• No results found

Het anti-revolutionair réveil

In document 1939-1945 D E E L 4 (pagina 67-76)

In hun afwijzing van de Unie waren Eykman en Vorrink één geweest, maar Vorrink kreeg daarbij toch niet de gehele SD A P mee. Drees meende begin augustus dat ‘het élan waarmee een groot deel van de bevolking zich achter de Unie heeft geschaard, op zeer sympathieke motieven’ berustte - desondanks wilde hij niet tot aansluiting adviseren: ‘ de kans op het inslaan van een verkeerde w eg is te groot.’1 Zijn twijfels werden in de weken die volgden, sterker maar het partijbestuur kwam niet tot een duidelijk advies pro o f contra. Grote groepen SD A P’ers, beroofd van de mogelijkheid om in hun eigen partij enige activiteit te ontplooien, sloten zich bij de Unie aan; in Amsterdam werd de ontslagen chef van het documentatiebureau van het N V V , J. G. Suurhoff, leider van het Uniewerk.

Het hoofdbestuur van de Vrijzinnig-Democratische Bond maakte begin augustus bekend dat het het lidmaatschap van de V D B verenigbaar achtte met dat van de Unie; vooral bondsvoorzitter Slingenberg stond sympathiek tegenover de nieuwe beweging.

D e Liberale Staatspartij nam een geheel ander standpunt in. In een hoofd­ artikel in Het Liberale Weekblad ried Telders tot ‘ afwachten en voorlopige onthouding’2 en deze positiebepaling werd twee weken later door het dagelijks bestuur onderschreven. Met uitzondering van de afgevaardigde van de kieskring Groningen verklaarde ook het hoofdbestuur zich accoord. W ij hebben niettemin de indruk dat er in de partij tamelijk velen waren die zich ondanks die adviezen bij de Unie aansloten.

Hetzelfde verschijnsel deed zich bij de christelijk-historischen voor. Tilanus, voorzitter en parlementair leider van de Christelijk-Historische Unie, deed eind juli aan het partijkader weten dat hij de Nederlandse Unie 1 Brief, 5 aug. 1940, van W. Drees aan J. A. Berger (Archief-Drees, II, 1940-1945). 2 Het Liberale Weekblad, 2 aug. 1940.

C O L I J N S P O S I T I E

in allerlei opzichten een bedenkelijke beweging achtte maar hij wilde zich tegen aansluiting ‘niet verzetten. Z e lf gevoel ik daaraan geen behoefte Juist nu, in deze tijd, is het meer dan ooit nodig, vast te houden aan de beproefde beginselen en daarvoor het pleit te voeren.’1 Toen nu het Drie­ manschap kort na de oprichting van de Nederlandse Unie bekend maakte, dat het lidmaatschap van de Unie met dat van ‘een politieke partij’ on­ verenigbaar was, gaf het dagelijks bestuur van de C H U als zijn opinie weer, dat toetreding tot de Unie onwenselijk was. Eind augustus trok het Drie­ manschap evenwel zijn bekendmaking in ; het gevolg daarvan was dat een grote groep C H U ’ers, door de partijsecretaris van Walsum geleid, zich bij de Unie aansloot. Een van de Tweede-Kamerleden van de C H U , de Groninger Tj. Krol (die met Homan in de Groninger Gemeenschap samen­ gewerkt had) werd later adviseur van het Driemanschap.

