• No results found

Alternatieve technieken met een kritische overweging

In document Technisch Vademecum (pagina 65-69)

6. Aanpak van de problemen

6.8 De beheer of- bestrijdingsmethode

6.8.3 Alternatieve technieken met een kritische overweging

6.8.3.1 Kritische afweging betreffende het gebruik van chemische middelen.

Doordat chemische bestrijding veel nadelen heeft, vormt het een uitzonderlijke en drastische maatregel die in regel niet wordt toegepast maar soms de enige uitweg vormt. Gebruik van pesticiden dient dus

uit te gaan van de principes: eerst voorkomen, indien niet mogelijk alternatieven gebruiken en pas in laatste instantie pesticiden correct gebruiken. Je kan dit vertalen naar omgaan met IUP als: kies eerst een zinvolle strategie, ga na of die strategie haalbaar is en ga ten slotte na of er geen beperkende omstandigheden zijn. Ga pas dan over tot bestrijding.

Een groot nadeel van chemische bestrijding is dat het vaak niet soortspecifiek is waardoor het bestrijdingsmiddel tevens een impact kan hebben op andere planten. Daarnaast kunnen de giftige stoffen zich ook in de bodem of het water verspreiden en schade veroorzaken aan heel wat andere organismen.

Ondanks de ecologische nadelen vormt chemische bestrijding één van de meest efficiënte bestrijdingsvormen mits deze correct worden gebruikt. In de praktijk blijkt correct gebruik niet vanzelfsprekend. Glyfosaat wordt bijvoorbeeld vaak verkeerd toegepast (bij te hoge temperatuur, als de bladeren nog niet voldoende ontwikkeld zijn,….) zodat de plant helemaal niet afsterft en er opnieuw moet begonnen worden.

Glyfosaat is het meest gebruikte herbicide. Dit wordt in contact gebracht met de plant door aanstippen, insmeren, injectie of bladbesproeiing, waarna de plant afsterft. De meest efficiënte periode van uitvoering is tijdens het groeiseizoen van de plant. Op dit moment zijn de sapstromen in de plant maximaal, waardoor het herbicide snel verspreid wordt doorheen de volledige plant.

Het is van groot belang om alle beslissingen betreffende het al dan niet bestrijden van een invasieve uitheemse soort en/of het gebruik van herbiciden in plaats van andere methoden te baseren op de ecologische doelstellingen van het gebied waar er ingegrepen dient te worden. Daarnaast dient er eveneens steeds rekening gehouden te worden met aspecten zoals gezondheid en veiligheid van zowel de beheerder zelf als anderen in de omgeving. Eenvoudig gesteld dient er afgewogen te worden of het gebruik van het herbicide meer ecologische winst dan verlies zal opleveren voor het gebied en dat er geen veiligheids- of gezondheidsrisico’s ontstaan bij het gebruik ervan.

Ook juridisch zijn er elementen die randvoorwaarden scheppen voor het gebruik van pesticiden.

Zo geldt er in VEN-gebieden een verbod op het gebruik van pesticiden. Er zijn echter een aantal afwijkingen mogelijk. Gewasbeschermingsmiddelen mogen ingezet worden op cultuurgronden indien ontheffing vanuit het Mestdecreet werd gegeven op het bemestingsverbod, alsook in de tuinen van particulieren. Ook overheden mogen nog gewasbeschermingsmiddelen gebruiken als dit voorzien is in hun plan voor de afbouw van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door openbare diensten in het Vlaamse Gewest. Zolang er geen ecologisch beter verantwoord product of verantwoorde methode met dezelfde efficiëntie beschikbaar is, kunnen er tot 31/12/2014 voor de bestrijding van Amerikaanse vogelkers, Japanse duizendknoop en andere invasieve exoten nog pesticiden gebruikt worden (Vlaamse regering, 2013).

In bosreservaten is er een verbod op het gebruik van pesticiden. Het gebruik van glyfosaat is enkel toegelaten in een planmatige en gecombineerde mechanisch-chemische bestrijding. In de nabijheid van waterlopen gelden bijkomende beperkingen voor pesticiden: zo mogen ze niet worden toegepast op de oevers van waterlopen zelf (Bermbesluit art 2.).

Naar aanleiding van de kaderrichtlijn ‘Duurzaam gebruik van pesticiden’ werd er een nieuw besluit opgesteld betreffende regels inzake duurzaam gebruik van glyfosaat voor niet-land- en tuinbouwactiviteiten (29 november 2012). Het besluit specificeert verbod of gebruiksbeperkingen voor het beheer van terreinen voor niet-land- en tuinbouwactiviteiten. Voor de openbare besturen blijft het bestaande pesticidenreductiedecreet van 21 december 2001 en het uitvoeringsbesluit van 19 december 2008 gelden tot 1 januari 2015. Voor de nieuwe doelgroep geldt minimumgebruik (met uitzondering van bermen waar een verbod geldt) tot 1 januari 2015. Vanaf 2015 zijn er extra verbodsbepalingen.

Voor sommige terreinen bij kinderopvang, scholen en instellingen voor kleuter-, basis en secundair onderwijs, deeltijds kunstonderwijs en centra voor leerlingenbegeleiding is een verbod op het gebruik van pesticiden opgenomen in het besluit duurzaam gebruik van pesticiden voor niet-land- en tuinbouwactiviteiten. Voor alle andere terreinen die niet gelegen zijn in de beschermingszones waterwinning geldt een minimumgebruik.

