• No results found

H.2 Plechtigheden en publieke vermakelijkheden in de tijd van het Staatsbewind (1801-1805)

2.2 Het laatste Bataafse feest en nieuwe plechtigheden

Het contrast tussen de Patriotse en Bataafse feestcultuur en de politieke feesten vanaf het jaar 1802 was groot. In de eerste jaren van de Bataafse vrijheid

domineerde de revolutionaire politiek de vrije tijd van de (gegoede) Amsterdammers. Dit werd na de eeuwwisseling aanzienlijk minder. De politieke feesten waren verleden tijd. Op 2 juni 1802 vierden Den Haag en Amsterdam nog een laatste Vredesfeest vanwege de in maart gesloten vrede tussen Engeland, Spanje en Frankrijk (de vrede van Amiens). In Amsterdam werd dit enerzijds in het openbaar gevierd, door op de verschillende pleinen tempels van Vrede neer te zetten96. Belangrijke gebouwen en

vaartuigen werden eveneens geïllumineerd. Aan de andere kant vonden er plechtigheden plaats binnen de kerken. Zo werd er een dank-uur gehouden en zongen de katholieke kerken een Te Deum naar Frans voorbeeld. In niets leken deze feesten eigenlijk nog op de revolutiefeesten. Zij waren veranderd van feesten met veel muziek, dans, en symbolische representaties voor vaderlandsliefde en vrijheid, naar een ingetogen plechtigheid waarbij andere idealen werden gekoesterd.

De vervoering waar men tijdens de eerste revolutionaire feesten over sprak was ver te zoeken. Vrijheid en verlossing maakten plaats voor vrede en rust97. Goede orde, veiligheid en

stille rust werd tijdens dit feest nagestreefd. Zo konden de beschouwers van alle kunstwerken ‘hunnen geest gerustelijk laaten wieden, daar het Stadsbestuur alles aangewend hadden, om de veiligheid van de Wandelaars en de goede orde, gedurende dezen blijden avond en schitterende nacht, zo veel mogelijk te

verzeekeren’98. De vrijheids- en alliantie feesten waren beduidend opzwepender en

meer uitgelaten van aard. Hoewel ook tijdens deze feesten tot rust en orde werd verzocht, spoorde het stadsbestuur de Amsterdammers volop mee te zingen, te dansen en te juichen. Volksvreugde en vrolijkheid was wat men tijdens de feesten hoopte te zien99. Tijdens het Vredesfeest in 1802 hoopte het bestuur op ‘de beste

orde, gepaste vrolijkheid en stille rust’100.

Deze stille rust werd onder andere ingegeven door de terugkeer naar het geloof in deze jaren. Het reactionaire staatsbewind dat in 1801 aan de macht kwam nam afstand van de revolutionairen van het eerste uur, wat onder andere inhield dat de strikte scheiding tussen kerk en staat, één van de symbolen van de revolutie, in grote mate versoepelde. Godsdienst ging een grotere rol spelen in het beleid van de moderaten. De religiositeit van de nieuwe bestuurders zorgde ervoor dat rust en zedelijkheid hoog op het lijstje kwam te staan.

96 Amsterdamsche Courant, 03-06-1802 blz .8.

97 Amsterdamsche Courant, 03-06-1802 blz. 8.

98 Idem.

99 Idem, 18-06-1795 blz. 3.

Vanaf 1803 organiseerde het Staatsbewind nationale dank- en bededagen, die gedurende de Bataafs-Franse tijd een onderdeel van de feestkalender zouden blijven. Deze dank-en bededagen waren een bekend fenomeen in de geschiedenis van de gelovige Republiek, maar waren de gehele Bataafse tijd niet ingelast, omdat zij niet strookten met de revolutie idealen101. Een

algemene kerkelijke dank- vast- en biddag was absoluut niet wat de revolutionairen van 1795 voor ogen hadden. Grijzenhout noemt deze dank- en bededagen slechts vluchtig. Hij schrijft dat in 1795 de afweging tussen nationaal feest en dank- en bededag nog een onderwerp waren van serieuze discussie, maar dat in 1803 niemand zich er nog druk over leek te maken102.