Van de twee grote protestantse partijen stelde de Anti-Revolutionaire Partij zich evenals de Liberale Staatspartij tegen de Unie op - nog een tikje gedecideerder zelfs. N a overleg met Schouten en oud-minister de Wilde gaf Colijn eind juli het advies, ‘ voorshands’ geen adhesie te betuigen; toen het Driemanschap zich tegen de partijen uitgesproken en in vergaderingen als in Den Haag duidelijk naar Seyss-Inquart gelonkt had, werd de beperking ‘voorshands’ ingetrokken. H. Algra noemde in het Fries Dagblad de Unie ‘bedenkelijk en gevaarlijk’ . In het weekblad De Reformatie vatte prof. dr. K . Schilder zijn oordeel samen in de formule: ‘Wij volgen geen grijze vanen.’2 Van belang was vooral dat door de anti-revolutionairen van dat afwijzend standpunt getuigd werd in massale vergaderingen. Dat waren geen ver­ gaderingen van hun partij alleen: zij belegden ze als regel samen met de Christelijk-Historische Unie. Daarbij viel tweeërlei weerstand te overwinnen: de weerstand van die christelijk-historischen welke van mening waren dat men, gegeven het karakter van de Nederlandse Unie als anti-Duitse beweging, de bezwaren tegen de pro-Duitse punten in het program niet zo zwaar moest laten wegen; daarnaast was er bij velen ook sprake van weerstand tegen Colijn. Men vergaf hem niet zo licht zijn uitval tegen koningin en kabinet in De Standaard van 15 mei - een uitval waartegen trouwens in anti-revolu- tionaire kring ook vrijwel onmiddellijk geprotesteerd was in een artikel in hetzelfde dagblad (22 mei) dat door een der hoogleraren van de Vrije Universiteit, prof. mr. V . H. Rutgers, ondertekend was.3 ‘W ie wijs is, schort zijn oordeel op’, had Algra toen in het Fries Dagblad geschreven4 - tegen

1 Rondschrijven z.d. (Doc II—151, a-3). 2 Bezet bezit. Artikelen van de hand van prof. dr. K . Schilder. . .juni-augustus 1940 (1945), p. 215, 217. 3 Het was geschreven door zijn schoonzoon, mr. N. Okma. 5 Fries Dagblad, 23 mei 1940.

T W E E B E S L I S S E N D E M A A N D E N

Colijn. O ok diens brochure had bij zeer velen, mede in de rijen der christe- lijk-historischen, kwaad bloed gezet.

D e gemeenschappelijke vergaderingen van A R P en C H U werden be­ vorderd door het bestaan van een contactcommissie die medio juli voor het eerst bijeengekomen was. Niet alleen de A R P en de C H U waren er in vertegenwoordigd, maar ook de protestantse organisaties op het gebied van het bijzonder onderwijs, het Christelijk Nationaal Vakverbond, de Christe­ lijke Boeren- en Tuindersbond, de Christelijke Middenstandsbond en de Nederlandse Christelijke Radio-Vereniging alsmede diverse Christelijke jeugdorganisaties. Afwisselend fungeerden Colijn en Tilanus als voorzitter - het ging immers om de verdediging van gemeenschappelijke belangen. Desalniettemin voelde Tilanus er aanvankelijk niet voor, samen met Cohjn in het openbaar op te treden: het was hem bekend dat er in de C H U velen waren die, niet zonder graagte, over Colijn de staf braken. Hij had er evenwel geen bezwaar tegen dat andere voormannen van de Christelijk- Historische Unie samen met Cohjn het woord zouden voeren. De eerste vergadering van die aard vond op zaterdag 10 augustus in de Apollohal te Amsterdam plaats. Colijn en de christelijk-historische oud-minister prof. dr. J. R . Slotemaker de Bruïne zouden er als de voornaamste sprekers optreden.

De belangstelling was overweldigend. Zoveel toehoorders waren er (meer dan zeventienduizend) dat de vergadering op die ene dag drie keer achter elkaar plaatsvond: om half twee en om vier uur ’s middags en om half acht ’s avonds. O ok Seyss-Inquart was geïnteresseerd: hij liet de Sicher- heitsdienst een stenografisch verslag van alle redevoeringen maken; Presse- dezernent Janke schrapte persoonlijk uit het ANP-verslag alle passages die kennelijk tegen dc Unie gericht waren. Er bleef genoeg over, want men zou kunnen zeggen dat de gehele betoging tegen de Unie gericht was - en niet minder tegen dc Duitsers.

