• No results found

Schetsen door Eva Asscher

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 49 · dbnl (pagina 196-200)

‘De kindersymphonie’.

‘Hét kind helpen’... dat geeft onbetwist botsingen met zijn gezaghebbenden. Door zijn zelfstandigheid te vieren, komt men zeker bij de overmacht in 't gedrang. En de úitingen dezer beide gemoedsbewegingen waren in flagranten strijd met mijn heilig voornemen Moeder leed te besparen, wetende, dat ze niet gezond was.

De spanning, waaronder ik in de eerstvolgende jaren gebukt ging, nam een al grootere afmeting aan. Hoewel de aanhankelijkheid, die ik Moeder toedroeg, me in deze in alle opzichten netelige periode niet weinig bemoedigde. Mijn uitgesproken muzikale aanleg werd me tot steun. In het pianospel ontlaadden zich de stemmingen, welke geen anderen uitweg wisten te vinden.

In dien tijd noodigden familie, vrienden, zelfs patienten van Vader mij uit op vele partijtjes om het dansen van de kinderen te begeleiden met mijn muziek.

Zoo werd mijn faam de oorzaak, dat men mij, nu er een zilveren bruiloft op handen was bij een der studievrienden van mijn broer, op tienjarigen leeftijd aanzocht den nachtegaalsolo te fluiten in een kindersymphonie, die wat de overige instrumenten betrof door volwassenen zou worden uitgevoerd, waaronder zeer begaafden waren. De 1ste viool was zelfs een bijzondere kracht.

De orkestleden zouden in een kleinejongenscostuum optreden. Ook de leider leende zich gewillig tot deze travestie.

Daar opeens kreeg de eerste viool den grappigen inval, - omdat ik met de overige spelers zooveel in leeftijd verschilde - ter evenredigheid mij, in een zuigelingepakje gekleed op zijn arm binnen te dragen en in een kinderstoeltje vooraan op het podium neer te zetten. Wat met luide instemming werd begroet.

Die bons was te groot voor mijn eigenwaarde, te hevig voor mij, die juist zoo graag als ‘meisje’ verlangde te worden geteld, evenals mijn vier jaar oudere zus, die ook op deze partij zou komen.

Hevig protest volgde. Zonder succes.

Thuis gekomen, mijn leed zeer waarschijnlijk té heftig demonstreerende, oordeelde Moeder de grap allerleukst en dwong mij er toe, òf mij er bij neer te leggen òf voor het feest te bedanken.

Ik doorvoelde wat Moeder verlangde en besloot mij te onderwerpen. Maar de Heer B...!

Vele repetities werden gehouden en de vier matenlange jubelende nachtegaalsolo gaf prompt gehoor aan de cantilene der zoo puike eerste viool.

Een waar minnespel.

Wat mij betrof, meende ik dat die scène reeds van de eerste repetitie voortreffelijk van stapel liep. Ik nam echter met de grootste zelfbeheersching zes weken lang, of liever gedurende de 18 repetities de vele vriendelijke en ook niet vriendelijke opmerkingen van mijn verwaanden partner, den eersten viool, in ontvangst.

Bedrukt leefde ik voort.

We kunnen later best de symphonie voor liefdadige doeleinden ten beste geven, constateerde de orkestleider voldaan.

Een schok ging door mijn leden. Werd het Abraham's offer dan nu aan levenden lijve van me gevraagd?

Ik liet mij den feestavond, uiterlijk kalm, door den eersten viool opdragen en in het pijnbankje deponeeren.

Was het een voornemen geweest uit het onderbewuste? Bracht het uitbundig gelach, dat mijn zuigelingepakje bij de

reeds door wijn verhitte gasten opwekte, mede de aansporing er toe? Of beide? - Ze schaterden toch bij elken kleinen jongen, die met zijn kort geruite broekje aan en het jachtclubje op met zijn vingertje in den mond verscheen.

-Toen de zanger den eersten toon op zijn viool inzette, sloeg de nachtegaal prompt aan en jubelde uit volle keel den geheelen beroemden vioolsolo mede.

Als triomf gonsde het in mijn ooren.... triltriltriltril,.... nu moét jij... triltriltriltril... jíj moet...

De Heer B. was daartegen machteloos, wilde hij het voornaamste nummer van het programma niet in duigen doen vallen. De solo zonk nederig onder mijn enthousiasme weg.

Eerst later, na Moeders dood, toen ik als jong meisje diezelfde kindersymphonie dirigeerde, heb ik den nachtegaal met gemoedsrust hooren vertolken, volkomen ervan bewust, die fout te hebben overwonnen.

Veroordeel dit kind niet te hard!

Wraak uit het onbewuste is het eenige middel tot rechtsherstel na een ondervonden leed voor den primitieven mensch èn voor het kind, dat aan hem in deze gelijk is.

We willen er allen toe medewerken, dat eenerzijds door het bijbrengen van ‘cultuur’, anderzijds door een exacte opvoeding die onbeheerschtheid geheel wordt overwonnen.

