• No results found

3. Resultaten

3.2 Resultaten verkregen rapport

Verschillende eerdere onderzoeken hebben al aangetoond dat verschillende bevolkingsgroepen anders moeten worden benaderd met de interviewmethode om het beste resultaat te verkrijgen in een onderzoek (Houtkoop & Veenman, 2002; Schut, 2009). Zo heeft bijvoorbeeld de cultuur of de gesteldheid van een persoon grote invloed op hoe je een persoon het beste kunt benaderen tijdens een interview (Houtkoop & Veenman, 2002; Schut, 2009). Bij de beschrijving van de onderzoeksopzet zijn er verschillende methoden beschreven die gedurende dit onderzoek zijn gebruikt om rapport te verkrijgen. Veel respondenten hebben hier direct of indirect op gereageerd, wat bepaalde inzichten met zich meebrengt over het interviewen van mensen met een functiebeperking. In dit deel van het verslag zal er daarom wat dieper worden ingaan op de reacties die ik heb gekregen van de

respondenten en zal ik het rapport wat ik heb verkregen wat beter beschrijven. In hoofdstuk 4, conclusies, wordt hier dan op teruggekomen en worden de inzichten besproken die uit het rapport wat gedurende dit onderzoek is bereikt gehaald kunnen worden.

Het beschrijven van het rapport is opgedeeld in vier delen. Er zal worden begonnen met het beschrijven van het geruststellen van de respondenten bij binnenkomst van het onderzoek. Vervolgens zal er wat dieper worden ingaan op het feit dat ik in de introductie van het onderzoek mijn eigen functiebeperking heb benoemd en de reacties die ik daar direct of indirect van de respondenten op heb gekregen. Ten derde wordt er beschreven wat ik heb ervaren van het belang om de respondenten hun eigen verhaal gewoon te laten vertellen zoals zij dat wilden, in een bredere context die voor het onderzoek met de daarbij horende onderzoeksvragen misschien niet altijd even relevant was. Tot slot zal er wat dieper in worden gegaan op de gesprekken die ik na afloop met de respondenten heb gehad en het belang wat dat leek te hebben voor de respondenten.

3.2.1 Binnenkomst

De respondenten wisten van te voren allemaal dat het onderzoek zou gaan over hun

functiebeperking en de informatiebehoeftes die ze daarbij hebben. Er kan geen uitspraak worden gedaan of dat het feit dat het onderzoek over hun functiebeperking de respondenten nerveus maakte, of dat dit kwam omdat ze het spannend vonden om aan een onderzoek mee te doen. Een ding is echter wel zeker, zeker dertien van de zestien respondenten maakte een behoorlijk nerveuze indruk bij binnenkomst. Zij leken erg gespannen. Vandaar dat ik eerst begon met een kort gesprekje

52 over koetjes en kalfjes. Dit was een gesprekje wat vaak maar een zin of vijf duurde, maar het leek de druk zeker wat van de ketel te halen waardoor de respondenten al iets meer ontspannen waren bij het introduceren van het onderzoek.

3.2.2 Het benoemen van mijn functiebeperking

Zoals al eerder besproken in deel 2.4.3.2 van dit verslag, heb ik het introduceren van het onderzoek door het benoemen van mijn eigen functiebeperking iets anders aangepakt dan dat dat normaliter gedaan zou worden. Voor mijn gevoel heeft dit een groot effect gehad op de respondenten. Het aangeven van mijn functiebeperking heeft er echt voor gezorgd dat de respondenten een stuk vrijer en opener durfde te zijn. Dit gaven ze ook letterlijk aan, zowel gedurende het onderzoek als na afloop ervan. Ik heb dit aangegeven in de hoop dat de respondenten minder bang zouden zijn om over hun functiebeperking te praten met mij, maar het aangeven ervan heeft mij voor een groot gedeelte rapport opgeleverd, wat ik nu graag zou willen toelichten.

