• No results found

Het LAVS heeft, zoals het zich laat aanzien, een aantal elementen in zich die maken dat het niet alleen een ‘volgsysteem’ is. Binnen het systeem heeft de inventariseerder, de mogelijkheid om de rol van ‘regievoerder’ aan te nemen en daardoor een concurrentievoordeel te hebben. De gekozen

asbestsaneerder wijst de instelling aan die de eindbeoordeling doet, niet de opdrachtgever. Risicoklasse 1 wordt bepaald door de inventariseerder, niet de eventuele uitvoerder van metingen waarop de risicoklasse is bepaald.

Met deze voorbeelden is aangegeven dat LAVS dus ook concurrentievoordelen of machtsposities creëert, en derhalve ongewenste effecten.

In onze ogen zou de opdrachtgever (eigenaar van het asbest) te allen tijde de regie moeten kunnen nemen ook zonder medewerking van betrokken partijen en eventueel gemandateerde regievoerder, zoals hij dat ook bij de uitvoering moet hebben of zou moeten hebben.

16 COMMERCIËLE RELATIES EN ONAFHANKELIJKHEID

In discussies over de kwaliteit van het asbestwerk hoor je vaak dat partijen 'niet onafhankelijk' zijn. Deze opmerking heeft ook eigenlijk nauwelijks waarde omdat we geen van allen volledig onafhankelijk kunnen werken. Je bent altijd afhankelijk van je klanten, de regelgeving, je financiële positie en je financier, je marktpositie en de werkzaamheden van je collega's.

Echter, wat men natuurlijk bedoelt, is dat partijen geen belang zouden moeten hebben bij de uitkomst van een andere stap in de keten.

Een saneerder moet bijvoorbeeld geen belang hebben bij de hoeveelheid asbest die wel of niet wordt aangetroffen bij een inventarisatie c.q. wel of niet aanwezig is in een pand. Als de saneerder een belang heeft (bijv. aandeelhouder is) bij het inventarisatiebureau dan kan hij daar sturing op geven en zodoende meerwerk creëren. Deze vorm van afhankelijkheid is natuurlijk ongewenst.

In het verleden zijn door SZW in SC540 en SC530 regels opgenomen die een dergelijke 'onafhankelijkheid' binnen de keten bevorderen, zoals:

 Het uitvoeren van combinaties van asbestinventarisatie en asbestverwijderingswerk* binnen een onderneming is niet toegestaan.

Gecombineerd aandeelhouderschap of bestuursfunctie is daarbij niet toegestaan. En op projectniveau:

 Een werknemer, aandeelhouder of bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf en/of concern of inventarisatiebedrijf en/of concern mag binnen eenzelfde project niet werken bij

asbestverwijdering c.q. asbestinventarisaties en geen eindcontrole doen.

(De regels zijn in SC530 en SC540 wat omvangrijker opgesteld, maar komen hier ongeveer op neer.) Echter, deze regels betekenen zeker niet dat partijen onafhankelijk van elkaar werken. De volgende ongewenste afhankelijkheidsrelaties bestaan nog steeds, althans kunnen nog steeds bestaan:

 De CKI die toeziet op het certificaathoudende inventarisatiebedrijf of -verwijderingsbedrijf heeft een commerciële relatie met dat bedrijf. De CKI zit in een afhankelijkheidspositie en heeft een belang in het in stand houden van deze commerciële relatie. Deze situatie is ongewenst omdat de CKI daardoor minder kritisch zal zijn richting zijn opdrachtgever dan van hem verwacht mag worden. Uit het onderzoek door Inspectie SZW als onderdeel van het toezicht op de CKI's (te verschijnen eind 2013) blijkt ook dat de (de meeste) CKI's zwaar onderpresteren, met dit als mogelijke voornaamste verklaring.

 Ook de onder accreditatie werkende bedrijven die eindbeoordelingen uitvoeren kennen deze afhankelijke positie. Deze vrijgavelaboratoria werken (vrijwel altijd) rechtstreeks in opdracht van de asbestverwijderingsbedrijven, die ze vervolgens bijzonder kritisch moeten beoordelen. De

concurrentiepositie maakt het vrijwel onmogelijk daarbij al te kritisch te zijn. Als deze commerciële afhankelijkheid van de vrijgavelaboratoria met de asbestsaneerder via regelgeving wordt beëindigd kan dat direct leiden tot een aanzienlijke verhoging van de kwaliteit van de eindbeoordeling.

 Een inventarisatiebureau heeft vaak binnen het bedrijf een laboratorium beschikbaar voor het uitvoeren van metingen en analyses. Het inventarisatiebureau kan meestal vergaand sturen op de uitvoering, de kwaliteit en zelfs de uitkomsten van deze 'onafhankelijke' metingen en analyses. Het is bekend dat er inventarisatiebureaus zijn die zelf metingen uitvoeren onder de accreditatie van het zusterbedrijf. Het is ook bekend dat inventariseerders zelf (zonder bevoegdheid daartoe en zonder accreditatie) analyses uitvoeren. Dat is echter alleen op het moment van de uitvoering vast te stellen.