Prof. Rutgers die als voorzitter optrad, waarschuwde dat de tijd der bezetting er niet een was voor ‘ hervormingen, laat staan duurzame her­ vormingen’ ; aan het Huis van Oranje zou men vasthouden, ‘het Nederlandse volk verloochent een geschiedenis van meer dan drie-en-een-halve eeuw niet!’ Dat was een aanval zowel op de Duitsers als op het Driemanschap. Het streven van die drie werd door Rutgers principieel verworpen: ‘Wanneer men ons door een nationale eenheidsmolen zou malen, zouden wij onszelf niet meer zijn. En o f dit nu goedgekeurd wordt o f niet, wij wensen onszelf te blijven.’

‘Als men bij ons komt en zegt: verloochen uw verleden van Groen a f tot op de dag van heden toe, dan’ , aldus Cohjn, ‘ zeggen w ij: nooit!’ Homan, de Quay en Einthoven noemde hij ‘ goedwillende personen maar zij zijn

I N DE A M S T E R D A M S E A P O L L O H A L

alleen het spoor bijster geraakt omdat zij geen inzicht hebben in de gecom­ pliceerde structuur van het Nederlandse volk.’ Duitsland zou, herhaalde hij, op het vasteland van Europa de sterkste mogendheid blijven (‘concert­ meester van een groot orkest’), maar dat mocht voor Nederland nooit een reden zijn om met het verleden te breken: ‘jagen naar eenheid is tot vol­ strekte mislukking gedoemd.’

‘ Wij zeggen tot ons volk’ , zo sprak Slotemaker, ‘neem ons zoals wij zijn - en wij zijn volslagen te uwen dienste. Vraag ons niet, ter wille van de volkseenheid het heiligste dat wij bezitten, buiten het openbare leven te plaatsen.’

Deze en dergelijke passages werden uitbundig toegejuicht. Enkele N S B ’ers die, toen Slotemaker het woord voerde, lawaai maakten en ‘leuge­ naar!’ riepen, werden door de Amsterdamse politie onder grote bijval de zaal uitgewerkt. V óór elk van de drie vergaderingen geopend werd, had men strijdpsalmen aangeheven:

‘De Heer zal opstaan tot de strijd, Hij zal Zijn haters, wijd en zijd, Verjaagd, verstrooid doen zuchten’

-wie die ‘ haters’ waren, wist een ieder: Hitler, Seyss-Inquart, Mussert. De verhalen over de geestdriftige bijeenkomsten in Amsterdam (de teksten der redevoeringen verschenen als brochure onder de titel Geestelijke vrijheid1) deden anti-revolutionairen en christelijk-liistorischen elders in het land besluiten, de voormannen voor overeenkomstige betogingen uit te nodigen. Eind augustus spraken Colijn en het CHU -Kam erlid mr. R . Pollema dertienduizend Friezen op het IJsclubterrein te Leeuwarden toe, een dag later spraken zij voor tienduizend Groningers in een voetbalstadion, nogmaals een dag later voor zesduizend Drenten in een grote tent op de Veemarkt te Assen. Voor alle drie bijeenkomsten moesten extra-treinen ingelegd worden.

Begin september zou Cohjn samen met Slotemaker in het Scheveningse Kurhaus spreken - maar toen achtte Tilanus die de vergadering zou voor­ zitten (het werden er weer twee, zo groot was de belangstelling) het toch geraden, Cohjn tevoren de brief te laten lezen waarin een bezadigde ouder­ ling zijn bezwaren geuit had tegen Colijns emotionele reactie op 15 mei. ‘ Toen hij die brief had gelezen’ , vertelde Tilanus later aan de Enquête­ commissie,

1 Van deze brochure waren door de uitgever W. ten Have bijna zestigduizend exemplaren in de handel gebracht toen de verdere verspreiding in november ver­ boden werd.

