• No results found

Rondschrijven, 22 juni 940 (Doc II-648, a-2)

In document 1939-1945 D E E L 4 (pagina 157-192)

G E L I J K S C H A K E L I N G D E R P E R S - 0 R G A N I S A T I E S

hoofdredacteuren van dagbladen aanwezig waren; daar was ‘het wantrouwen algemeen zeer groot’1 en in de weken die volgden, gingen de Nederlandse Dagbladpers en de twee journalisten-organisaties in het tegenoffensief: met steun van Snouck Hurgronje cn van Poelje die door het aanmatigend op­ treden van de Raad van Voorlichting geschokt waren, werkten zij een eigen statuut uit voor een nieuwe, corporatief-getinte organisatie van het pers­ wezen. W at de journalisten betreft, werd in dat tegenoffensief getracht, hen er van te weerhouden, zich bij een nieuwe organisatie aan te sluiten, het Verbond van Nederlandse Journalisten; met de oprichting van dat verbond was door de Raad van Voorlichting gedreigd, zulks met de bedoeling om, als dat moest, de journalisten uit hun twee bestaande organisaties los te weken.

Helaas, het eenheidsfront van dagbladdirecteuren en journalisten begon spoedig a f te brokkelen. Bezuiden de grote rivieren sleepte dr. van de Poel uit beide groepen een groot aantal leden met zich mee; een tweede, kleinere groep die zich achter de Raad schaarde, werd gevormd door journalisten van de Sijthoff-pers, waartoe o.m. de Haagsche Courant en het Rotterdams Nieuwsblad behoorden, en voorts waren er in het oosten en noorden des lands nogal wat hoofdredacteuren van provinciale bladen die zich tot mede­ werking bereid verklaarden. De Raad van Voorlichting kwam elke week bijeen; verheugd constateerde men dan dat de aanhang groter werd, gege­ vens over acties van tegenstanders werden uitgewisseld en Meijer-Schwencke zorgde er voor dat op het juiste moment Duitsers ingeschakeld werden om die tegenstanders te intimideren.

Intussen hield het bestuur van de Nederlandse Dagbladpers in die tijd nog voet bij stuk; vooral de voorzitter, J. W . Henny, directeur van het Leids Dagblad, nam een stevige houding aan. Van het bestuur maakten evenwel anderen deel uit, A. W . Sijthoff bijvoorbeeld en mr. J. Kars, directeur van het Rotterdams Nieuwsblad, die van hun bedrijf uit allerlei contacten gingen aanknopen met voormannen en volgelingen van de Raad van Voorlichting. Defaitisme begon de kop op te steken; het werd in de tweede helft van juli door de omzwaai van de N R C belangrijk versterkt: als Nederlands meest gezaghebbende dagblad voor de Nieuwe Orde op­ teerde, moest men dat voorbeeld dan niet volgen? Verscheidene journalisten gingen zich afvragen o f zij er ter bescherming van hun betrekking niet ver­ standig aan deden, zich bij het nieuwe Verbond aan te sluiten. Hun econo­ mische positie was vaak toch al zo zwak; de salarissen waren als regel verre 1 J . Learbuch: ‘D e R aad van Voorlichting der Nederlandse pers’ (1947), p. 1 (a.v., b -3).

I N D E P A S !

van royaal en ze waren door een aantal krantendirecties tijdens o f na de mei­ dagen nog drastisch verlaagd ook: met een kwart, soms zelfs met de helft. Op 10 augustus kwamen de journalisten in Utrecht in vergadering bijeen. De Nederlandse Journalistenkring en de rooms-katholieke organisatie hadden tot een fusie besloten; deze werd goedgekeurd. Veel belangrijker was evenwel dat de ruim driehonderd aanwezigen (driehonderd van de ongeveer achthonderd aangeslotenen) zich over een bestuursvoorstel moesten uitspreken om met enkele leden van de R aad van Voorlichting in een daartoe op te richten commissie overleg te plegen over een nieuwe organisatie van het perswezen. Hoewel de leden van de Raad in die commissie in de minderheid zouden zijn, werd het bestuursvoorstel met overweldigende meerderheid ver­ worpen. ‘Laten w ij’ , zo betoogde de aan de N C R V verbonden journalist G. H. Hoek, ‘ als Kring onszelf blijven of, en dan eervol, na ruim vijftig jaar op hoog bevel ondergaan.’ Donderend applaus en gejuich weerklonken.