 Een Deskundige Toezichthouder Asbest (DTA) is in het verleden in de regelgeving geïntroduceerd om vanuit die rol de kwaliteit van de sanering (c.q. naleving van de regelgeving) te bevorderen. De DTA is echter in dienst van het asbestverwijderingsbedrijf en zal zijn broodheer moeten dienen. Hij kan daarin niet onafhankelijk werken. De 'toezichthoudende' taak die hem is toegeschreven kan hij niet onafhankelijk uitvoeren.

 Zowel de auditors van de CKI's (ten aanzien van SC530) en de 'laboranten/inspecteurs' van de vrijgavelaboratoria werken als persoon direct met de DTA van het asbestverwijderingsbedrijf. Deze heeft, gezien zijn rol in het bedrijf, maar één belang en dat is zijn werkgever zo goed mogelijk dienen. Dat doet hij door de auditor en laborant/inspecteur zo veel mogelijk onder druk te zetten zodat zo min mogelijk problemen ontstaan voor de werkgever. Als hem dat niet lukt of onvoldoende lukt zal dat door de werkgever ook als 'zijn probleem' worden gezien, met alle consequenties. Dus zowel afkeuringen (bij vrijgave) en daardoor oponthoud als afwijkingen worden de DTA

aangerekend. Dit resulteert in een zeer vervelende positie van de auditor en de

vrijgavelaborant/inspecteur die maakt dat ook zij niet onafhankelijk kunnen werken. Omdat de personen elkaar regelmatig treffen zal er een modus worden gevonden die voor beide partijen prettig werkt, waarbij het doel, de controle en toezicht op de kwaliteit, uit het oog verloren is. Als de personen die controleren zouden rouleren, kan het geen persoonlijke relatie worden met de DTA en kan de beoogde taak op een kwalitatief veel hoger niveau worden uitgevoerd.

 Asbestinventarisatiebedrijven zijn vaak tevens adviesbureaus die projectbegeleiding of

directievoering bij een asbestverwijdering doen. Daarnaast is er binnen de holding ook meestal wel een vrijgavelaboratorium te vinden.

Primair heeft het adviesbureau een belang bij de uitkomst van een inventarisatie. Hoe meer asbesthoudende materialen en besmettingen daar worden gevonden, met de nodige

risicobeoordelingen, hoe groter de noodzaak is om te saneren. Het is vervolgens volstrekt logisch om hen (inventarisatiebedrijf/adviesbureau) dat dan ook te laten regelen. Hier ontstaat een tweede belang:

Het adviesbureau plaatst zich nu in een positie waarin het deels namens de opdrachtgever kan handelen. Het maakt de keuze voor het asbestverwijderingsbedrijf en het vrijgavelab. Het maakt de keuzes voor de uitvoering van eventueel (door hem) noodzakelijk geacht onderzoek, hemzelf

natuurlijk. En het bepaalt de wijze en omvang van de sanering. De opdrachtgever komt er pas gaande weg achter wat de consequenties zijn van dit mandaat.

Doordat het adviesbureau bepaalt welk saneringsbedrijf moet worden ingeschakeld ontstaat een machtspositie richting saneringsbedrijven. Deze bedrijven zullen dus een relatie aangaan met het adviesbureau, waarin (financiële) afspraken worden gemaakt. Onderdeel daarvan is dat

bijvoorbeeld alle eindcontroles (ook buiten het project) weer aan het vrijgavelaboratorium van het inventarisatiebedrijf/adviesbureau worden gegund. Gaat een saneringsbedrijf daar niet of onvoldoende in mee dan wordt men gepasseerd. Het verwijderingsbedrijf wordt dus min of meer gedwongen om mee te werken met het inventarisatiebedrijf/adviesbureau.

De onafhankelijke positie tussen asbestinventariseerder en asbestverwijderaar, zoals beoogd in SC530/SC540 (zie voorgaande pagina bij *), is daarmee niet meer gegarandeerd. Door de gekozen formuleringen is dit mogelijk wel toegestaan.

Ook als wordt aanbesteed verlopen die processen vaak via het ontzorgende adviesbureau, waarbij dergelijke constructies worden nagestreefd.

Het resultaat van deze 'mogelijkheid' is dat de kosten van het werk kunstmatig hoger worden gemaakt dan noodzakelijk is. Er zal meer werk worden geadviseerd en tegen hogere kosten worden gedaan.

Invloed belanghebbenden

Aanhakend op het voorgaande: Bij de hoofdstukken over SC540 en SC530 en over NEN is geschreven dat de invloed van de belanghebbenden op de norm maximaal is. De partijen die geld verdienen aan het asbestprobleem hebben bijzonder veel invloed op de teksten die daar geschreven worden. Deze teksten worden vervolgens via verwijzing in het Arbobesluit verplichtend. Men kan dan bij de uitvoering gemakkelijk roepen dat iets moet want men moet tenslotte conform werken. Een eigenaar van asbest heeft dus niks meer in te brengen, zaken worden verplicht gesteld, zonder nut en noodzaak of financiële mogelijkheden mee te nemen.

