• No results found

De eerste aanloop

In document 1939-1945 D E E L 4 (pagina 30-47)

Hoe verder te komen ? Dat was het probleem waarmee Homan naar Gro­ ningen terugkeerde. Hij ontving er een dag later het rondschrijven waarin generaal Winkelman een beeld gaf van de nieuwe staatkundige structuur: hij, Winkelman, was de vervanger der regering, landelijke regelingen zouden door hem samen met de secretarissen-generaal getroffen worden; de com­ missarissen der koningin dienden, elk in hun provincie, ‘leiding tot eens­ gezind samenwerken’ te geven. Geen nieuwe aanpak dus! Homan ging er opnieuw een lans voor breken. ‘ Ik w il’, schreef hij Winkelman, ‘met nadruk en klem er op wijzen dat deze leiding op zeer korte termijn verder moet gaan dan het technische en economisch-sociale werk dat thans in Den Haag . . . wordt aangepakt’ (anders gezegd: er moest ook politieke leiding gegeven worden), ‘al begrijp ik’ , aldus Homan, ‘ dat de moeilijkheid

1 J. Linthorst H om an: ‘Tijdskentering’ , p. 84. 2 A .v ., p. 85. D at Hom an met de Q uay en R einink samen sprak, blijkt uit zijn ‘Korte notities over de chronologische gang van zaken bij de oprichting van de Nederlandse U nie’ (C N U , II b).

D E A A N L O O P T O T DE N E D E R L A N D S E U N I E

der verhoudingen tot de Kroon en tot de nationale geestelijke stromingen het probleem bijzonder moeilijk doen zijn.’1

Bijzonder moeilijk, inderdaad. De koningin bevond zich in Engeland en met ‘de nationale geestelijke stromingen’ (wat waren dat precies?) was er geen contact. Dat laatste kon verholpen worden, contact met de koningin leek uitgesloten zolang de oorlog duurde. Voor Homan ging het er overigens naar uitzien dat Duitsland bezig was die oorlog te winnen: men moest zich dus op samenwerking met die overwinnaar instellen, een samenwerking die hij zijnerzijds bevorderde in en door zijn toeschietelijke verhouding met von Bonin die al eerder ter sprake kwam. Maar hoe kon men het gehele land tot aanvaarding van die samenwerking brengen? Die vraag was het welke Homan in zijn voortgezette contacten met Reinink en de Quay aan de orde bleef stellen - contacten waarin nu ook Einthoven (persoonlijk al aan Homan en de Quay bekend) betrokken werd. Wij weten van die contacten weinig af; wél, dat er in de eerste weken van juni door hen vieren (en door elk hunner weer met vele anderen) ‘ge­ regeld’ overleg gepleegd werd.2 Het is onze indruk dat de drie anderen minder hard van stapel liepen dan Homan. W el kwamen zij gevieren tot de conclusie dat het, met het oog op de pretenties van de N S B en gegeven het zwijgen der traditionele partijen, wenselijk was, een nieuwe politieke beweging in het leven te roepen, maar in het program dat zij opstelden, werd over de verhouding tot het Derde R ijk niets gezegd: het bepleitte slechts binnenlandse hervormingen - hervormingen overigens, voor welker verwezenlijking een nieuw bewind noodzakelijk zou zijn o f waaruit althans een nieuw bewind zou resulteren; schaarde de overgrote meerderheid van het volk zich achter dat program, dan zou dat feit, zo werd blijkbaar vertrouwd, ook door de koningin aanvaard worden.

Het program (het heeft zin, de inhoud te herhalen) telde tien punten: x. Instandhouding en versterking van de Nederlandse cultuur

2. Trouw aan het Huis van Oranje 3. Verbondenheid met Indië

4. Opheffing van het bestaande systeem van politieke partijen 5. Gemeenschapszin

6. Organische opbouw der maatschappij 7. Arbeid en arbeidsplicht voor iedereen

1 Brief, 27 mei 1940, van J. Linthorst Homan aan Winkelman, aangehaald in Ho-mans ‘Herinneringen aan 1940’, Groninger Vplksalmanak 1947, p. 23-25. 2 J. Lint­ horst Homan: ‘Korte notities over de chronologische gang van zaken bij de op­ richting van de Nederlandse Unie’.