N o g geen twee weken later (21 augustus) werd in de algemene vergadering van de Nederlandse Dagbladpers een voorstel om met de Raad van Voor­ lichting samen te werken, met 45 tegen 7 stemmen van de hand gewezen. Daar stond evenwel tegenover dat het door de Raad inmiddels opgerichte Verbond van Nederlandse Journalisten enkele dagen later al driehonderd leden telde. D e Utrechtse vergadering had blijkbaar van de bestaande een­ dracht een ietwat bedriegelijk beeld gegeven. Niettemin hield de Nederlandse Journalistenkring langer stand dan de Nederlandse Dagbladpers want deze laatste bezweek spoedig: toen Generalkommissar Schmidt eind augustus aan mr. Kars duidelijk maakte dat voorzitter Henny diende te verdwijnen, kreeg Henny van zijn medebestuursleden zo weinig steun dat hij zich veront­ waardigd en teleurgesteld terugtrok. Kars nam zijn plaats in en het bestuur besloot dat dc nieuwe voorzitter met een van de bestuursleden tot de Raad van Voorlichting zou toetreden.

Dat betekende dat de vereniging van dagbladdirecteuren ‘om’ was. Het bestuursbeleid terzake werd door de leden met 66 tegen 1 1 stemmen goedgekeurd.

D e Journalistenkring stond geïsoleerd.

Het ontmoedigde bestuur stelde medio september per referendum aan de leden voor, zich dan maar en hloc bij het Verbond van Nederlandse Journalisten aan te sluiten. Bij ca. 320 stemonthoudingen werden 342 stemmen vó ó r uitgebracht en 13 7 tegen. Niettemin hielden de meer prin- cipiëlen onder leiding van Hoek en van een andere journalist, G. Werkman, redacteur van het Algemeen Handelsblad, de strijd nog een kleine twee maan­ den vol. In november werd evenwel de beslissing geforceerd doordat de Rooms-katholieke journalistenvereniging zich uit de fusie met de Kring los­

maakte om zich daarna met al haar leden bij het Verbond aan te sluiten. De Nederlandse Dagbladpers had inmiddels het leidersbeginsel ingevoerd en be­ sloten om, ‘in verband met de desbetreffende wensen der Duitse autoriteiten’, geen Joden als lid toe te laten.1

Verschijnselen als deze waren het die Seyss-Inquart, al had hij dan ook nog veel op de inhoud van talrijke dagbladen tegen, met een zeker optimisme vervulden. Het plan voor de ‘ Perskamer’ dat de leden van de Raad van Voorlichting met zoveel ijver (en eerzucht) uitgewerkt hadden2, legde de Reichskommissar overigens naast zich neer.

G E L I J K S C H A K E L I N G D E R P E R S - O R G A N I S A T I E S

Radio

Wat zich van mei tot december '40 in de radiowereld afgespeeld heeft, valt niet te begrijpen als men niet eerst let op het omroepbestel dat in de periode tussen de twee wereldoorlogen ontstaan was alsmede op de tegenstellingen binnen dat bestel en op de oppositie die het gewekt had.

In Voorspel schetsten wij hoe omstreeks het midden van de jaren '20 successievelijk de A vro (eerst onder andere benamingen), de N C R V , de K R O , de Vara en de V P R O ontstaan waren. In 1930 was het na een lange en heftige strijd tot een verdeling van de zendtijd gekomen waarbij Avro, N C R V , K R O en Vara elk 20% van de zendtijd verworven hadden; van de resterende 20% moest 15 % gewijd worden aan het z.g. algemene pro­ gramma waar elk van deze vier organisaties om toerbeurt voor zorgde;

1 Nederlandse Dagbladpers, bestuur: notulen, 2 okt. 1940 (Archief Persgilde). 2 Van de triom f van de R aad van Voorlichting kon dr. van de Poel niet lang genie­ ten. In de herfst van '40 liep een persfotograaf w ie hij de deur gewezen had (de man had, hoewel hij getrouwd was, een verhouding met van de Poels secretaresse), naar de Sicherheitspolizei und S D in D en Bosch met het gefingeerde verhaal dat hij gezien had dat in van de Poels actetas een plattegrond zat van het door de Duitsers gebruikte vliegveld G ilze-R ijen . O p grond van die denunciatie w erd van de Poel in januari '4 1 door twee functionarissen van het Reichssicherheitshauptamt gearres­ teerd. Verm oedelijk wist men op het R S H A dat hij vó ór mei '40 allerlei relaties onderhouden had met dr. Hoeben, de ook in Breda woonachtige medewerker van pater M uckermann. Aan het feit dat van de Poel juist getracht had, Hoeben in een minder anti-Duitse geest te laten schrijven, kende men blijkbaar niet veel betekenis toe. V oor alle zekerheid w erd van de Poel in de zomer van '4 1 naar het concen­ tratiekamp Neugengam m e overgebracht, hoewel allerlei Duitse instanties uit D en H aag het R S H A van zijn onschuld trachtten te overtuigen. Pas na de dood van Heydrich konden deze eind '43 zijn vrijlating bewerkstelligen. Van zijn Duitse sympathieën was hij toen grondig genezen.