Het Staatsbewind mistte een bindend element als de revolutiefeesten om de eenheid tussen het volk te bewaren. De functie van de revolutionaire feesten als volksopvoeding en opwekking van de volksvreugde was volgens velen niet meer nodig nu er een duidelijke staatsregeling was, maar men zocht nog steeds naar een gezamenlijke feestdag die de eenheid van het volk zou bewaren. ‘De herstelling van de onderlinge Liefde en Eendragt in het Vaderland’, was wat zij onder andere met de bededagen voor ogen hadden103.

101 Peter van Rooden, ‘Dissenters en bededagen. Civil religion ten tijde van de Republiek’, BMGN, 107 (4) (1992), 703-712.

102 Grijzenhout, Feesten voor het Vaderland blz. 187.

103 Mattheus Heijningen Bosch, Lierzang aan het volk van Nederland, tegens den algemeenen dank en bededag (Amsterdam 1803)

Afbeelding 5. Voorblad van de Lierzang aan het volk van Nederland, tegens den algemeenen dank

en bededag (Amsterdam 1803), Mattheus Heijningen Bosch.

Het intermediair gemeentebestuur van Amsterdam gaf op 4 januari 1803 te kennen dat er op woensdag 2 maart een algemene dank- en bededag zou plaatsvinden, waarbij elk soort arbeid, en openbare vermakelijkheden verboden waren. Dit was een nationaal georganiseerde feestdag, waarbij door alle godsdienstige gezindheden van de Republiek een dankuur voor het ‘weldaadig Opperwezen’ werd ingelast104. Alle

ingezetenen zeiden tegelijk dank voor het herstel van de algemene vrede, en smeekten zege af over de vaderlijke zorgen voor de welvaart van het gemenebest. Op deze dank-en-bede dagen, was er absoluut geen sprake voor andersoortig vertier.

‘Op woensdag den 2den Maart aanstaanden en daarbij onder anderen

begeerende dat het Gemeente Bestuur dezer Stad op den gemelden dag wel strictelijk verbiede ook met de daad doe ophouden alle Neeringen,

handwelken, midsgaders het Tappen en alle openbaare Bedrijven en Vermaakelijkheden’105.

De Nationale Schouwburg, die in de eerste jaren van de Bataafse vrijheid veelvuldig ingezet werd als politiek middel, vond zich voor en tijdens deze dagen in een

ondergeschikte positie aan het geloof. Zij werd vanwege voorbereidingen voor de bededag een gehele week gesloten106. Dit is niet heel opvallend aangezien de

schouwburg al sinds haar stichting onder het bestuur van protestantse 104 GAA, Archief van de Schouten en Schepenen.inv nr. 3161 nr. 88, 28 juni 1803.

105 GAA, Nieuw Stedelijk Bestuur inv. nr. 607 Proclamatie van 8 Februari 1803.

commissarissen stond.

Tijdens de dank- en bededagen werd er een collecte gehouden onder de bevolking. Dit was een groot contrast met de Bataafse feesten, toen het stadsbestuur juist geld uitgaf om versieringen en muziek te kunnen bekostigen. Veel vrome inwoners van het Bataafs Gemenebest zagen deze ingetogen dank- en

bededag als een goed alternatief voor de uitbundige revolutiefeesten. Volgens hen was er sprake van een steeds dieper verval van de nationale zeden. ‘De toenemende onverschilligheid omtrent God en Godsdienstige zaaken, waardoor de eenige

grondsteun wegvalt eender voortdurende naarstige getrouwe en en gemoedelijke behartiging van ’s Land algemeene en elks bijzondere belangen’107.