8. Economische samenwerking van Nederland en Nederlands-Indië in Europees verband

9. Vrijheid van kerk, godsdienst en levensovertuiging

10. Verzorging van de geestelijke en lichamelijke volksgezondheid.

Dit program sloot nauw aan bij de conceptie die aan het beleid van het college van secretarissen-generaal ten grondslag lag: dat Nederland (met Indië!) ‘ in Europees verband’ met Duitsland diende samen te gaan en dat er dus een ander, een meer aan het Derde R ijk aangepast Nederland moest ontstaan. Geen NSB-Nederland! Het was de secretarissen-generaal dus alleen maar welkom indien een politieke beweging tot ontwikkeling kwam, veel breder dan de N S B , die de basis zou kunnen vormen voor de politiek van goede-verstandhouding-met-Duitsland die ook zij voor onvermijdelijk hielden.

Op 21 juni besprak de Quay het project van het Viermanschap in de ver­ gadering van het college. De notulen zijn er kort over: de Quay maakte, zo stond er in, ‘ enige opmerkingen van algemene aard, met name betreffende de noodzaak van Nederlands politiek initiatief, waarvan de vergadering met belangstelling en met instemming kennis neemt.'1 De Quay liet het boven weergegeven program aan voorzitter Snouck Hurgronje lezen en deze was het die, hopend op een goede afloop, de vier opstellers (Eint­ hoven, Homan, de Quay, Reinink) bij Generalkommissar Schmidt introdu­ ceerde aan wie zij wilden vragen o f zij op grondslag van hun program plus het daarbij behorend manifest ‘Polizeigenehmigung’ kregen om aan het werk te gaan, d.w.z. verlof om drukwerken te verspreiden, vergaderingen te beleggen, enz. Schmidt zei dat hij daar eerst met de Reichskommissar en de Wehrmachtbefehlshaber over moest spreken en ‘ de opmerkingen over Oranje zouden aan Berlijn worden voorgelegd.’2

Geen openbare bijeenkomsten dus - maar tegen een besloten vergadering was geen bezwaar. Die vergadering werd door Reinink in zijn kwaliteit van voorzitter van de Nederlandse Gemeenschap belegd; zij vond op woensdag 26 juni (vier dagen na Frankrijks capitulatie) in het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen plaats. Een verslag en een lijst van aanwezigen zijn niet bewaard gebleven. W ij weten slechts dat een vijftig tot zestig personen die in de paar voorafgaande jaren met de Nederlandse Gemeenschap in contact gestaan hadden, aanwezig waren en dat er zich een scherpe tegenstelling aftekende tussen de vier initiatiefnemers die de bestaande politieke partijen wilden opheffen en anderen (onder wie de

H E T P R O G R A M V A N D E ‘ N E D E R L A N D S E G E M E E N S C H A P ’

DE A A N L O O P T O T D E N E D E R L A N D S E U N I E

burgemeester van Zaandam, de SD A P’er in ’ t Veld) die van mening waren dat juist de zes grote democratische partijen in hun samengaan de kern moes­ ten vormen van een nationaal afweerfront. Die tegenstelling (welke zich in die tijd ook in de pers manifesteerde1) kwam naar voren toen aan Homan (die als inleider optrad) gevraagd werd, wat hem van de activiteit der po­ litieke partijen bekend w a s ;‘ ik antwoordde’, schreef hij later, ‘ dat die blijk­ baar bleven zwijgen en dat zulks wel goed was omdat zij na wat zij tevoren niet hadden gedaan (ik doelde op de werkloosheidstijd) nu niet in staat zouden zijn, onze honderdduizenden jongeren tot enthousiasme te brengen.’ Hierop volgde ‘ een verwarde discussie’.2

D e vergadering had geen ander resultaat dan dat Reinink het voorzitter­ schap van de Nederlandse Gemeenschap aan Homan overdroeg en dat een soort uitvoerend comité van achttien personen gevormd werd om zich over mogelijke actie in de toekomst te beraden; het is, schijnt het, niet één keer bijeengekomen.