I N DE P AS !

de 5% die overschoot, was voor de kleine omroepen bestemd waar ook de V P R O onder viel.

Het lag voor de hand dat dit bestel twee ontevreden organisaties kende: de V P R O cn de Avro. De V P R O had de neiging, zich door de vier grote veronachtzaamd te voelen; in deze vrijzinnig-protestantse kring waren er bovendien velen die een ‘nationale omroep’ met godsdienstige ‘inlassen’ bleven prefereren boven het heersend bestel waarin de verzuiling zulk een grote rol speelde. De A vro was, zou men kunnen zeggen, van nature voor­ standster van een omroepmonopolie en met name bij haar directeur, W illem Vogt, was een sterke rancune blijven hangen tegen de drie andere grote om­ roepen die, zo voelde hij het, de A vro haar eerstgeboorterecht ontnomen hadden. Daar kwam nog bij dat de A vro met haar ruim tweehonderdduizend leden aanzienlijk sterker was dan die drie andere omroepen - niettemin had zij geen minuut méér zendtijd.

De radio ressorteerde onder de minister van binnenlandse zaken. Deze liet zich in radio-aangelegenheden adviseren door de Radioraad, een college waarin dc vertegenwoordigers van de drie grote confessionele partijen de toon aangaven. Er was ook nog een Radio-omroep Controle-commissie die, in opdracht van de minister, alle uit te zenden teksten controleerde en daaruit schrapte wat in binnen- o f buitenland politiek aggressieve reacties kon opwekken. Prof. Gerbrandy was, toen hij in augustus '39 als minister van justitie tot het kabinet-de Geer toetrad, voorzitter geweest zowel van dc Radioraad als van de Radio-omroep Controle-commissie. Bij dat toe­ treden had hij overigens bedongen dat dat dubbele voorzitterschap voor hem gereserveerd bleef; een waarnemend voorzitter had hem dus opgevolgd: de anti-revolutionair mr. B. de Gaay Fortman. N og vreemder was het dat Gerbrandy óók bedongen had dat hij, hoewel minister van justitie, voorzitter zou blijven van een aan de minister van binnenlandse zaken ondergeschikt lichaam: de raad van beheer van de Nederlandse Omroepzender Maat­ schappij n.v., de Nozerna. Dit was een semi-overheidsbedrijf waarin het staatsbedrijf der P T T voor 60% deelgenoot was en elk der vier grote omroep­ verenigingen voor 10 % . Deze Nozema was de schepping van een man aan wie de ontwikkeling van de radio in Nederland veel te danken had en met wiens beleid in '40 wij ons straks uitvoerig moeten bezighouden: ir. A. Dubois. Eerst iets over zijn persoon.

