• No results found

SC530, Procescertificaat Asbestverwijdering versie 6

In de laatste versie van SC530 (20 juli 2013) is, net als bij de hiervoor genoemde SC540, de verwijzing naar de Arboregeling artikel 4.27 verdwenen. Of dit formeel van betekenis is, is niet duidelijk.

Geldigheidscondities

Onder 4.6 zijn randvoorwaarden (geldigheidscondities) gegeven voor de geldigheid van het certificaat. Een belangrijk punt is verdwenen uit de tekst:

Het aantoonbaar voldoen aan de bepalingen, waarnaar verwezen wordt in de risicoanalyse paragraaf 3.3.2 en bedoeld om de aldaar benoemde risico’s uit te bannen.

3.3.2 omvat de volgende teksten: Risicoanalyse niveau asbestverwijdering

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definiëren en maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. asbestvezelemissie/besmetting uit te bannen. De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen

bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting te voorkomen. Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze ingericht en onderhouden te worden. Dit laatste stelt eisen aan het asbestverwijderingsbedrijf en haar medewerkers. Als de maatregelen zijn geplaatst, dan is de inspectie en het onderhoud van de maatregelen noodzakelijk. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen. (Tabel weggelaten)

Deze tekst zelf is niet als verplichting geformuleerd. In SC530 wordt verder ook niet naar 3.3.2

verwezen. Dus de verplichting van de inhoud van de paragraaf komt voort uit 4.6. Door het schrappen van de genoemde regel uit 4.6 is dus de essentie, althans een essentieel onderdeel van het

certificatieschema en het doel van het Arbobesluit (risico's minimaliseren) uit het certificatieschema verwijderd.

Overigens verdient de tekst onder 3.3.2 wel een redactionele wijziging om de leesbaarheid en de betekenis te vergroten.

Combinaties van activiteiten

In SC530 is een opsomming gegeven van combinaties van activiteiten die niet mogen voorkomen. De gekozen formulering onder 7.2: "Relaties /combinaties asbestverwijderingsbedrijf en/of –concern binnen de asbestketen" leest echter niet als een verbod. De betekenis van de paragraaf is door de gekozen formulering dus omgekeerd in zijn betekenis geworden.

Er moet aan worden toegevoegd "... zijn niet toegestaan." of iets van die strekking.

Overtreding uitbestedende bedrijf

In dezelfde paragraaf onder 7.2.1 is de laatste alinea geschrapt (ten opzichte van de vigerende versie):

Een overtreding door het bedrijf aan wie is uitbesteed, wordt beschouwd als een overtreding van het bedrijf dat heeft uitbesteed. In de sanctieprocedure tegen het uitbestedende bedrijf wordt de

overtreding behandeld als ware zij door het uitbestedende bedrijf begaan.

Door het schrappen van deze alinea is het dus weer mogelijk om alle verantwoordelijkheden af te schuiven naar de onderaannemer, die vanuit een afhankelijkheidspositie moet werken en tegen lagere kosten.

Het mag duidelijk zijn dat dit feit in het verleden tot grote misstanden heeft geleid met grote risico's voor mens en milieu en dat door het schrappen van deze tekst ervoor wordt gekozen deze misstanden

Gekozen verwijderingsmethode

In paragraaf 7.6.2.1 staat bij:

Verwijderen conform inventarisatierapport

Het inventarisatierapport geeft de risicoklasse van de aangetroffen asbestbronnen aan. Het

asbestverwijderingsbedrijf dient conform de risicoklasse-indeling SMA-rt in het inventarisatierapport te handelen. In het inventarisatierapport moet het vrijgaveregime ex NEN 2990 zijn bepaald.

Allereerst moet opgemerkt worden dat deze tekst nogal onduidelijk is geformuleerd:

 In het inventarisatierapport is aangegeven wat de risicoklasse is bij de gekozen verwijderingsmethode van de aangetroffen asbestbron(nen).

 Het asbestverwijderingsbedrijf dient conform het bijbehorende arbeidshygiënische regime te handelen.

 Het vrijgaveregime wordt niet bepaald door Ascert, SC530 of SMA-rt maar door het Arbobesluit.

Ten aanzien van deze herformulering komt direct een groot probleem boven tafel: wie kiest de verwijderingsmethode? Dat zou toch echt de saneerder moeten zijn, omdat daarmee ook de kwaliteit van zijn werk wordt bepaald en omdat de werkzaamheden binnen zijn verantwoordelijkheid worden uitgevoerd.

Bijvoorbeeld: Als iets in klasse 2 is ingedeeld, maar praktisch gezien zonder breuk demontabel is, kan de saneerder niet onder het 'advies' van het inventarisatiebureau uit om het in klasse 2 te verwijderen. Hiermee wordt dus een voordeel voor de saneerder en de eigenaar 'verspeeld'.

Andersom, als een werk in klasse 1 is ingedeeld en aangenomen, wordt opschalen naar klasse 2 lastig, omdat daarvoor geen financiering is voorzien.

Hier zit dus nog altijd een grote weeffout ten aanzien van het stelsel met de risicoklasse-indeling. Dit kan eenvoudig worden opgelost door het inventarisatiebureau alle realistische verwijderingsmethoden (en tevens ook alle andere mogelijke handelingsmethoden, zoals coaten) te laten bepalen en in te delen in een risicoklasse. De saneerder kan dan, afhankelijk van zijn wensen en die van de opdrachtgever, daarin een keuze maken.