Zoals eerder besproken in dit verslag voelde alle respondenten de neiging om na afloop van het onderzoek nog even na te praten. In deze gesprekjes gaven erg veel respondenten aan dat ze het gesprek met mij als erg prettig hadden ervaren en echt het gevoel hebben gehad dat ik hun begreep. Ook gedurende het gesprek kwam dit tussen de zinnen door wel naar boven, omdat veel begeleiders vaak niet snappen waar een respondent nou echt mee te kampen had of waar hij of zij echt mee zat. Bij mij kregen respondenten het gevoel dat ik wist waar ze mee te kampen hadden en dat ik ze zodoende begreep. Er zijn twee respondenten geweest die na afloop letterlijk hebben gezegd dat het voor hun echt makkelijker maakte om open en vrij over hun functiebeperking te praten nadat ik vertelde dat ik zelf ook een functiebeperking heb, ondanks dat ik er niet bij noemde wat voor functiebeperking precies. Ze gaven hierbij aan dat dit wel meespeelde omdat ze dan minder het gevoel hadden dat ik een bepaald beeld van hen zou krijgen, en dat ze dachten dat ik het beter kon begrijpen wat ze bedoelde wanneer ze iets wilden bespreken. Dit komt ook terug in de drempels die veel respondenten benoemden. In de resultaten met betrekking tot drempels die hierboven in deel 3.1.1 beschreven zijn kwam onder andere naar voren dat respondenten angst hadden om hun functiebeperkingen met andere, ‘normale’ mensen te bespreken. Deze drempel is voor een groot deel weggenomen omdat de angst die de respondenten hebben, omdat ze bang zijn dat er vervelend over hun functiebeperking gedacht of gepraat wordt, voor een groot deel wordt weggenomen aangezien ik als onderzoeker in hetzelfde schuitje zit en ook een functiebeperking heb. Hierdoor voelde de respondenten zich meer op hun gemak gedurende het onderzoek en durfde zij eerder vrijuit te praten.

Na afloop toonde, op een respondent na, ook alle respondenten interesse in mijn functiebeperking. Vrijwel iedereen wilde na afloop wel eens weten wat voor functiebeperking dat ik eigenlijk had en hoe mijn ervaringen waren. Ook wilden veel respondenten weten hoe ik op het onderwerp voor dit onderzoek ben gekomen. Ik denk dat er dus zeker sprake is geweest van een goede relatie tussen mij en de respondenten. Veel respondenten gaven aan echt hun ei kwijt te kunnen bij mij omdat ze het gevoel hadden dat ik hun begreep. Na afloop bleek duidelijk dat ze die interesse ook terug wilde tonen. Vaak gingen de gesprekken verder dan alleen het onderwerp functiebeperkingen, maar gingen de gesprekken over van alles en nog wat. Met de meeste respondenten heb ik gedurende mijn onderzoek dus echt een goede klik opgebouwd, en het feit dat ik zelf een functiebeperking heb heeft hier gigantisch mee geholpen, zoals de respondenten dat zelf hebben aangegeven na afloop, en dat ook gedurende het onderzoek lieten merken.

Deze gesprekken na afloop waren er natuurlijk niet alleen maar voor het plezier, de respondenten bleken deze gesprekken ook wel echt nodig te hebben om even af te schakelen van het onderwerp, aangezien het onderzoek soms best wat moeite koste bij een aantal respondenten aangezien er een voor de respondent, moeilijk onderwerp werd besproken. Gedurende het interview heb ik een aantal keer aangegeven bij een aantal respondenten dat als ze een onderwerp te moeilijk vonden om

53 erover te praten dat ze dat niet per se hoefde te doen, maar al deze respondenten wilden het

onderwerp toch graag met me bespreken, ook al hadden ze hier duidelijk, zichtbaar moeite mee. Ook dit geeft aan dat het rapport gedurende de interviews erg sterk was. Zoals gezien in de literatuur van Goudy en Potter (1976) gaat de motivatie bij de respondenten om goed mee te werken aan een onderzoek omhoog wanneer er sprake is van rapport. In dit onderzoek was de motivatie van de studenten duidelijk erg hoog, want zelfs bij het geven van antwoorden waar ze het duidelijk moeilijk mee hadden wilden ze het graag kwijt, ook al werd er aangegeven dat ze zo ver absoluut niet hoefde te gaan.

Ook aan andere dingen merkte ik dat de respondenten er waarde aan hechten dat ik ook een functiebeperking heb en dat dat ze het gevoel gaf dat ik ze beter kon begrijpen. Zo was er bijvoorbeeld een respondent die in de wij-vorm sprak, wat aangaf dat ze het gevoel had dat ik dezelfde dingen meemaakte als zij en dingen hetzelfde ervaar, en haar dus ook goed begrijp. Om dit te illustreren citeer ik graag een gedeelte uit dit interview:

‘Mensen die goed zijn die gaan altijd voor en wij bleven achter. En, op dat gebied kan iedereen met een beperking zich met elkaar vergelijken, of je nou heel erg slecht ziet of ziek bent of slechthorend bent of een een of ander ledemaat mist en zo, dan kun je wel, op dat punt kunnen wij ons wel met elkaar vergelijken want dan voelen we ons allemaal meer of min minder, we zijn een beetje een last. Want zo werden we vroeger wel gezien.’ - Respondent 11