I R . D U B O I S

Kort voor de eerste wereldoorlog was hij in Delft electrotechniek gaan studeren. In '14 had hij zich weer voor de militaire dienst aangemeld; hij kreeg toen na enige tijd het commando over de radiodienst van de landmacht. Hij was een bekwaam technicus (zijn studie wist hij onder de bedrijven door te voltooien) en nadat hij uit dc dienst ontslagen was, werd hij in ’ 17 directeur van een nieuwe fabriek: de Nederlandse Seintoestellen Fabriek te Hilversum. Die fabriek (de NSF) ging radiotoestellen produceren cn in ’24 richtte Dubois een comité van enthousiaste radioluisteraars op, de Hilversumse Draadloze Omroep. Vogt, in die tijd werkzaam bij dc N SF, werd er spoedig dc leidende figuur in. Dubois was voorstander van een nationale omroep, maar hij be­ greep dat deze slechts tot stand kon komen indien de grote politieke stro­ mingen in den lande dat denkbeeld aanvaardden en toen dus uit die stro­ mingen de K R O , de N C R V en de Vara ontstonden, vond hij dat het op zijn weg lag, hun althans in eerste instantie zendtijd te geven op de enige zender die er w as: die van de N SF. Vogt nam hem dat in hoge mate kwalijk en toen aan het einde van de jaren '20 een Comité van Omroepverenigingen werd opgericht waar Dubois voorzitter van werd, hield de A vro zich af­ zijdig. Zij moest zich inschikkelijker betonen toen in '30 de zendtijdverdeling tot stand kwam : op bepaalde punten, bijvoorbeeld het onderling uitwisselen van de programma’s en het vertalen van die programma’s voor dc omroep­ organisaties in het buitenland, was samenwerking noodzakelijk. Daartoe werd in het begin van de jaren '30 het Centraal Bureau voor de Omroep in Nederland opgericht dat zich spoedig ook met andere zaken van gemeen­ schappelijk belang ging bezig houden: het beleid met betrekking tot de particuliere radiocentrales die als paddestoelen uit dc grond schoten, de verhouding tot het A N P , kwesties van muziekauteursrecht etc. Het bestuur van het Centraal Bureau bestond slechts uit een voorzitter en een secrctaris- penningmeester. Die wisselden elk jaar en werden steeds gekozen uit de voorzitters van de vier grote omroeporganisaties. In mei '40 bestond dat bestuur uit de voorzitter van de Avro, G. de Clercq (die als regel aan de leiband liep van Vogt) en de voorzitter van de K R O , een vijf-en-dertig- jarige pater Dominicaan, J. K. M. Dito. Dito was in '30 assistent geworden van de oprichter en voorzitter van de K R O , pastoor L. Perquin, en was in '38, na diens overlijden, tot zijn opvolger benoemd.

Dit alles betekende dat Dubois, wat de organisatie van de omroep en de inhoud der programma’s betreft, in dc jaren '30 uitgerangeerd was. Toch bleef de radio de hoofdtaak in zijn leven vormen want met het zenderpark en alle technische vragen van de omroep hield hij als directeur van de Noze- ma bemoeienis. O ok was Dubois als Nozema-directeur de Nederlandse vertegenwoordiger op internationale conferenties waar kwesties als de

I N DE P AS !

golflengteverdeling aan de orde kwamen. Hij werd in dat milieu wegens zijn persoonlijkheid en zijn capaciteiten warm gewaardeerd. Tegelijk droe­ gen juist die buitenlandse contacten er toe bij dat hij die nooit een principieel voorstander geweest was van het Nederlandse radiobestel, achter de ver­ zuiling die dat bestel kenmerkte, een steeds groter vraagteken ging plaatsen: wanneer Engeland één B B C had, waarom moest Nederland dan, afgezien nog van wat kleinere organisaties, één neutrale en vier levensbeschouwelijke omroepverenigingen kennen? Dubois was niet de enige die zich die vraag ging stellen; in prof. Gerbrandy vond hij een medestander, zo ook in weer een andere belangrijke functionaris op radiogebied, dr. A. A. M . Enserinck, secretaris van de Radioraad, van de Radio-omroep Controle-commissie en van de raad van beheer van de Nozema. Bij de omroepverenigingen in Hilversum wist men ook wel hoe het driemanschap Dubois-Gerbrandy- Enserinck over het radiobestel dacht. Het kwam in de zomer van '39 tot een duidelijk streven van A vro, N C R V , K R O en Vara om Dubois te ‘wippen’ ; Gerbrandy wist dat te verijdelen.

Toen de omroepverenigingen kort na de capitulatie hun uitzendingen kon­ den hervatten, waren zij onder de strikte controle geplaatst van de Rund- funkbetreuungsstelle die eerst een onderdeel was van de MiUtarverwaltung en, na de komst van Seyss-Inquart, onder Generalkommissar Schmidt geplaatst werd. De Rundfunkbetreuungsstelle (die rechtstreeks door de omroepvereni­ gingen gefinancierd werd) moest alle programma’s en speciaal alle ge­ sproken teksten goedkeuren; zij trof maatregelen om te voorkomen dat men tegen haar instructies in handelde: alle verbindingen tussen de studio’s en de zenders liepen via de regelkamer van de Duitsers die alle uitzendingen lieten afluisteren, controleerden o f men zich aan hun aanwijzingen hield en in de gelegenheid waren, met het omdraaien van een knop de verbinding studio-zender te onderbreken. Dat laatste deed men niet graag, want het was het bewuste beleid van de Rundfunkbetreuungsstelle om op de achtergrond te blijven.

