• No results found

V TOCH HOUDT DE DROOM STAND (1927-1952)

5.1 religieus-socialisme (1927-1952)

levensbeschouwing

Henriette noemde zichzelf na haar uittreden uit de CPH geen (neo-)marxiste meer. Het historisch-materialisme had ze eindelijk verworpen. Al bij het uitbreken van de Eerste Wereld- oorlog was bij haar de twijfel aan deze leer gerezen. Nog tot 1927 had ze getracht het marxisme als uitgangspunt voor haar denken te behouden. Maar de strakke rationele leer was steeds meer gaan botsen met nieuw verworven inzichten. Het kon volgens haar niet zo zijn dat de geschiedenis bepaald werd door de materie. Het was niet waar dat alle uitingen van de menselijke geest weerspiegelingen waren van materiële omstandigheden. Ook klopte het niet dat de geschiedenis voorspelbaar was. Zowel geest als materie hadden volgens haar invloed op de historische ontwikkeling. Langzamerhand was Henriette tegen het leven aan gaan kijken als tegen een niet-verklaarbaar mysterie. De moderne wetenschap had, naar zij meende, laten zien dat er meer was dan het rationele. Psychologen als Jung en Freud hadden duidelijk gemaakt dat er irrationele krachten in de mens werken, de biologie had geleerd dat een niet direct verklaarbare eigendrang of intuïtie mede de evolutie bepaalt en filosofen als Nietzsche en Bergson leerden dat de wil of levensdrang, respectievelijk de intuïtie prevaleert boven de rede.1 Henriette had nu geen strak omlijnde filosofie meer nodig. Spinoza, Marx en Dietzgen hadden weliswaar haar levensvisie gevormd en oefenden nog steeds hun invloed op haar uit, maar dogmatisch vasthouden aan rationele filosofische ideeën deed ze niet meer. Haar levensleer was nu veel meer op haar gevoel gebouwd.2

Henriette was religieus-socialiste geworden. Voor haar was de komende heilstaat geen rationele zekerheid meer maar een heilig geloof. Voor Henriette stond vast dat er een niet- rationeel-verklaarbare geestelijke levensdrang in de geschiedenis en in de natuur werkt die voortdurend op weg is naar een betere wereld, naar steeds meer eenheid. Deze levensdrang noemde ze God. Maar ook de bestaande en tevens wordende Kosmos zelf, het Zijn, het Universum, de Eenheid van alle dingen noemde ze soms God. God was volgens haar gelijk aan Liefde. Idealen van gerechtigheid, broederschap en offervaardigheid kwamen dan ook uit God voort. Ook het menselijk geweten was volgens Henriette een stukje God. God woonde dus ook in de mens zelf en kon in de psyche een tegenwicht bieden aan het instinctieve driftleven van de mens, dat slechts uit is op eigenbelang. Henriette was er van overtuigd dat God zich, tegen alle individuele zondigheid en collectieve machtswaan in, in de mensen en in de natuur tot een steeds hogere fase van Zijn ontwikkelt.3

Hoe ouder ze werd, des te sterker ging het religieuze denken van Henriette aanleunen tegen het Christendom: ze sprak over God als Vader; in haar gedichten riep ze God vaak