D e ontwikkeling ging namelijk plots een andere richting uit.

In de vergadering ten departemente was door in ’t Veld aan Homan mee- gedceld dat tussen de voormannen van de zes grote democratische partijen allerlei besprekingen gaande waren; hem was aangeraden, zijn licht op te steken bij de voorzitter der liberalen, de Leidse hoogleraar Telders, hem uit zijn studententijd al bekend. Homan zocht Telders op 27 juni op. Hij kreeg van deze te horen, dat de zes grootste partijen inderdaad al ver gevorderd wareii met de vorming van een nationaal blok en dat gewerkt werd aan een gemeenschappelijk manifest. ‘Houd met uw actie op’, betoogde Telders min o f meer. ‘ Niemand heeft u mandaat gegeven. Niet uw groep maar de politieke partijen zijn de constitutionele vertegenwoordigers van ons volk.’ ‘ Ik heb daarop geantwoord’ , aldus Homan, ‘ dat ik dat laatste principieel ontkende, aangezien een pol'tieke partij als zodanig geen officiële betekenis heeft. Overigens verklaarde ik mij bereid, besprekingen hierover mede te maken.’3 Van die bereidheid deed Homan mededeling aan Einthoven, de Quay en Reinink en voor Einthoven was zulks aanleiding om zich terug

1 Z o bepleitte de katholieke Maasbode op 26 juni de vorm ing van een ‘nationaal blok’ van de zes grote partijen waar men de Staatkundig Gereformeerde Partij en de Christen-Democratische U nie ook in kon opnemen. Volgens het Algemeen Handelsblad (21 juni) moest echter ‘een nieuw huis’ gebouw d worden w aarvoor ‘de beste krachten van ons volk, zij met ideeën, inzicht, moed en een open geest vo or de wentelende tijd’ , elkaar dienden te vinden. Het Utrechts Dagblad (21 juni) wilde onder ‘ de besten en de kundigsten uit de Nederlandse gelederen’ ook N S B ’ers opnemen. 2 J . Linthorst H om an: ‘Tijdskentering’, p. 93. 3 J . Linthorst Hom an: ‘K ort overzicht van de voorgeschiedenis der Nederl. U nie’ , p. 2.

T E L D E R S

te trekken. ‘ Ziezo, nu gaat er wat gebeuren’, dacht deze (wij volgen zijn eigen relaas), ‘ nu komt er dus een combinatie die een zekere wilsvorming bij die Duitsers op tafel kan leggen. W aarom zou ik daar bij blijven? Ik hoor helemaal niet in dat gezelschap thuis. Politiek is nooit mijn vak ge­ weest. Ik . . . ben naar mijn werk teruggegaan.’1 R o u w ig was Einthoven daar niet om : hij had niet veel op met de heren politici, Telders inbegrepen.

Benjamin Marius Telders van wie in de herfst van '40 belangrijke verzets- impulsen zouden uitgaan, was een begenadigd jurist. Hij was in 1903 in Den Haag als oudste zoon van een bekend advocaat geboren, had in Leiden en Parijs gestudeerd en was in '27 in Leiden gepromoveerd, waarna hij zich in zijn geboortestad als advocaat gevestigd had. Acht-en-twintig was hij pas toen hij ('31) in Leiden tot hoogleraar in het volkenrecht benoemd werd, later ook in de rechtsencyclopedie. Die tweede opdracht wijst al op een uiterst veelzijdige belangstelling. Inderdaad: na zijn benoeming publiceerde hij niet alleen studies over het volkenrecht, maar ook over het burgerlijk recht, het handelsrecht, het procesrecht, het octrooirecht, de rechtsgeschiede­ nis en de rechtsfilosofie - trouwens ook over staatkunde, algemene ge­ schiedenis en algemene filosofie. Hij was een achterneef van Louis Couperus en had diens boekerij geërfd. De litteratuur had zijn liefde, maar evenzeer de schilderkunst en de muziek; zelf was hij een verdienstelijk pianist. Hij had een uitgebreide talenkennis (Frans, Duits, Engels, Spaans, Italiaans, Russisch) en was dan bovendien nog in het fraai ingerichte huis aan het Rapenburg dat hij geheel alleen bewoonde (hij was ongehuwd), ‘ een gul en genoegelijk en geestig gastheer’ die van elke maaltijd met zijn vrienden een sprankelende feestmaaltijd wist te maken.2

