• No results found

De rol van de Raad voor Accreditatie (RvA) in het werkveld asbest bestaat uit het verlenen van accreditaties op de laboratoriumverrichtingen (ter bepaling van de concentraties asbest), de

inspectieverrichtingen (bij de eindcontrole na asbestverwijdering) en pas sinds kort op de CKI's (voor het verlenen van proces- en persoonscertificaten). De rol is dus redelijk beperkt maar essentieel voor het gehele proces.

Accreditatieverplichting

In het verleden kwam de verplichting om de genoemde lab- en inspectieverrichtingen onder accreditatie uit te voeren voort uit een beleidsregel. Op dit moment is deze beleidsregel niet meer in werking en is de accreditatie gebaseerd op de certificatieschema's SC530 en SC540. Daar zijn enkele verrichtingen benoemd (zoals de eindcontrole en een analyse) en is gesteld dat deze met een accreditatie hiertoe moeten worden uitgevoerd.

Het komt voor dat onderzoeken (zoals eindbeoordelingen, risicobeoordelingen en analyses) waarvan je zou verwachten dat deze onder accreditatie zijn uitgevoerd, niet als zodanig worden uitgebracht. Vaak omdat er geen conformiteit is met de gebruikelijke normen. Het is (gezien de voorgaande constructie) dan aan een eventueel ooit in beeld komende certificaathoudende asbestsaneerder om te beoordelen of hij gebruikmaakt van deze niet onder accreditatie tot stand gekomen informatie (die op zichzelf best nuttig kan zijn). Als de saneerder daar gebruik van maakt wijkt hij af van het certificatieschema. Dat leidt echter niet tot consequenties, omdat dit punt niet is opgenomen in de toetslijst waarop certificatie- instellingen controleren.

Overigens is niet altijd duidelijk of een rapport of certificaat onder accreditatie is uitgebracht doordat bedrijven dat niet duidelijk vermelden. En als het onduidelijk is en tot een conflict komt, kan altijd gezegd worden dat het werk niet onder accreditatie is uitgevoerd. De consequenties zijn dan nooit voor het laboratorium maar via de certificatieregeling uitsluitend voor de certificaathoudende asbestsaneerder of inventariseerder en dus uiteindelijk voor de gebouweigenaar!

Een gebouweigenaar die opdracht geeft tot een onderzoek heeft natuurlijk geen enkel idee van deze constructie (laat staan hoe die dit kan voorkomen) en wordt uiteindelijk met eventuele (kostbare) consequenties geconfronteerd.

Het is dus bijzonder eenvoudig als laboratorium om niet onder accreditatie verrichtingen uit te voeren (en dus op geen enkele wijze de kwaliteit te borgen), waarbij de kans dat dit ontdekt wordt nihil is en als dat wel wordt ontdekt dan is de kans dat dit leidt tot consequenties ook nog eens nihil. De

accreditatieverplichting is dus niet langer goed verankerd.

Een ander punt is de scopes waartegen bedrijven worden geaccrediteerd. Elk bedrijf kan verrichtingen conform de eigen huismethode onder accreditatie brengen. Ten aanzien van asbestverrichtingen is er een wildgroei van methoden waartegen verrichtingen worden uitgevoerd. Dit hangt ook samen met de vaak zeer vrijblijvende en open wijze waarop onder andere NEN-normen zijn geschreven. NEN-normen bevatten behoorlijk veel ruimte voor interpretatie en eigen invulling die dan in een werkvoorschrift nader worden ingevuld. Het is een feit dat een analyse door TNO technisch anders wordt uitgevoerd dan door welk ander bedrijf dan ook in Nederland, terwijl deze tegen dezelfde NEN-norm is geaccrediteerd. Een uitkomst van het ene bedrijf is daarom ook niet (per se) vergelijkbaar met de uitkomst van een ander bedrijf. Zie verder hoofdstuk NEN-normen.

Oplossingsrichtingen:

 Leg de accreditatieverplichting (ten aanzien van lab- en inspectieverrichtingen met asbest) vast in bijvoorbeeld het Productenbesluit asbest. Benoem elke mogelijke verrichting en wijs de methode die daarbij hoort aan (NEN, ISO et cetera).

 Dwing NEN alle (asbest)methoden aan randvoorwaarden (zoals helder, transparant, foutloos, eenduidig, eenvoudig et cetera) te laten voldoen als voorwaarde om via verwijzing in

certificatieregelingen of wetgeving te mogen worden opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat laboratoria een eigen interpretatie kunnen of, zoals nu, moeten hanteren. Als NEN geen gehoor kan of wil geven kunnen de normen ook buiten NEN worden geschreven.

