitvoeren van de initiële beheeringreep zal het noodzakelijk zijn de evolutie op het terrein op te volgen. Indien de soort opnieuw de kop opsteekt is nazorg vaak de meest efficiënte methode om de soort verder terug te dringen. Wachten tot het volgende

groeiseizoen geeft de planten immers de kans zich te herstellen en zelfs verder uit te breiden. Nazorg bestaat in vele gevallen uit een herhaling van de initiële beheermethode. Zo kan het noodzakelijk zijn om tijdens één groeiseizoen meerdere keren te maaien om de plant uit te putten. Anderzijds kan het ook zijn dat een andere methode dient ingezet te worden volgend op de initiële techniek. Zo is bij grote waternavel de kans op hergroei vanuit achtergebleven wortelstukken en fragmenten zeer groot wanneer de machinale verwijdering niet gevolgd wordt door frequente handmatige opvolging.

Het is dan ook belangrijk om bij de opmaak van een plan steeds rekening te houden met de noodzakelijke nazorg. Indien controle en nazorg onvoldoende worden uitgevoerd, zullen de maatregelen immers vaak weinig effect hebben.

Figuur 28. Sommige houtige soorten zoals witte abeel (links) of robinia (rechts) vormen na het kappen veelvuldig worteluitlopers. Laat u niet vangen, controle en nazorg zijn in de meeste gevallen essentieel!

6.8.4.6 Natraject bestreden plantenmateriaal

Afhankelijk van de gekozen methode brengt het bestrijden van IUP groenafval met zich mee. Om verspreiding of hergroei van de IUP te vermijden, is het noodzakelijk om voor het juiste verwerkingstraject voor het groenafval te kiezen. Dit traject is veelal soortspecifiek gezien het o.a. afhankelijk is van de verspreidingsmogelijkheden van de soort (aanwezigheid van zaden, regeneratievermogen vanuit plantenresten,…). In elke beheerfiche die deel uitmaakt van dit vademecum wordt dan ook aangegeven wat de best mogelijke manier is om met dit groenafval om te gaan. Er wordt rekening gehouden met de kans op verspreidingsgevaar en de eventuele kost verbonden aan de verwerking van het afval. Het is immers niet voor elke soort noodzakelijk om het afval uit het gebied weg te voeren naar verwerkingsbedrijven. Voor bepaalde boomsoorten bv. kan het zelfs wenselijk zijn om het staand of liggend dood hout in het bos te houden. Voor verschillende aquatische soorten kan het volstaan om het groenafval te laten uitdrogen op voldoende afstand van de waterloop om regeneratie te verhinderen. Indien dit afval niet verder afgevoerd wordt, kan dit wel tot een lokale toevoer van nutriënten zorgen ter hoogte van de stockageplaats. Voor de meeste soorten kan gesteld worden dat het potentieel verspreidingsrisico van deze soort via het groenafval na compostering via een gecertificeerd composteringsbedrijf zo goed als onbestaande is. Ook vergisting of verbranding van groenafval voor energieopwekking gebeurt bij voldoende hoge temperaturen om verspreiding na verwerking te voorkomen.

Van sommige soorten kan het groenafval verwerkt worden als veevoeder. Nog eenvoudiger is het inzetten van begrazing. Hierbij is er immers helemaal geen natraject noodzakelijk. Ook bij verschillende biologische of chemische bestrijdingsvormen is er geen natraject noodzakelijk.

In document Technisch Vademecum (pagina 69-73)