Anderen zouden wellicht de neiging hebben, een dergelijke rijkdom aan gaven uitsluitend in eigen vrienden- en werkkring te ontplooien, maar voor zulk een isolement voelde Telders niet. Zow el met de binnen- als met de buitenlandse politiek leefde hij intens mee (hij reisde ook veel, tot in Amerika en Rusland toe) en in '3 8 nam hij de grote stap: hij liet zich tot voorzitter benoemen van de liberale partij.

1 Getuige L. Einthoven, Enq., dl. VII c, p. 750. 2 R . P. Cleveringa: Artikel over Telders in Ars Aeqtti, jan. 1959.

DE A A N L O O P T O T DE N E D E R L A N D S E U N I E

In Neutraal gaven wij weer dat Telders het neutraliteitsbeleid ‘niet alleen Nederlands recht’ genoemd had, maar ‘ Nederlands hoogste plicht, ook en juist tegenover de mogendheden om ons heen.’ De schending dier neutrali­ teit trof hem diep: opeens besefte hij dat het naast elkaar plaatsen, in welk verband ook, van Duitsland, Frankrijk en Engeland fundamenteel onjuist geweest was. Zijn gekwetst rechtsgevoel zette zich om in politieke strijd­ baarheid. A l op 25 mei ried hij Snouck Hurgronje aan, benoemingen van nieuwe rechters en burgemeesters eenvoudig na te laten; liet men de zittende rechters wat harder werken en de opengevallen burgemeestersplaatsen door een der wethouders innemen, dan voorkwam men dat de bezetter eigen creaturen naar voren kon schuiven.

W at de plichten en rechten van autoriteiten en burgers in bezet gebied waren, werd door Telders in vier lange artikelen uiteengezet die hij begin juni voor de Nieuwe Rotterdamse Courant schreef op verzoek van de waar­ nemend hoofdredacteur, mr. M. R o o y ; zij werden zonder auteursnaam als hoofdartikelen geplaatst.1 De teneur er van was, dat Seyss-Inquart met de formuleringen die hij in zijn eerste verordeningen gebezigd had (zijn ‘ Verfassung’ , zoals R abl gezegd had), zorgvuldig binnen de grenzen van het volkenrecht gebleven was. Die grenzen werden evenwel door Telders nauwkeurig aangegeven, zulks met de bedoeling dat elke lezer van wat in die tijd het meest gezaghebbende dagblad was, precies zou kunnen nagaan waar zij eventueel overschreden zouden worden. Dat ambtenaren ontslag zouden nemen, werd door Telders met klem ontraden, tenzij zij meenden, iets dat van hen gevraagd werd, ‘ naar eer en geweten niet te kunnen uit­ voeren’ ; waar ‘ eer en geweten’ dan behoorden te spreken, werd door hem precies aangegeven: daar waar de Duitse politiek bepaald zou worden door belangen die geen enkel verband hielden met de Duitse oorlogsvoering. In zijn laatste artikel waarschuwde hij bedekt tegen elke vorm van Jodenver­ volging. Het ‘ geestelijke beginsel’ van de verdraagzaamheid had, schreef hij, in de Tachtigjarige Oorlog Nederland doen ontstaan. W elnu:

‘Een zelfstandig Nederland dat dit beginsel niet langer zou huldigen, is niet denkbaar. De eerbied voor anderer godsdienstige overtuiging o f geestelijke inzichten heeft ons volk door de eeuwen heen gesierd, de gelijkheid der burgers, ongeacht afkomst of geloof, heeft het steeds als een nastrevenswaard beginsel voor ogen gestaan.’