 Laat de RvA verrichtingen die vergelijkbaar zijn bij alle bedrijven (zoals eindcontroles,

materiaalanalyses, luchtmetingen- en analyses) op dezelfde wijze vastleggen in de scope zodat ook de accreditaties vergelijkbaar zijn en uiteindelijk ook de uitkomsten. Of met andere woorden als een verrichting afwijkt van de methode benoemd in het Productenbesluit kan deze niet onder accreditatie worden uitgevoerd en is deze daarom niet toegestaan.

De rol van de RvA bij asbestlaboratoria

Onder het hoofdstuk "Inspectie-instellingen, laboratoria en analyses" wordt de stelling onderbouwd dat de kwaliteit van laboratorium- en inspectieverrichtingen bijzonder laag is. Wat is de rol van de RvA hierin?

Accreditatie betekent feitelijk vertrouwen. De Raad voor Accreditatie geeft geaccrediteerde

organisaties het recht het logo te gebruiken omdat zij vertrouwen heeft in de kwaliteit van de verrichting. Het publiek mag er dus ook op vertrouwen. De invulling die de RvA geeft aan accreditatie wijkt daar vanaf en is meer pragmatisch: door het uitvoeren van een jaarlijkse audit wordt gecontroleerd of men conform de norm werkt waartegen men wordt geaccrediteerd en of men voldoet aan de accreditatie- eisen. Dat gebeurt aangekondigd, periodiek, in beperkte tijd en met vakdeskundigen.

Doordat deze audits worden aangekondigd wordt het kwaliteitssysteem speciaal voor dit doel in orde gemaakt. Een niet aangekondigde audit zou als voordeel hebben dat er geen voorbereidingstijd is en dat het kwaliteitssysteem wordt beoordeeld zoals dat het grootste deel van het jaar opereert.

Met nadruk wordt erop gewezen dat voornamelijk het kwaliteitssysteem wordt beoordeeld en niet de kwaliteit van het uiteindelijke product. Dit heeft een directe relatie met het gebrek aan vakdeskundigen of vakdeskundigheid van de deskundigen die wel worden geraadpleegd. Voor een aantal verrichtingen is het ook behoorlijk lastig om de kwaliteit te beoordelen. Het is bijvoorbeeld praktisch niet mogelijk een volledig NEN2991-onderzoek met monsterneming en analyses bij te wonen en te beoordelen.

Overigens benut de RvA lang niet alle mogelijkheden die er zijn:

 De kwaliteit van vakdeskundigen kan omhoog als de RvA meer moeite zou doen om

vakdeskundigen te werven of toe te laten. Op dit moment staat de RvA niet alle vakdeskundigen toe die zelf werkzaamheden in dit werkveld verrichten, al dan niet onder accreditatie of in concurrentie. De criteria die de RvA daarbij hanteert zijn niet duidelijk.

 Er is geen objectieve maatstaf op basis waarvan een vakdeskundige ook werkelijk deskundig is. Vaak is er wel ten dele vakdeskundigheid (bijv. alleen SEM) waarbij de verrichtingen breder zijn (asbestanalyse met SEM).

 Er is geen toezicht en controle op de vakdeskundigen. Een vakdeskundige beoordeelt verrichtingen in containment zonder zelf ooit in een containment te komen.

 De RvA maakt geen gebruik van gereedschappen zoals bijvoorbeeld: een rekensheet waarmee alle rekensheets van laboratoria worden gecontroleerd en waarmee kan worden aangetoond of het rekendeel juist is en of de validatie van de rekensheet juist is.

 De RvA toets niet de juiste uitkomst van metingen en analyses door bijvoorbeeld monsters (met bekende uitkomst) aan te bieden.

Geconstateerd is dat de RvA ten aanzien van de inhoudelijke controles van de kwaliteit bij

asbestlaboratoria te kort schiet als men kijkt naar de internationale eisen die aan instellingen als RvA worden gesteld.

Zoals gezegd worden de audits met beperkte tijd gedaan. Uiteraard hangt dit samen met de kosten. Feit is dat met door deze beperking in tijd en kosten ook de kwaliteit van de audit beperkt is. Een feitelijk voorbeeld: een inspectie-instelling heeft 20 personen in dienst voor het verrichten van

buiteninspecties onder accreditatie. De vakdeskundige krijgt 3 dagen om de inspectieverrichtingen in het veld te beoordelen. In de praktijk resulteert dat erin dat circa 6 personen worden bezocht bij de

uitvoering van hun werkzaamheden en 14 niet. Gezien het aantal mutaties in dit werkveld werken mensen gemiddeld 3 jaar als inspecteur. Dat leidt ertoe dat een aantal mensen door de RvA niet of zelfs nooit wordt beoordeeld. De RvA moet (door deze keuze) er dus op vertrouwen dat het kwaliteitssysteem van de instelling ervoor zorgt dat elk individu kwaliteit levert.