De omroepverenigingen van hun kant waren hoogst opgelucht dat zij hun uitzendingen konden hervatten zonder dat zij uitdrukkelijk nationaal- socialistische propaganda behoefden te bedrijven. Er kwam in hun kring al spoedig een soort eenheidsfront tegen de N SB tot stand: men sprak a f dat men geen N S B ’er tot de microfoon zou toelaten. Begin juli eiste de N S B ’er

KR O

Woudenberg, toen nog niet Kommissar van het N V V maar uitsluitend leider van het Nederlands Arbeidsfront, dat hij voor de radio zou kunnen ant­ woorden op een aanval in een van de Nederlandse uitzendingen van de BBC. Zijn eis werd door de omroepverenigingen afgewezen; het gevolg was dat de Rundfunkbetreuungsstelle de N C R V en de Vara verplichtte, voor Woudenberg zendtijd in te ruimen. Veel van die verplichte uitzendingen waren er overigens niet. In het pousseren van de N SB waren dc Duitsers toen nog niet geïnteresseerd en de omroep leek behoorlijk in de pas te lopen: alle omroepverenigingen deden, zij het met variaties, hun best, de Neder- lands-Duitse samenwerking te bevorderen. Niet alleen uit hun programma’s bleek dat, maar ook uit de redactionele inhoud der programmabladen die door de omroepverenigingen uitgegeven werden. Naar verhouding bleef dc N C R V het stugst tegen de Duitsers; K R O en Avro papten het meest met de Duitsers aan.

Binnen de K R O werd al op 21 mei een speciale functionaris aangewezen om het contact met de Rundfunkbetreuungsstelle te onderhouden. Dat was mr. G. J. P. M. Bosman die in mei '40 belast was met het voorbereiden van de uitzendingen die de K R O wilde doen in het kader van de Nederlandse wereldomroep welke nog in oprichting was. Dat Bosman in de jaren '30 een tijdlang lid van de N S B geweest was en, al betaalde hij geen contributie meer, door de N SB nog steeds als lid beschouwd werd, was aan de K R O - leiding onbekend. Vertrouwend op die wijze opheffing van dc K R O te voorkomen, ging deze leiding en gingen met name voorzitter Dito en de directeur, P. A. M . Speet, tal van vriendelijkheden aan de Duitsers bewijzen: er vonden ‘ diverse gezellige bijeenkomsten’ plaats, hetzij in hotel ‘H o f van Holland’ te Hilversum, hetzij ten huize van Speet; ook kreeg een van de medewerkers van de Rundfunkbetreuungsstelle een uitnodiging om eens cen avondje in Amsterdam door te brengen waarbij voor ‘aardige meisjes’ gezorgd zou worden.1 In oktober deed de K R O aan de Rundfunkbetreuungs­ stelle weten dat het zijn ‘Rokoko-oktet’ graag ter beschikking stelde voor recepties ten huize van de Reichskommissar die immers zulk een minnaar was van klassieke muziek. De K R O , zo hadden Dito en Speet eind juni aan de Rundfunkbetreuungsstelle geschreven, had

'ein offenes Auge für das Kommen von einer neuen Ordnung. Das heutige Welt- geschehnis hat wohl gezeigt dass Fehler in dem früheren System vorhanden waren und es sollen wenig Hollander gefunden werden die nach dem Fortgehen von dem alten System nicht fühlen dass neue Ideen und eine neue Ordnung sich Bahn brechen. Es ist

I N DE P AS !

darum notwendig dass auch unsere Rundfunkvereinigung mithilft mit allem was w ihren Kraften steht um das Vaterland in dem Geist dieser neuen Ordnung aufzubauen und abzurechnen mit alten und iiberlebten Begriffen’ 1

- de K R O was, aldus deze brief, graag tot medewerking bereid. Voor pater Dito was het ietwat spijtig dat de aartsbisschop van Utrecht, mgr. de Jong, medio juli weigerde, zich door Dito voor de radio te laten interviewen en dat mgr. de Jong ook deed weten dat aan geen der andere kerkelijke hoog­ waardigheidsbekleders een interview afgenomen mocht worden, maar deze terughoudendheid maakte op Dito niet veel indruk en op de oud-N SB ’er Bosman nog minder.

In september betoogde de Engelse kardinaal Hinsley voor de B B C dat Christendom en nationaal-socialisme onverzoenlijke tegenstanders waren. In een vriendelijke brief deed het hoofd van dc Rundfunkbetreuungsstelle aan dc K R O weten dat hij het op prijs zou stellen indien de K R O dc Engelse kardinaal van repliek wilde dienen: de tekst zou dan op zondagavond 15 september over beide zenders uitgezonden kunnen worden. Het schijnt dat Dito en Speet in eerste instantie niet op dat aanbod ingingen, dat mr. Bosman

In document 1939-1945 D E E L 4 (pagina 157-192)