T W E E B E S L I S S E N D E M A A N D E N

‘vroeg ik hem of hij niet iets op die vergadering kon zeggen om die indrukken van de eerste weken weg te nemen. Hij keek mij met zijn grote trouwe ogen aan en zei dat hij zou zien, wat hij er aan kon doen. Op die vergadering heeft hij gezegd: ‘Gedurende de eerste dagen zijn er dingen gezegd en geschreven die, achteraf gezien, beter niet gezegd en geschreven hadden kunnen worden.’ On­ middellijk nadat hij dit had gezegd, ben ik naar hem toegegaan en heb ik hem de hand gedrukt’ 1

- een gebaar dat een storm van enthousiasme ontketende.

A l deze vergaderingen werden met vergunning van de bezetter gehouden. Besefte Seyss-Inquart wat hier plaats greep? Begin september deelde Schmidt aan zijn naaste medewerkers mee: ‘Der Reichskommissar will Colijn noch nicht verhaften. E r soll aher politisch durch die Presse totgemacht werden.’2 A lsof dat nog kon! De zaak dreigde de bezetter volledig uit de hand te lopen. Op 5 september bepaalde Rauter dat aan de al afgegeven ver­ gunningen voor politieke bijeenkomsten, optochten e.d. voorlopig geen nieuwe toegevoegd mochten worden.3

Men kan, dunkt ons, dc betekenis van dit politiek réveil moeilijk over­ schatten. Het sterkte leiders als Cohjn en Tilanus in hun overtuiging dat de leden van het Politiek Convent de contacten met de Nederlandse Gemeen­ schap terecht verbroken hadden. Voorts hadden de bijeenkomsten op de tienduizenden die ze bezochten, een inspirerende uitwerking. Elk hunner

1 Getuige H. W. Tilanus, Enq., dl. VII c, p. 648. 2 'Bericht über die Dienstbesprechung bei G K Schmidt’, 2 sept. 1940, p. 1. 3 Het gevolg van dit verbod was o.m. dat op 14 september een grote bijeenkomst in Amsterdam die door de plaatselijke afdeling van de Liberale Staatspartij belegd was en waar Wiardi Beekman, Telders en prof. mr. Paul Scholten zouden spreken, niet doorging. De teksten der redevoeringen verschenen wèl in een brochure (Den vaderlant ghetrouwe) waarvan in 1940 7 000 exemplaren verkocht werden en in '41 bijna 4000. Enkele citaten mogen de geest verduidelijken waarin men had willen spreken.

Wiardi Beekman: ‘Sedert de 10de mei brengt iedere dag ons ervaringen die ons het hart doorwonden . . . Dat de vrijheid zoals wij die verstaan en buiten welke voor een werkelijke Nederlander geen volwaardig leven mogelijk is, - dat die vrijheid onverbrekelijk verbonden is aan het leven in een eigen Nederlands staats­ verband . . . In tijd van vreemde bezetting doet men beter, de kritiek op het goede, eigen nest binnen de wal van zijn tanden te houden . . . Voor Nederlandse vernieu­ wing is het nu niet de tijd . . . Daden o f praktijken die mensen o f mensengroepen’

E F F E C T OP D E A N T I - R E V O L U T I O N A I R E N

werd uit zijn isolement gelicht en in een sfeer van geladen en geestdriftige eensgezindheid gebracht; van het feit dat de voormannen van twee partijen die meer dan veertig jaar lang wel parallelle maar toch gescheiden wegen bewandeld hadden, nu samen optraden, ging een extra-bezielend eftect uit ‘ Zij zullen het niet hebben / de Goden van dc tijd!’ Met nieuwe energie en strijdlust geladen keerden al die tienduizenden huiswaarts om, elk in eigen kring, te verhalen wat men gehoord en, belangrijker nog, beleefd had.