Uit ervaring en eigen publicatie van de RvA kan daar echter niet op worden vertrouwd:

3 van de 10 door de inspectie-instelling geïnspecteerde objecten voldoen niet aan de eisen. Als de RvA er bij is voldoen 9 van de 10 objecten niet, volgens de inspectie-instellingen. Dat betekent dat 6 van de 10 objecten niet voldoen maar wel worden goedgekeurd. Het geaccrediteerde kwaliteitssysteem functioneert in de praktijk dus niet voldoende om ervoor te zorgen dat alle inspecteurs (of laboranten) op een acceptabel kwaliteitsniveau werken.

Overigens is dit hiaat volstrekt verklaarbaar uit het feit dat de inspectie-instelling moet keuren in opdracht van degene die wordt gekeurd en in een zware concurrentiepositie zit.

Het hebben van een accreditatie betekent dus geenszins dat een hoge of zelfs acceptabele kwaliteit wordt geleverd. Dit kan worden benadrukt door een beschouwing van een recente zaak:

Een laboratorium is geaccrediteerd voor een specifieke verrichting. Bij narekenen van de geproduceerde getallen bleken er fouten.

Bij opvraag van alle gegevens, inclusief ruwe waarnemingscijfers, bleek dat er 4 structurele fouten werden gemaakt die allen hadden kunnen en moeten blijken bij de recent uitgevoerde audit door de RvA:

- fouten bij het registreren van ruwe resultaten, waardoor herleidbaarheid beperkt is; - fouten bij het overnemen van ruwe gegevens naar spreadsheet;

- fouten bij de presentatie van de resultaten en daarbij impliciet afwijken van wetgeving; - fouten bij het uitrekenen van de betrouwbaarheidsintervallen.

Deze fouten hebben ertoe kunnen leiden dat er vals positieve en vals negatieve resultaten zijn

afgegeven en dat er mogelijk foute conclusies zijn getrokken door de afnemers. Het is niet uit te sluiten dat de fouten ook hebben geleid tot blootstelling aan asbest.

Op dit moment bestaat er een groot verschil in de verwachting die mensen (opdrachtgevers) hebben bij het horen dat iets onder accreditatie is uitgevoerd en de feitelijke kwaliteit die onder accreditatie wordt geleverd. De kwaliteit die wordt geleverd is veel lager dan men mag verwachten. Claims dat een geaccrediteerde partij conform een norm heeft gewerkt, betekenen niet dat ook feitelijk conform de norm is gewerkt en betekenen ook niet dat er op een acceptabel kwaliteitsniveau is gewerkt. Het hebben van een accreditatie toont dit namelijk niet aan.

Overheid en accreditatie

De indruk bestaat dat er een verschil bestaat tussen de rol die de Raad voor Accreditatie zichzelf aanmeet en de verwachtingen die de overheid heeft.

Bij de overheid bestaat mogelijk de indruk dat de RvA 'toezicht' houdt op de geaccrediteerden, zoals de CKI's dat doen voor certificaathouders. Het voorgaande geeft aan dat de RvA die rol maar zeer

beperkt invult en daar natuurlijk ook maar beperkte mogelijkheden toe heeft.

Dit roept vervolgens echter wel de vraag op wie dan wel 'toezicht' houdt op de laboratoria en inspectie- instellingen.

Oplossingsrichtingen:

 Er moet overheidstoezicht komen op de laboratoria en inspectie-instellingen die opereren in het werkveld asbest.

 De kwaliteit van de producten die worden geleverd onder accreditatie moet door wijzigingen in de aanpak door de RvA omhoog gebracht worden, onder andere door de volgende maatregelen: - Het niveau van de vakdeskundigen moet omhoog.

- De audit-inspanning (intensiteit, frequentie, duur) moet afhangen van de kwaliteit die wordt geleverd.

- Toepassing van andere vormen van controle (dan audits) zoals proficiency-tests (toezenden of aanbieden monsters- en objecten).

- Elke analist die onder accreditatie werkt moet tenminste éénmaal per jaar aantoonbaar juiste resultaten kunnen produceren.

- Audits waarbij de vakdeskundigheid wordt beoordeeld (dus niet-systeemaudit) moeten

onaangekondigd plaatsvinden. Hiermee wordt ook voorkomen dat er regie plaatsvindt op de te inspecteren objecten en de RvA wordt weggehouden bij moeilijke projectlocaties, klanten en minder presterende analisten.

- Een actieve houding van de RvA in het vaststellen van non-conformiteiten. Waaronder het serieus en met vakdeskundigheid onderzoeken van klachten over geaccrediteerden.