Beheerste omstandigheden

In 7.12.4.1 was een opsomming gegeven van 'beheerste omstandigheden'. Daar stond bij dat men controlemetingen moest doen, ook van ingezette middelen, na verwijdering en oplevering. Deze tekst is in de nieuwe versie geschrapt.

Nu was de effectiviteit van deze verplichting natuurlijk al nihil, omdat 'na de oplevering' impliceert dat de auditor wacht op de eindbeoordeling en afbreken van het containment. Dat is niet realistisch. Toch is dit punt zeer belangrijk: na de sanering bij het afbreken wordt soms nog asbest aangetroffen (zie NEN2990:2012) en veel materieel kan niet verpakt worden (zoals ladders, steigers en

platendouche). Als deze dan ook nog niet meer, als verplichting vanuit SC530, gecontroleerd worden dan weet men niet of deze spullen wel schoon zijn, schoon getransporteerd worden en schoon worden ingezet op de volgende klus.

Vermoed wordt dat een belangrijk deel van het gebruikte materiaal, dat buiten de werkplaats aanwezig is (magazijn, transport) op dit moment besmet is met asbestvezels. We zouden dus moeten streven naar het uitbreiden van de borging en toezicht hierop, in plaats van het schrappen.

Basale verplichtingen

In 7.14.4 zijn uitgangspunten opgenomen waaraan een asbestsanering moet voldoen. In de nieuwste versie van SC530 is het volgende punt geschrapt:

Bij meerdaagse werken is er een (‘schone’) zone ingericht en wordt schoongehouden waar werknemers kunnen eten en drinken; tevens is er een toiletgelegenheid aanwezig die wordt schoongehouden.

Dit lijkt ons een van de meest basale verplichtingen waaraan de werkgever gehouden moet zijn bij elke sanering en staat wat ons betreft naast het hebben van geschikte beschermingsmiddelen. Een

schaftruimte en toiletgelegenheid is wel het minste.

Bij een van de controles op de aanwijzingen van de CKI's is vastgesteld dat een groot deel van de saneerders zich nu al niet houden een deze verplichting. Men vindt het blijkbaar acceptabel dat

personeel buiten of in een auto moet schaften en geen toiletvoorzieningen heeft. De regel moet daarom niet geschrapt, maar juist gehandhaafd gaan worden. Omdat dit een beeld geeft van hoe de

werkgever met werknemers om denkt te kunnen gaan, zou het niet hebben van deze voorzieningen ook moeten leiden tot zware sancties.

Ongeschikt filter

In dezelfde opsomming van uitgangspunten (zie hierboven) staat dat de lucht in containment wordt afgezogen en gefilterd met een HEPA H13 of H14 filter. Bij vaststelling van de nieuwe grenswaarden is HEPA H13 niet geschikt, omdat dan de lucht die wordt uitgeblazen hogere concentraties asbest dan de grenswaarde kan bevatten.

Met/zonder containment

In dezelfde opsomming van uitgangspunten (zie hierboven) staat dat van een binnenwerk geen

buitenwerk gemaakt mag worden. Binnenwerk moet in een containment plaatsvinden en buitenwerk niet. Tevens is vermeld dat buitenwerk klasse 3 in containment moet.

Dit verbod wordt niet begrepen en is ook niet onderbouwd:

- Als een wand in een slooppand zonder dak moet worden gesaneerd, mag dat zonder containment, dus met emissie naar het milieu.

- Als daar wel een dak op zit moet het ín containment. De werknemers lopen dan dus meer risico's. Zou het niet verstandiger zijn verwijderingsmethoden te ontwikkelen en toe te staan waarbij de grenswaarde niet wordt overschreden en dus zonder containment kunnen worden uitgevoerd? Die methoden moeten dan wel toegang hebben in het systeem.

En andersom: als emissie naar de buitenlucht moet worden vermeden is saneren in containment dan niet altijd de beste methode, ook in de buitenlucht?

Geadviseerd wordt te onderzoeken of het openen van het dak of gevel, bij een sanering, in specifieke situaties en onder voorwaarden, toegestaan kan worden. Denk bijvoorbeeld aan slooppanden, met als voorwaarde hechtgebonden toepassingen.

Een belangrijk punt daarbij is dat er geen regelgeving is gemaakt voor de buitenlucht en dat de

verplichting dat klasse 3 buiten in containment moet, dus ook niet formeel is onderbouwd. In het verleden zijn het VR (verwaarloosbaar risiconiveau) en MTR (maximaal toelaatbaar risiconiveau) vastgesteld, maar heeft de minister ervoor gekozen géén norm voor de buitenlucht te benoemen en in de

Arboregelingen maatregelen op te nemen om er in te voorzien dat het VR niet wordt overschreden.16 Door wél een norm voor buitenlucht vast te leggen kan een objectieve maatstaf worden verkregen waaraan een buitensanering moet voldoen en kan de regel (binnenwerk mag geen buitenwerk worden) komen te vervallen. Dit betekent dat sommige saneringen ook buiten in een tent moeten worden

uitgevoerd en dat andere binnensaneringen zonder containment kunnen worden uitgevoerd.

16In het voorgaande is vermeld dat de minister ervoor gekozen heeft veel beleidsregels voor onder andere asbest te

laten vervallen. De zaken die geregeld werden in die beleidsregels zijn niet altijd elders opgenomen. Zo bestaat er (zo laat het zich aanzien) geen voorziening meer die voorschrijft hoe hoge concentraties niet-hechtgebonden asbestafval moet worden verpakt bij het transport over de weg. Het is zinvol om uit te zoeken welke beleidsregels zijn vervallen en of daardoor omissies zijn ontstaan.