In de kringen der anti-revolutionaircn was dc uitwerking van dit alles sterker dan in die der christelijk-historischen. Vóór dc bezetting was de organisatie van de A R P aanzienlijk hechter geweest dan die der C H U . De binding die de anti-revolutionairen met de Gereformeerde Kerken bezaten, ontbrak bij de christelijk-historischen. Ook was Colijn in sterker mate een samenbindende figuur dan Tilanus die, gelijk Drees bij de sociaal-demo- craten, pas in augustus '39 fractievoorzitter in de Tweede Kamer geworden was. Eigenlijk had Tilanus in de zomer van '40 op verscheidene punten van een zuiverder staatkundig inzicht getuigd dan Colijn, maar de christelijk- historische leider (die begin oktober als gijzelaar naar Buchenwald gevoerd zou worden) kreeg zijn eigen partij maar ten dele mee: wij wezen er al op dat, manifestaties als in Amsterdam, het noorden en Den Haag ten spijt,, eind augustus en begin september een aanzienlijk aantal vooraanstaande christelijk-historischen actief aan de Nederlandse Unie ging medewerken. Z o iets deed zich bij dc anti-revolutionairen niet voor. Zij waren vast­ houdender, aggressiever. Alle volksgroepen werden door de bezetting van elkaar geïsoleerd; de anti-revolutionairen hadden daar minder moeite mee dan anderen. ‘In ons isolement ligt onze kracht’ , had Kuyper geleerd. W elnu:. juist in en vanuit dat isolement zou men tonen dat men er nog was.

(de Joden) ‘onrecht berokkenen, vinden voor het volksgeweten geen genade.’ Telders: ‘Te licht geloven zij die gespaard bleven, dat na het staken der krijgs­ verrichtingen de plicht tot het brengen van offers in de strijd voor hogere waarden, niet langer geldt. . . Wij staan midden in een gigantische strijd en iedere poging in dit opzicht de profeet te willen spelen maakt degeen die er zich aan bezondigt, slechts belachelijk . . . Grote woorden als ‘corporatieve staat’ of ‘corporatieve op­ bouw van de maatschappij’ zijn het tegendeel van nuttig . . . De overgrote meerder­ heid van het Nederlandse volk heeft zich steeds er voor uitgesproken dat alle aan te brengen verbeteringen zouden geschieden op het bestaande fundament der parle­ mentaire democratie’ - Telders sprak ook van ‘het antiquarische feit ener zogenaam­ de Germaanse afstamming.’

Scholten: ‘De Christelijke vrijheid is de grondslag van ons volksbestaan . . . Wij staan weer voor de strijd om onze vrijheden. Zij zijn kostbare goederen die wij vóór 10 mei 1940 bezaten en die wij niet mógen prijsgeven . . . Het gezag heeft zijn tegenpool in de vrijheid. Valt deze weg, dan wordt het tyrannie.’

T W E E B E S L I S S E N D E M A A N D E N

In Amsterdam was dat proces in anti-revolutionaire kring al vóór de grote betoging van 10 augustus aan de gang. Amsterdamse anti-revolutionairen waren er toe overgegaan om van hun kaderblad, Nederland en Oranje, een algemeen colportage-orgaan te maken; het stond onder redactie van mr. N . Okma en het Kamerlid mr. A . B . Roosjen.1 In hun kring was ook het denkbeeld voor de betoging in de Apollohal geboren. Tijdens die betoging werd druk met Nederland en Oranje gevent en het gevolg was dat anti­ revolutionairen uit andere plaatsen grote aantallen gingen bestellen om die in eigen kring maar ook aan buitenstaanders te verkopen. Die actie kwam op gang net in de periode waarin De Standaard voor acht weken verboden was. De oplaag van Nederland en Oranje (de titel werd door de Duitsers verboden, men koos een nieuwe: Hou en Trou) steeg van week tot week met grote sprongen en had, toen het blad in september verboden werd, de 180 ooo bereikt.2 Meer dan een maand lang was het het landelijk strijdorgaan van de Anti-Revolutionaire Partij geweest; het versterkte het zelfvertrouwen en droeg er toe bij dat men alom in de partij besloot om, juist omdat men geen publieke vergaderingen meer mocht houden en geen eigen strijdorganen mocht uitgeven, de partij-organisatie zelf zoveel moge- hjk te versterken. De Anti-Revolutionaire Partij had in mei '40 niet meer dan zeventigduizend leden geteld; tallozen die wel steeds voor de partij gestemd hadden maar er nooit lid van waren geweest, sloten zich nu aan. Eind mei '4 1 overschreed het ledental het kwart miljoen.