1 Antonissen, Gorter en Roland Holst, 505.

2 Van Praag, HRH. Wezen en werk, 121, 123.

persoonlijk aan als in een gebed; ook Christus zag ze als een heel belangrijk mens, iemand die zichzelf in volmaakte liefde voor de mensheid gegeven had en die als inspiratiebron voor het heden kon dienen. Dogmatisch Christen is Henriette echter - hoewel de katholieke riten haar erg aanspraken - nooit geworden. Christus is voor haar nooit de enig zaligmakende geweest, en God heeft ze nooit gezien als een bovennatuurlijk almachtig wezen.4 God was voor haar de drijfveer van het bestaan en tevens de totaliteit van het bestaan zelf, een Zijn dat voortdurend in wording is.5 Kort samengevat had religie voor Henriette te maken met eerbied voor al het zijnde, met een gevoel van kosmische verbondenheid, een weten van de eenheid van al het bestaande, van geest en materie, van mens en natuur. In dit beeld paste geen God die buiten de werkelijkheid stond. God was (een deel van) de werkelijkheid zelf. Binnen de werkelijkheid wilde Henriette dan ook 'God realiseren', het 'Godsrijk nader brengen op aarde'. Daar kwam opnieuw een immense dadendrang uit voort. Religie en socialisme vielen voor haar samen.6 Elk beetje goedbedoelde, menselijke arbeid zou het socialistisch ideaal, dat samenhing met datgene waar God naar streefde, dichterbij brengen. Ze wilde dan ook zoveel mogelijk mensen tot het socialisme, tot haar geloof, bekeren. Des te sneller zou er een betere wereld ontstaan.

Er waren echter ook perioden dat Henriette zich terugtrok uit het actieve, strijdvolle bestaan. Dit gebeurde meestal als ze teleurgesteld was over de vooruitgang in de wereld. Dan verlangde ze op bijna mystieke wijze één te worden met God, probeerde ze zich één te voelen met alle dingen. Daarbij liet ze zich inspireren door de natuur en ook door denkbeelden uit oosterse godsdiensten. Vaak verlangde ze dan ook naar de dood, die voor haar gevoel tot rust bij God zou leiden. Door haar sterven hoopte ze eindelijk bevrijd te worden van de steeds teleurstellende werkelijkheid en te kunnen opgaan in de droom.7 Het was dus niet zo dat, nu Henriette het communisme vaarwel gezegd had, de geestelijke en lichamelijke inzinkingen waaraan ze gedurende heel haar leven regelmatig geleden had, voorbij waren. In 1949 schreef Henriette in haar autobiografie:

Uit de jaren na 1928 herinner ik mij weinig vreugdevolle dingen, wat mijn persoonlijk leven betrof. Ik begon de gevolgen te voelen van langdurig overwerken; ik was overspannen en moest herhaaldelijk rust nemen. Af en toe had ik een inzinking en als ik dan bijgekomen was, begon ik weer opnieuw.8

Het ouder worden werd echter natuurlijk steeds merkbaarder en waarschijnlijk speelde ook op het psychische vlak de teleurstelling over de nog steeds niet bereikte droomwereld een rol. In 1937 werd Henriette Roland Holst echt ziek. Ditmaal leed ze niet aan een 'gewone' overspan-

4 Antonissen, Gorter en Roland Holst, 551-552, 560-561; Van Praag, HRH. Wezen en werk, 132; K.H. Miskotte, Messiaansch verlangen. Het lyrisch werk van Henriette Roland Holst (Amsterdam 1941) 240, 254; Bernard Verhoeven, De zielegang van Henriëtte Roland Holst (2e druk; Utrecht z.j. [1939]) 115.

5 Van Praag, HRH. Wezen en werk, 133.

6 Piet Meertens, In het voetspoor van Henriette Roland Holst. Radicalen en religieuze socialisten in Nederland (Alphen aan den Rijn z.j. [1982]) 210.

7 Antonissen, Gorter en Roland Holst, 542-552.

nenheid, maar had ze een ernstige niervergiftiging opgelopen. Ze kon haar benen niet meer gebruiken en had last van slapeloosheid. Toch kwam ze er in 1938 langzaam weer bovenop.9 Toen overleed echter op 31 december 1938 haar man, Richard Roland Holst, aan een longont- steking in combinatie met een slecht hart. Henriette was diep geraakt door dit verlies. Volgens haar was Rik altijd een trouwe kameraad geweest, ondanks het feit dat het huwelijk niet altijd over rozen was gegaan, omdat hij behoefte aan andere relaties had gehad.10 Ook deze relatiepro- blemen zullen de psychische gesteldheid van Henriette in de loop der jaren niet gunstig beïnvloed hebben.

