• No results found

H. 3. Politieke feesten en publieke vermakelijkheden in de Franse tijd (1806-1813)

3.6 De schouwburgen in de Franse tijd.

Leendert Brummel merkte in 1973 op dat het toneel paradoxaal genoeg juist haar hoogtijdagen kende in de jaren van ‘onze diepste politieke vernedering en ernstigste economische ontreddering’200. Zoals eerder genoemd schreef ook Ben Albach in zijn

studie over het Amsterdamse toneel dat de jaren tussen 1795 en 1813 gezien

konden worden als de bloeitijd van het Amsterdamse theater. Een van de verklarende factoren voor het succes van het toneel in de Franse tijd was volgens Brummel de bijzondere betrokkenheid van Koning Lodewijk bij de kunsten en wetenschappen201.

Hij stond vanwege zijn culturele politiek positief bekend bij veel Nederlanders. Zijn belangstelling ging onder andere uit naar musea, maar hij was eveneens een liefhebber van het toneel. Naar het schijnt bezocht Lodewijk de Hollandse

schouwburg vaker dan de Franse, waarmee hij zich ergernissen van de Fransen op de hals haalde202.

Ook keizer Napoleon en zijn vrouw waren liefhebbers. De Amsterdamse toneelwereld was zich hier bewust van, en zij hechtten waarde aan een bezoek van de majesteiten. Zo verzochten de ‘commissarissen van de Italiaansche opera binnen deze stad […] de permissie op geduurende het te verwagtene verblijf van Zijne Majesteit alhier publieke representatien te mogen geven. Dit rekwest werd vervolgens in de handen van de commissarissen van de Koninklijke Hollandsche Schouwburg gesteld, waarop zij de Burgemeester van advies zouden dienen203.

De Nationale Schouwburg werd met de komst van Lodewijk Napoleon omgedoopt tot Koninklijke Schouwburg, waardoor de voormalige loge van de stadsregering nu een Koninklijke loge werd. Zoals hierboven duidelijk werd ontfermde het bestuur van deze schouwburg zich eveneens over andere schouwburgen en publiekelijke toneelvoorstellingen in de stad. Overigens zorgde de inlijving bij het Franse Rijk niet voor drastische veranderingen op bestuurlijk gebied. Hoewel de koning sterk betrokken was bij het toneel bleef de schouwburg onder het toezicht van de Commissaris generaal der Tonelen, waarbij de staf geheel uit

Amsterdammers bestond204. Francofielen

199 Courrier d'Amsterdam 16-10-1811 p. 1

200 L. Brummel, ‘Het toneel onder Lodewijk Napoleon’. Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. 88 (1973) 52-88, aldaar 52.

201 Idem

202 J.G. Kikkert, Louis Bonaparte, Koning van Holland (Rotterdam 1981) blz. 138.

203 GAA, Nieuw Stedelijk Bestuur, inv. Nr 715. folio 16 nr. 6.

konden hun heil vinden in de Fransche Schouwburg, die zich bevond op de Erwtenmarkt, een deel van de Amstelkade, tussen de Bakkerstraat en de Halvemaansteeg waar ‘De Kleine Komedie’ zich vandaag de dag bevindt. Deze schouwburg, die ook wel het ‘Théatre Française’ genoemd werd, was sinds 1791 een thuishaven voor de speciaal uit Frankrijk gekomen Franse acteurs. De Franse taal en cultuur was al eeuwenlang in de mode in heel Europa, en vooral in de tweede helft van de achttiende eeuw drong deze ook steeds meer door in de hogere kringen van de inwoners van Holland205. Ook deze schouwburg werd regelmatig bezocht

door de koning, en had eveneens een loge voor de Majesteit. Dit is niet verwonderlijk, aangezien de schouwburg gesubsidieerd werd door Lodewijk

Napoleon. Uit zijn eigen zak schonk hij het Franse toneel een aanzienlijk geldbedrag, bedoeld voor de verbetering van het Franstalig toneel in Amsterdam206. Een enkele

keer was er sprake van bemoeienis met de gang van zaken in de schouwburgen vanuit hogere organen. De Minister van Justitie en Politie diende bijvoorbeeld een klacht in waaruit bleek dat hij van mening was dat sommige kostuums waarmee acteurs in de Fransche Schouwburg ten tonele verschenen ongepast waren. De burgemeester zorgde vervolgens dat hierover een rapport werd ingediend207.

Het toneel was na 1795 een belangrijke factor geworden in de politiek en het denken over opvoeding. Men probeerde de Nationale Schouwburg in die tijd zo veel mogelijk voor het publiek open te stellen, zodat zij de wijze lessen van de revolutie konden leren. In de tijd van het

Staatsbewind drong de politieke significantie van de schouwburg naar de

achtergrond. In 1806 was het idee van de schouwburg als leerschool van de natie volledig verdwenen. Een Franse reiziger zegt hierover het volgende: ‘Of het Tooneel- wezen hier te Lande is, wat het in den eigenlijken zin behoorde te zijn, eene

Leerschole, namelijk, voor goede zeden, en ter vorminge van een Volks-Smaak? Dit is eene vraag, waarop met gewisselijk, zoo hier als elders, geen ander dan een

ontkennend antwoord geven kan’208. Het bezoek aan de schouwburg

was in de Franse tijd een activiteit die was weggelegd voor de middenklasse. Dezelfde Fransman schreef hierover het volgende: ‘Het is waar, de Schouwburgen […] worden door den middenstand der Burgers sterker dan in vroegere dagen bezogt’209. In de schouwburgen bestond een duidelijke hiërarchie. De Koning, de

Gouverneur, de stadsregering en de commissarissen van het toneel hadden hun

205 Ben Albach, Helden, draken en comedianten. blz. 14.

206 G. Kikkert, Louis Bonaparte. Blz.138.

207 GAA, Nieuw Stedelijk Bestuur inv. Nr. 716 Folio 19 nr. 35 vrijdag 13 januari. En Folio 27 donderdag 19 januari nr. 55.

208 Anoniem, Reis door Holland. Blz. 74.

eigen loge. De overige plaatsen waren voor het publiek bestemd210. Het toneel was

na 1800 een waar volksvermaak geworden, zo waren er in de zomer en tijdens de Kermis verschillende toneelvoorstellingen in de buitenlucht en herbergde de stad verschillende volkstheaters211.