Colijn had toen al zes maanden tevoren het initiatief genomen om een schaduworganisatie op te bouwen. Met name na de arrestatie van de tweede groep Indische gijzelaars rekende hij er op dat de Duitsers vroeg o f laat ook hem van zijn bewegingsvrijheid zouden beroven. In november riep hij dus twaalf vertrouwden uit alle delen des lands in Den Haag bijeen (men ging hen ‘ de tw aalf apostelen’ noemen, maar het werden er spoedig zeventien); met hen besprak hij de situatie en voorzover nodig g a f hij richtlijnen hoe men handelen moest. D e afspraak was, dat de ‘apostelen’ de richtlijnen en alles wat verder besproken was, systematisch zouden doorgeven aan de anti-revolutionaire kiesverenigingen o f aan combinaties daarvan. Geestelijk verzet achtte Cohjn geboden, van actief verzet en ook van elke vorm van illegale organisatie was hij lange tijd een tegenstander. ‘ Handen a f van actief verzet’ , zei hij begin januari '41 in Leeuwarden toen hij daar in besloten kring een van zijn talloze spreekbeurten vervulde,

1 Mr. Roosjen behoorde tot de negen anti-revolutionairen die eind december '40 aan de twee groepen Indische gijzelaars in Buchenwald toegevoegd werden. a A. B. Roosjen, 15 dec. 1971.

‘je stelt je eigen leven en dat van anderen in de waagschaal. De Duitsers zullen vertrekken, maar eer ze vertrekken, zul je bij wijze van spreken gras eten en niet meer in staat zijn, bij de bevrijding het klokketouw te halen.’ 1

Een maand o f twee later ging hij andere accenten leggen. Zijn opinie dat Duitsland niet meer verslagen kon worden, had hij herzien. In maart '41 deelde hij aan cen aantal studenten van de Vrije Universiteit mee dat Amerika de doorslag zou geven maar het zou toch wel '44 o f '45 worden eer Duits­ land ‘ de genadeslag zou krijgen . . . Hij vroeg ons’ , aldus later een der aanwezigen,

‘ons geestelijk te wapenen en ons via de geestelijke strijd voor te bereiden op het daadwerkelijk verzet dat ook vanuit het binnenlandse front zou moeten plaats­ vinden wanneer het geëigende moment daarvoor zou zijn aangebroken: ‘Wan­ neer de vijandelijke vesting begint af te brokkelen, moet u allen helpen, deze vesting finaal kapot te stoten.’ Op de vraag van een der studenten o f zijn visie, ontwikkeld in de bekende brochure Op de grens van twee werelden nu wel juist was en o f het tactisch was op dit moment zo’n brochure te publiceren, luidde de slotzin: ‘Tenslotte wil ik opmerken dat het boetekleed ook mij niet zal ontsieren. Gezien alles wat de Duitsers sindsdien ook in Nederland hebben gedaan, moet ik erkennen dat ik deze brochure beter in de pen had kunnen houden.” 2

DE ‘ T W A A L F A P O S T E L E N ’

In document 1939-1945 D E E L 4 (pagina 67-76)