3.2.3 De context laten vertellen

Bij aanvang van het daadwerkelijke onderzoek werden er altijd wat algemenere vragen gesteld. Vaak werden hier dan ook veel te lange en algemene antwoorden op gegeven die uiteindelijk niet echt heel erg van waarde waren, specifiek in de dataverwerking. Toch liet ik dit om meerdere redenen altijd maar zijn gang gaan. Een eerste reden hiervoor was dat de antwoorden die daarna kwamen op de vragen beter te begrijpen waren wanneer ik een duidelijker beeld had van de bredere context. Het begrijpen van de antwoorden waar ik wel iets aan had was daardoor uiteindelijk dus makkelijker. Een tweede reden was dat wanneer de respondenten gewoon vanuit zichzelf van alles vertelde wat nog erg algemeen was, dat het makkelijker werd daar zelf dingen uit te halen waar later op door gevraagd kon worden, zodat ik wel de dingen te weten kwam die ik erg graag weten wou voor dit onderzoek. Ik had in de voorbereiding van het onderzoek een heel aantal vragen voorbereid die ik zou kunnen stellen wanneer het gesprek niet goed zou lopen, maar doordat de respondenten zelf gewoon hun verhaal vertelden en ik daar dingen uit kon halen waar ik wat specifieker op in kon gaan zorgde er eigenlijk voor dat het gesprek voor een heel groot gedeelte vanzelf liep zonder dat ik veel hoefde terug te vallen op de vragen die ik had voorbereid. Zodoende heb ik wel alle informatie kunnen verkrijgen die ik graag wilde hebben van de respondenten, zonder dat ik veel hoefde vast te houden aan de vragen die ik voorbereid had. Dit zorgde er voor dat ik echt een gesprek aan kon gaan met mijn respondenten en ook echt makkelijk geconcentreerd en geïnteresseerd kon blijven

luisteren, in plaats van dat ik telkens moest kijken welke vraag ik vervolgens weer zou stellen. Ik heb gedurende dit onderzoek duidelijk te maken gehad met een groep respondenten die heel angstig waren om te praten over het onderwerp wat ik wilde bespreken, precies zoals het theoretisch kader al had doen vermoeden. Veel respondenten hadden op bepaalde punten echt moeite met het onderwerp te bespreken, en zij gaven ook aan het soms moeilijk te vinden het onderwerp met vreemden zoals een studieadviseur of studentenbegeleiding te bespreken. Het vertellen van de bredere context van de ervaringen die de respondenten hebben gehad, deed de respondenten dan ook zichtbaar goed. Omdat dit over het algemeen het eerste was waar het onderzoek mee begon kregen de respondenten echt de rust om te vertellen wat ze zelf graag kwijt wilden. Het vertellen van de bredere context zorgde dus voor een makkelijk startpunt voor de respondenten, waarna het onderzoek geleidelijk aan steeds moeilijkere onderwerpen ging behandelen. Op die manier kregen de respondenten de tijd om op hun eigen tempo aan het

54 onderwerp te wennen en zodoende werd er voor mij de tijd geschapen om wat vertrouwen te wekken bij de respondenten. Naarmate het onderzoek vorderde gingen de respondenten zelf ook steeds makkelijker in op onderwerpen, en vertelde ze vanuit zichzelf veel dingen die ik graag weten wou voor dit onderzoek. Ik heb hierbij echt het gevoel gehad dat veel respondenten telkens hun eigen grenzen opzochten aangezien ik een aantal keer heb gemerkt dat respondenten het moeilijk vonden om over iets te praten en daar steeds verder in gingen. Wanneer ik aangaf dat dit niet per se hoefde wilde ze het toch zelf graag. Ik denk dat het hier heel belangrijk bij is geweest om de

respondenten echt te laten vertellen wat ze zelf wilde, dus ook de dingen die niet relevant zijn geweest voor het onderzoek. Een aantal respondenten waren ook echt boos om dingen of hadden bepaalde frustraties waar ik helaas niks aan kan doen, maar wat zij wel duidelijk heel erg graag met iemand wilden delen. Ook al was dat misschien niet de informatie of data waar ik naar op zoek was, omdat het me geen antwoorden geeft op mijn onderzoeksvragen, toch denk ik dat dit erg belangrijk is geweest. Omdat respondenten bij mij alles wat ze wilden vertellen, dus ook voor mij nutteloze dingen, konden vertellen, en ik ook daar geïnteresseerd in was versterkte het rapport.

3.2.4 Gesprekken na het daadwerkelijke onderzoek

Ik heb gemerkt dat het voor de respondenten heel erg belangrijk was om na het onderzoek nog even verder te praten met mij. Alle respondenten hebben nog minimaal een kwartier tot anderhalf uur bij me gezeten na het onderzoek om over van alles en nog wat te praten. In eerste instantie ging het dan nog altijd over functiebeperkingen, en ook over mijn functiebeperking. Maar ook vele luchtigere dingen werden besproken. Hoe langer zo’n gesprekje duurde hoe meer ontspannen de respondent leek te ogen en hoe meer er werd gelachen. De respondenten leken dit echt nodig te hebben om het onderwerp even los te kunnen laten en weer wat ontspannen te worden. Ook dit geeft weer aan dat het bespreken van het onderwerp functiebeperkingen erg moeilijk is voor iemand die over zijn functiebeperking moet praten.