Die goede Moeder is het bij mij volkomen gelukt: wraak is mij vreemd. 10 Dec. 1932.

Mijn ontdekking.

De heer A, provinciaal van geboorte, onze allerbeste vriend, had vijftien jaar geleden, gedurende zijn studententijd Vrijdagavond medegetafeld om in Joodsche intellectueele sfeer te vertoeven en was na volbrachte studie als leeraar in de semietische talen te Suriname benoemd geworden. Tien jaar later was hij ter aanvulling van zijn studie nog voor een korte wijle in

Amsterdam teruggekeerd. Mijn ouders verloren hem daarna geheel uit het oog. Plotseling ging de mare, dat hij weer in Nederland was.

Hij, de origineele, scherpzinnige, gewikste debater. De Heer A, altijd met ernstige verwikkelingen en grootsche voornemens bezield, zou weer in ons midden

verschijnen? Moeder, die bij het geestige debat haar man weet te staan, is opgetogen. De kinderen verbeiden gejaagd zijn komst.

Hoe benevelend werkt de roep op ons in, die kort na zijn terugkomst van hem uitgaat. ‘De trein, reeds in beweging, blijft talmen om hem, den koffiekoning, die meestal op het laatste nippertje het perron binnenijlt, te loodsen. Als ‘manna, zou hij een deel van zijn verworven schatten onder zijn werknemers en de hulpbehoevenden rondstrooien.’

Mijn ouders vernemen nog, dat hij drie jaar geleden zijn leeraarsambt er aan had gegeven en sedert in den koffiehandel enorme zaken had gedaan. De eenvoudige leeraar was in dien korten tijd Hoofddirecteur eener grootsche onderneming geworden. Nu de heer A eenmaal het zaakje had aangevat, moesten zijn intelligentie, zijn charme, zijn bekwame tact om met menschen om te gaan wel tot wondere resultaten leiden. Hij wilde zijn hoofdkantoor naar Amsterdam overplaatsen. Waartegen geen bezwaar bestond. En later ook zijn vrouw en kinderen hier laten wonen met het oog op der kinderen opvoeding.

Tijdelijk nam hij zijn intrek in ‘Eik en Linde’, een familiehôtel in de Middenlaan, vlak bij onze buurt.

Drie maanden na zijn terugkomst werd hij veertig jaar.

Vrienden en bekenden wilden dien bijzonderen man een eereavond aanbieden en hem de afwezigheid van vrouw en kinderen op dien dag door hartelijkheid vergoeden.

Onze pianomeester componeerde een feestcantate, waarvoor Moeder den tekst dichtte, die ontroerde.

Dichten, ontroeren, deed toentertijd haast iedereen.

-De beginletters van elken regel vormden samen den voor- en achternaam van den jubilaris.

We willen slechts eenige coupletten laten volgen om betreffende zijn identificatie niet uit de school te klappen.

‘Een dag als deez', zou die door ons vergeten, De stond', waarin ge zaagt 't eerste licht. U waart voor ons, blijft o zoo diep geweten, Als waarlijk van een allerschoonste plicht. Roem hem dan vrij, met eeuwigdurend minnen, Die dagen eert, uit 's levens poëzie,

Zijn wij vereend met hart en ziel en zinnen, Zwicht wis voorwaar nog elke harmonie.’

- Volkomen begrijpen deed ik het niet. Of ik onbewust het Auteursrecht heb geschonden, zou ik niet mogen ontkennen. Maar de voornaam is er. Uit Moeders vergeeld persoonsarchief kon ik het gedicht nog opdiepen. De melodie heb ik onthouden. Waarschijnlijk als supprematie van mijn muzikalen aanleg.

-Was het, Freudiaansch beschikt, dat ik, wat míjn gedeelte betrof, de tweespraak tusschen mijn jongste zusje en mij (dichter(es) onbekend) alleronbedaarlijkst verhikte?

We wáren ondeugend de twee jongsten van het stelletje.

Die moderne moeder liet ons zoo veel ‘Rousseausche’ vrijheid.

En hoezeer ik den Heer A. als heel klein kind geliefd had, op tienjarigen leeftijd wekte het ‘teveel’ een onwelwillende reactie in mij op. De tijd kwam aan, waarin nog meer dan gewoonlijk, elke mijner waarnemingen als op een gevoelige plaat werd ingegrift en door mij bepeinsd.

De Heer A werd dien avond, uit mijn schattende herinnering, geëerd, geliefd, gewijd. Kort daarop werd de arme man ernstig ongesteld. Hij had zich overwerkt en leed nu aan toevallen.

De gérant van het hôtel verlangde, dat de patient naar een ziekenhuis zou worden overgebracht.

‘Ja... e... waarheen?, vroeg Vader zich af.

De ziekenverpleging stond nog verre van op hoog peil. Particuliere ziekenhuizen bestonden toen niet.

Mijn Ouders werden door diep medelijden bewogen.

Vader, die nog niet in de gelegenheid was geweest een toeval

In document De Nieuwe Gids. Jaargang 49 · dbnl (pagina 196-200)