Zich blijvend terugtrekken uit het actieve leven was voor Henriette echter niet weggelegd. Het was voor haar noodzaak om voor haar socialistische ideaal bezig te zijn. In 1934 schreef Henriette hierover - in reactie op een artikel in het katholieke tijdschrift De Tijd, waarin zij tot de 'teleurgestelde, vermoeide, ontgoochelde dichters van het socialisme en communisme' gerekend werd - het volgende:

Niet in het socialisme, niet in de socialistische idee werden wij teleurgesteld; enkel in mensen, middelen, pogingen tot verwerkelijking...

... Maar in de socialistische Idee zelf kan niet teleurgesteld worden, wie eens door haar gegrepen werd en haar heeft aanvaard. Zij wordt een deel van zijn leven. Hij of zij die zich van het socialisme afwendt, is nooit socialist geweest. De wil tot het socialisme, dat is de konkretisering voor deze tijden van de roep naar gerechtigheid die door de geschiedenis schalt, van de roep naar menswording, naar Vrijheid, dat is naar verwerkelijking van persoonlijke waarden, van vreugde in persoonlijke verantwoordelijkheid, en naar Gemeenschap, dat is naar eenheid der mensen ....

... de socialist vlucht nooit, hoe bar het ook toe gaat. Hij kan het niet. Hij kan tenslotte fysiek uitgeput raken, fysiek gebroken worden, maar geestelijk blijft hij met de zoekenden, de naar menswording en verlossing strevenden verbonden tot zijn laatste ademtocht.11

Telkens weer werd Henriette dus tot verkondiging van haar 'socialistisch evangelie' gedreven. Tot het einde van haar leven zou ze zichzelf ook afwisselend 'socialiste' en 'communiste' blijven noemen.

Volgens Henriette was er echter wel een geestelijke vernieuwing van het bestaande socialisme en communisme nodig. De huidige arbeidersbeweging verkeerde volgens haar in een crisis. Dat kwam doordat zowel het communisme als de sociaal-democratie zich nog steeds lieten leiden door marxistische, rationalistisch-mechanistische overwegingen. Zo meende het communisme dat de klassenstrijd voldoende was om de socialistische heilstaat te scheppen, en de sociaal-democratie meende dat geleidelijk via parlementaire weg vanzelf de socialistische heilstaat bereikt zou worden. Volgens Henriette zou echter louter en alleen machtsstreven, dat wil zeggen het streven naar verandering van sociaal-economische omstandigheden, niet tot werkelijk socialisme leiden. Daarvoor was ook een religieuze gezindheid vereist. Zonder reli- gieuze gezindheid zou iedere poging tot verwezenlijking van het socialistisch ideaal mislukken. God, het geweten, de liefde zouden telkens opnieuw moeten dienen als toetssteen voor het

9 Ibidem, 233-239.

10 Nico Markus, ''Een derde tusschen twee menschen'. Henriëtte Roland Holst en de sporen van een huwelijk', Biografie Bulletin 1 (nr. 3, 1991) 13-15.

menselijk handelen. Pas dan zou er een mentaliteit ontstaan, waarbij steeds meer mensen in dienst van het algemeen belang zouden gaan werken in plaats van uit eigenbelang. Dan zou de nieuwe wereld steeds dichterbij komen. Niet door louter gewelddadige klassenstrijd maar door een mentaliteitsverandering onder individuen en groepen zou de nieuwe samenleving van onderaf opgebouwd moeten worden. Daarom moest volgens Henriette het socialisme veel meer aandacht besteden aan de opvoeding van de massa's tot gemeenschapsmensen. Sociale instincten van meegevoel en kameraadschappelijkheid moesten daarbij voortdurend aangespro- ken worden. Verder moest het belang van de gehele mensheid in plaats van dat van de arbeidersklasse voor moderne socialisten voorop staan. Ook zouden, volgens Henriette, niet alleen arbeiders, maar ook andere bevolkingsgroepen in het nieuwe socialisme een bijdrage kunnen leveren aan de nieuwe maatschappij, omdat het socialisme naar haar mening een zaak van de gehele mensheid was. Dat impliceerde ook het recht op politieke en culturele zelfbepa- ling van iedere natie en elk ras, rekening houdend met het belang van de totale mensheid. De strijd tegen het kolonialisme zag Henriette daarom als een zeer belangrijke taak voor het socialisme.12