Daarop volgde een waarschuwing:

1 Nieuwe Rotterd. Crt., 8, 10 , 1 1 , 12 ju n i 1940, ook afgedrukt in B . M . Telders:

T E L D E R S

‘Wie in Nederland denkt aan toekomstige staatkundige hervormingen, hij zal de hierboven geschetste beginselen niet kunnen veronachtzamen zonder in on-Nederlands vaarwater verzeild te raken. Bovendien past het aan Nederlanders, thans een zekere terughouding bij het omschrijven van wensen in acht te nemen.’ Dat waren de standpunten die Telders met klem ging vertolken toen het beraad tussen de voormannen der zes grote democratische partijen in juni op gang kwam .1

Uit het vorige hoofdstuk bleek reeds dat het de Sociaal-democratische Arbeiderspartij in de zomer van '40 moeite kostte, voor zichzelf vast te stellen welke taak in de nieuwe verhoudingen nog voor haar overbleef. Geen w onder: de vrijheid van vergadering en de vrijheid van drukpers waren de grondslag geweest voor haar politieke arbeid in Nederland en die arbeid had zij sinds bijna vijftig jaar gericht op het verkrijgen van zo sterk mogelijke fracties in de vertegenwoordigende lichamen van welke de Tweede Kamer veruit de belangrijkste was. Het parlement was evenwel op non-activiteit gesteld, de vrijheid van drukpers was, voorzover het uitlatingen betrof die anti-Duits waren o f anti-Duits geïnterpreteerd konden worden, al in de periode van de Militarverwaltung opgeheven en wat hadden openbare ver­ gaderingen voor zin als men toch niet zeggen kon wat men op het hart had ? Ook de vrijheid van vereniging en van vergadering werd trouwens spoedig aan beperkingen onderworpen. De eerste werden op 21 juni afgekondigd in een verordening niet van de Reichskommissar maar van de secretarissen- generaal Frederiks en Tenkink.2 Die verordening gaf de N S B (maar ook de CPN ) meer vrijheid doordat alle verbodsbepalingen die na het uit­ breken van de oorlog door het militair gezag uitgevaardigd waren (generaal Winkelman had bijvoorbeeld op 10 mei zowel de bladen der N S B als het communistische Volksdagblad verboden) opgeheven werden, maar zij 1 Telders’ artikelen trokken zozeer de aandacht dat ook D e Telegraaf een beroep op hem ging doen. O p 20 ju n i betoogde Telders in dat dagblad dat de bezetter alleen die zaken mocht requireren die in het belang waren van het bezettingsleger; op 22 ju n i constateerde hij dat niemand verplicht was, w erk in Duitsland te aan­ vaarden en dat elk die opzettelijk en vrijw illig de bezetter hulp verleende, krachtens art. 102 van het W etboek van Strafrecht met vijftien jaar gevangenis gestraft kon worden, (a.v., p. 325-30) 2 V O 24/40 (Verordeningenblad, 1940, p. 56-58).

DE A A N L O O P T O T DE N E D E R L A N D S E U N I E

stelde overigens vast dat voortaan de procureurs-generaal toestemming moesten geven voor het oprichten van nieuwe verenigingen en voor alle vergaderingen (behalve v o o r‘ besloten gezelschappen’ o f voor bijeenkomsten met ‘ een zuiver godsdienstig o f artistiek karakter’) waar meer dan twintig personen aanwezig zouden zijn.