Op 21 december 2001 werd het pesticidenreductiedecreet goedgekeurd (Publicatie Belgisch Staatsblad:

31 januari 2002). Artikel 3 bepaalt dat een verbod ingaat vanaf 1 januari 2004 om nog langer gebruik te maken van glyfosaat op welomschreven locaties (binnen het Vlaamse Gewest):

• openbare parken en plantsoenen

• op minder dan 6 meter van waterlopen, vijvers, moerassen of andere oppervlaktewaters

• wegranden, bermen en andere terreinen van het openbare domein die deel uitmaken van de weg of er bij horen, autosnelwegen, waterwegen en spoorwegen inbegrepen

• natuur- en bosgebieden of kwetsbare gebieden zoals vallei- of brongebieden, zoals bedoeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en het bosdecreet van 13 juni 1990

• terreinen die al dan niet behoren tot het openbaar domein, waarvan een overheid eigenaar, vruchtgebruiker, pachter, opstalhouder of huurder is en die voor openbaar nut worden gebruikt of horen bij een gebouw dat voor openbaar nut wordt gebruikt

Ook de lokale omstandigheden dienen steeds mee in beschouwing genomen te worden bij de afweging al dan niet herbiciden te gebruiken. Ondermeer de bereikbaarheid, de nabijheid van open water, de diepte en stroming van het grondwater, gevoeligheid van betreding en de aanwezigheid van zeldzame soorten en specifieke instandhoudingsdoelstellingen zijn factoren die bepalend kunnen zijn om al dan niet herbiciden aan te wenden voor bestrijding.

Figuur 26. Er bestaan verschillende technieken voor chemische bestrijding. Stobbenbehandeling (a), aanstippen (b) of stengelinjectie (c), zijn zeer specifiek waardoor schade aan de omliggende vegetatie beperkt blijft. Bladbesproeiing (d) kan schade berokkenen aan de omliggende vegetatie en dient zoveel mogelijk te worden vermeden.

6.8.3.2 Kritische afweging betreffende biologische bestrijding

Biologische bestrijding wordt vaak gezien als een vooruitstrevende en milieuvriendelijke manier om invasieve uitheemse soorten te bestrijden omdat het geen chemische residu’s achterlaat die schadelijke gevolgen zouden kunnen hebben op mensen of andere organismen. Het principe is eenvoudig. Op plaatsen waar een bepaalde soort IUP aanwezig is, wordt een ‘natuurlijke’ vijand van deze soort geïntroduceerd die de aanwezige populatie schade moet berokkenen. Indien een biologische beheermethode succesvol blijkt te zijn, kan deze in principe een permanente en kostenefficiënte methode vormen, die over een grote oppervlakte aangewend kan worden. Dit is echter niet steeds het geval. Sommige biologische bestrijdingstechnieken hebben in het verleden geleid tot aanzienlijke, onherstelbare schade aan inheemse organismen en lokale ecosystemen (bv. Aziatisch lieveheersbeestje).

Biologische bestrijding leidt nooit tot een volledige uitroeiing van de IUP, maar zorgt veelal voor een onderdrukking of verzwakking van de populatie. Het biologisch bestrijdingsmiddel heeft er immers alle baat bij dat zijn voedselbron niet volledig uitgeput geraakt. Deze techniek wordt in de praktijk dan ook weinig toegepast. Al wordt er wel veel onderzoek naar verricht aangezien deze technieken mogelijk een goedkoop, permanent en arbeidsextensief alternatief bieden voor conventionele beheermethodes.

Bij het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen is het uiterst belangrijk dat er, alvorens er beslist wordt een bepaalde methode in te zetten, nagegaan wordt of het nut van de methode groter is dan de potentiële schade die erdoor veroorzaakt wordt.

Enerzijds worden biologische bestrijdingsmethodes aangeprezen omdat ze potentieel één van de meest selectieve, krachtige en kosteneffectieve methoden vormen voor de beheersing van invasieve planten. Het is dan ook vaak een aantrekkelijke optie in natuurgebieden, met name vanwege het potentieel sterk specifieke karakter en de toepasbaarheid ervan in enorme gebieden en op lange termijn, met weinig of geen kosten na het initiële onderzoek en de introductie van de biologische bestrijding.

Biologische bestrijdingsmethodes worden dan ook beschouwd als potentieel zeer interessant voor de bestrijding van wijdverbreide, moeilijk te bestrijden invasieve planten.

Anderzijds is er enige terughoudendheid als het op het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen aankomt. Deze terughoudendheid wordt met name ingegeven door de bezorgdheid omtrent de potentiële negatieve effecten van biologische bestrijdingsmiddelen ten opzichte van inheemse soorten.

Wanneer een biologisch bestrijdingsmiddel in staat is om ook inheemse soorten aan te vallen, kan het bestrijdingsmiddel zich potentieel verspreiden buiten het bestrijdingsgebied en kan het middel zelf een bedreiging vormen. Er wordt algemeen aangenomen dat dit risico sterk beperkt kan worden door het uitvoeren van onderzoek naar potentiële gastheren en de opmaak van richtlijnen om de potentiële risico’s te reduceren. Biologische bestrijding zou dan ook enkel toegepast mogen worden wanneer de potentiële risico’s duidelijk gekend zijn en wanneer blijkt dat deze risico’s beperkt zijn of niet opwegen tegen de ecologische winsten die door de bestrijding gerealiseerd worden.

In document Technisch Vademecum (pagina 65-69)