Als consequentie van haar veranderde denken paste Henriette ook op het gebied der strijdmiddelen haar ideeën nu enigszins aan. De marxistische 'Verelendungstheorie', die er van uit ging dat de armen steeds armer en de rijken steeds rijker zouden (moeten) worden, waarna de klassenstrijd zou losbarsten, verwierp ze nu. Ze kon voortaan haar steun geven aan pogingen om kleine sociale en materiële verbeteringen voor de minder-bevoorrechten via het parlement te bereiken. Henriette zag thans de parlementaire democratie als een element van vooruitgang binnen de Westerse cultuur.13 Door haar negatieve ervaringen met geweld en terreur tijdens de Russische revolutie en in de periode daarna, was Henriette huiverig geworden voor grote massa- acties en klassenstrijd zolang die niet vergezeld gingen van een religieuze gedrevenheid, een streven het beste te bereiken voor de hele kosmos en niet voor de arbeiders alleen. In haar (neo- )marxistische periode had ze veel geweld goedgekeurd, omdat ze telkens opnieuw de hoop had gehad dat er uiteindelijk iets goeds uit zou voortkomen en ook omdat ze de partijen, waarvan ze lid geworden was, niet af wilde vallen. Achteraf voelde ze zich hier schuldig over. Nog feller dan voorheen pleitte ze nu voor geweldloze strijdmethoden zoals stakingen, demonstraties, petities, boycots en beïnvloeding van de publieke opinie via de media. Dogmatisch pacifiste is Henriette echter nooit geworden. Sommige vormen van geweld, zoals het geweld van onderdrukte volkeren tegen hun onderdrukkers kon ze onder bepaalde omstandigheden billijken. Maar de strijd moest gedreven zijn door de liefde, in het belang van de hele mensheid. Dan zou volgens haar uiteindelijk de fase van geweld vanzelf voorbijgaan. En het beste was het om er van uit te gaan dat geweld in het geheel niet nodig zou zijn.14

Toch had het marxisme voor Henriette in de periode van haar religieus-socialisme niet geheel zijn waarde verloren. Het bleef volgens haar een interessante theorie die kon dienen als sleutel tot begrip van de maatschappij.15 Enkele elementen uit het marxisme zijn dan ook tot het

12 Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, De weg tot eenheid (Amsterdam 1928) 77, 137-160.

13 Miskotte, Messiaansch verlangen, 242; Proost, HRH in haar strijd om gemeenschap, 210.

14 Proost, HRH in haar strijd om gemeenschap, 223-226.

einde toe in haar denken terug te vinden. Zo bleef het noodzakelijk dat de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal op den duur zou verdwijnen. De produktiemiddelen zouden in handen van de gemeenschap moeten komen en de klassentegenstellingen zouden opgeheven moeten worden. Ook zou de arbeidersklasse in haar idee nog steeds de belangrijkste rol spelen in de vorming van de nieuwe maatschappij. Telkens weer riep ze daarom op tot eenheid onder de arbeiders.16

Henriette liet zich in haar nieuwe denkbeelden sterk inspireren door mensen waaraan ze zich verwant voelde en die ze zeer bewonderde. De drie grootste leermeesters voor haar religieus-socialisme waren de Russische schrijver Leo Tolstoj (die voor geweldloosheid en een 'geestelijk' socialisme gepleit had), Leonhard Ragaz (leider van de Zwitserse religieus- socialisten, die net als Henriette religie en socialisme als één en hetzelfde beschouwde) en Mohandas Gandhi (de Indiase vrijheidsstrijder en pacifist).17 Ragaz en Gandhi werden overigens op hun beurt ook sterk door Tolstoj beïnvloed.