'Onafhankelijkheid' in de markt

Op dit moment zijn er ontwikkelingen gaande die 'onafhankelijkheid' in de markt in een ander perspectief zetten.

Er zijn grote investeerders bezig met het verwerven van bedrijven die in de asbestsector werken. Inmiddels zitten binnen de Acta Holding (via investeerder NPM Capital) diverse bedrijven uit de asbestsector:

Acta Holding

 Kiwa, waaronder certificering van SC530 en SC540

 Shield group, waaronder: o Fibrecount

o Oesterbaai

o AnalyseBureau Safety

o AnalyseBureau Safety Inventarisatie o Qualtiy group, waaronder

 IC Laboratorium services  Aksys

 BME holding, waaronder: o BME Ingenieurs o BME Asbestconsult o BME Opleidingen

 Examencentrale Nederland B.V., waaronder o IBEX

Bovenstaand overzicht is niet compleet.

Een groot deel van de asbestlaboratoria, asbestinventariseerders, opleidingsinstituten en examenbedrijven zijn dus nu in handen van één concern. De markt wordt in belangrijke mate gedomineerd door drie grote partijen: Acta, Search en RPS.

Er zijn allerlei voorbeelden te verzinnen van ongewenste afhankelijkheden bij het hebben van

combinaties tussen opleidingsbedrijf, examenbedrijf, inventarisatiebedrijf, laboratoria, adviesbureaus, waar in het voorgaande voorbeelden van gegeven zijn. Het is de vraag of de overheid de ongewenste gevolgen die hier uit gaan volgen wil voorkomen of accepteren.

Invloed uitoefenen

Binnen de huidige NEN-commissie zijn nu 3 leden vanuit Acta vertegenwoordigd, waardoor de invloed vanuit Acta op de norm onevenredig groot is.

Het is daarbij zeker niet ondenkbaar dat Acta, als grootste dienstverlener in de asbestsector, die positie zal aanwenden om invloed uit te oefenen, op de politiek, op Ascert of NEN. Op dit moment zien we al dat de grotere partijen in de branche dat doen, alleen al doordat ze meer tijd en geld beschikbaar hebben om in dergelijke overleggen aanwezig te zijn (als branchevertegenwoordiging).

We moeten ons ook afvragen of we het risico willen nemen dat, als bijvoorbeeld Acta en Search samenwerking zoeken, zij onderdelen binnen de asbestmarkt volledig kunnen overnemen. En dat hoeft niet zichtbaar te zijn voor de buitenwereld.

Search en Acta bezitten bijvoorbeeld alle opleidingsbedrijven en examenbureaus ten aanzien van asbest in Nederland.

Geen keuzemogelijkheden

In hoeverre wordt voorkomen dat een conflict binnen één van de bedrijven van de Acta Holding straks leidt tot uitsluiting van diensten door één van de andere bedrijven. Omdat er op onderdelen geen keuzemogelijkheden meer zijn, kan ook niet meer worden uitgeweken. Dat leidt ertoe dat men, om te voorkomen dat men wordt uitgesloten, moet toegeven aan dit machtsblok.

Belangen

Er zijn geluiden dat, in afwijking van het gestelde in het Arbobesluit, er wel degelijk personen van (bijvoorbeeld) inventarisatiebureaus, bestuurlijk en/of financiële belangen of aandelen hebben in asbestverwijderingsbedrijven. Hier wordt echter niet actief toezicht op gehouden.

Oplossingsrichtingen:

 Maak de financiële en bestuurlijke belangen binnen de asbestbedrijven inzichtelijk, zodat

ongewenste situaties worden herkend en daarop kan worden gehandhaafd of beleid kan worden ingericht.

 Bewerkstellig dat er geen financiële afhankelijk bestaat tussen bedrijven en controleurs, zoals de CKI's met certificaathouders en vrijgavelaboratoria (eindbeoordeling) met de asbestsaneerders.

 Maak van de DTA een echte toezichthouder die los van het asbestverwijderingsbedrijf werkt.

 Verbiedt inventarisatiebureaus een 'eigen' laboratorium of adviesbureau te hebben.

 Breng projectbegeleiding onder certificering, waardoor er op dat werk toezicht komt.

 Breng voorzieningen aan om te voorkomen dat inventariseerders zelf luchtmetingen doen, stofmonsters nemen en analyses uitvoeren (materiaal, kleefmonsters), incl. toezicht.

 Breng voorzieningen aan om te voorkomen dat één concern of holding meer dan x % van de omzet in de markt kan genereren.

 Wellicht kan de NMA een rol voorzien om te voorkomen dat er machtsblokken binnen het asbeststelsel ontstaan.