W at kon een politieke partij in die omstandigheden nog aan legale activi­ teit ontplooien? Haar kaders en leden bijeenhouden, overigens in een tijds­ perspectief waarvan niemand wist o f en hoe nog practische politieke arbeid mogelijk zou zijn. Op het beleid van de Communistische Partij Nederland en van de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij komen wij nog terug. Van de overige partijen moet gezegd worden dat zij zich als zodanig niet tot illegale organisaties ontwikkelden, zij het dat binnen menige partij spoedig kernen tot stand kwamen waar algemene verzets- impulscn van uitgingen.

Het bijeenhouden der kaders vond, behalve in de SD AP, ook plaats in de Liberale Staatspartij, in mindere mate in de Vrijzimiig-Democratische Bond en, sterker weer, in de Anti-Revolutionaire Partij en in de Christelijk- Historische Unie; de voorzitter en politieke leider van de C H U , H. W . Tilanus, zond al begin juni een gestencild rondschrijven1 aan zijn kader waarin hij het besluit van koningin en kabinet om het land te verlaten, verdedigde en opriep om, waar men dit kon, in gesprek en levenshouding ‘ te doen gevoelen wat Schrift, Kerk en Historie voor ons in de realiteit van het leven betekenen’ ; een tweede rondschrijven, eind juli verzonden, wekte op tot het houden van bijeenkomsten met twintig personen en eindigde met de woorden: ‘ Leve Nederland! Leve Oranje!’2 Naar aanleiding van het eerste had Tilanus overigens van verscheiden kanten te horen gekregen: ‘ Daar word je straks voor opgehangen’ ; Verschuur, voorzitter van de Rooms-Katholieke Staatspartij, vond de tekst ‘ gewaagd’ .3

Dat laatste mag men als aanwijzing zien dat in leidende kringen van de Rooms-Katholieke Staatspartij gemeend werd dat er tijdens de bezetting voor deze partij geen enkele taak meer weggelegd was. W ij nemen aan dat dit ook de opvatting was van het Episcopaat. Inderdaad werd het partijwerk practisch geheel stilgelegd en het enige wat het bestuur deed, was de studie- commissie-Goseling weer in het leven roepen die in '36 o.m. beperking van het recht van vereniging en van de persvrijheid voorgesteld had.4 In welke

1 Tekst in G. Puchinger: Tilanus vertelde mij zijn leven (1966), p. 184-87. 2 Tekst: D oc II—15 1 , a-2. 3 Getuige H . W . Tilanus, Enq., dl. V II c, p. 647. 4 Goseling kon slechts tot begin oktober aan het w erk deelnemen; hij w erd toen, gelijk reeds vermeld, als Indisch gijzelaar w eggevoerd.

D E R K S P

geest die commissie (welke tot eind februari '41 bijeenkwam) haar werk moest verrichten, werd door de ondervoorzitter van de partij, mr. P. J. Witteman, duidelijk gemaakt toen hij in juli in De Tijd schreef, dat ‘ het tijd­ vak van het individualisme, liberalisme en kapitalisme afgesloten’ moest worden en dat het staatsgezag moest worden versterkt; voor ‘een wijd vertakt stelsel van politieke partijen in een parlementaire democratie’ was geen plaats meer, de ‘ gezonde volksinvloed’ hoorde zich voortaan slechts te uiten ‘langs de weg der beroeps- en bedrijfsgemeenschappen’ - via een corporatief stelsel dus.1 Door dit standpunt in te nemen was dc R K S P de enige grote politieke partij die de parlementaire democratie volledig liet vallen; de partij ging zich gedragen alsof zij zelf nooit bestaan had. Velen die aan de partij van Schaepman en Nolens hun beste krachten gegeven hadden, voelden zich volledig in de steek gelaten. In een van de katholieke dagbladen, Het Centrum, werd op 2 1 juni opgemerkt dat het katholieke volksdeel ‘in de meest hachelijke periode van onze vaderlandse geschiedenis van de laatste honderd jaren practisch zonder staatkundige leiding gebleven’

In document 1939-1945 D E E L 4 (pagina 30-47)