Aangezien de Rus Tolstoj in deze periode zo'n belangrijke invloed had op het denken van Henriette, volgt nu eerst een uiteenzetting over wie Tolstoj was, wat zijn denkbeelden waren en hoe die Henriette beïnvloed hebben, alvorens de relatie tussen Henriette Roland Holst enerzijds en de communistische beweging en Stalinistisch Rusland anderzijds, te behandelen.

Tolstoj

Leo Tolstoj (1828-1910) kwam uit een adellijke, gegoede familie. In het eerste deel van zijn leven leidde hij het bestaan dat hierbij paste: hij was grootgrondbezitter, officier in het Russische leger en hij liet zich de geneugten van het leven zoals de jacht, gokken, seks, drinken en dergelijke dingen meer goed smaken. Op latere leeftijd bekeerde hij zich echter tot een heel ander soort leven. Hij werd prediker van een soort humanistische religie en liet zich inspireren door de Bijbel, met name door de Bergrede. Volgens de prediker Tolstoj zouden alle mensen zich moeten laten leiden door de Liefde. Tolstoj had een groot geloof in een kracht ten goede, 'God', die zowel in de wereld als in het mensenhart werkzaam was. God was volgens hem Liefde en als iedereen zou handelen uit naastenliefde zou 'het Koninkrijk Gods' op aarde ontstaan. Naar de mening van Tolstoj was het daarvoor noodzakelijk dat alle mensen aan elkaar gelijkwaardig zouden worden. Het verschil tussen arm en rijk zou opgeheven moeten worden. Het hebben van bezittingen leidde slechts tot genotzucht en hebzucht en dat was eigenliefde in plaats van naastenliefde. Met name het privaateigendom van de grond zou vervangen moeten worden door een gemeenschappelijk bezit daarvan. Volgens Tolstoj was het noodzakelijk dat iedereen zelf op het land zou werken voor zijn dagelijks brood, dichtbij de Natuur, dichtbij God. Zinvolle werkzaamheden, zoals land- en tuinbouw en het oude ambacht, zouden de mens persoonlijk geluk kunnen brengen. Hij was daarom ook een fel tegenstander van het opkomende kapitalisme met de groei van de steden en de mechanisering en rationalisering, die dat met zich meebracht. De steden zag hij als één en al ellende. Alle mensen zouden een zedelijk hoogstaand leven moeten leiden, in harmonie met de natuur. Tolstoj was daarom nu ook een fel tegenstan- der van het eten van vlees, van het doen van dierproeven voor de wetenschap, van het drinken van alcohol, van het roken van tabak en van de jacht. Op seksueel gebied was hij voor grote terughoudendheid: seks alleen binnen het huwelijk en alleen voor de voortplanting. Omdat

16 Van Praag, HRH. Wezen en werk, 36.

Tolstoj de toenmalige maatschappij met zijn sociale ongelijkheid verafschuwde, wilde hij voortaan niets meer met de Russische staat te maken hebben. De staat zag hij als de personificatie van al het kwaad. Tolstoj weigerde daarom belasting te betalen. Ook dienstwei- gering en arbeidsweigering werden door hem als gerechtvaardigde middelen gezien om de staat tegen te werken. Verder wilde Tolstoj met het leger niets meer van doen hebben: hij was nu voorstander van totale geweldloosheid. Ook viel hij de rechtspraak aan: hij was tegen de dood- straf, tegen lijfstraffen en tegen de verbanning en gevangenneming van revolutionairen, en een groot pleitbezorger van sociale heropvoeding van misdadigers, in plaats van ze in gevangenissen op te sluiten. Hoewel Tolstoj religieus was, hekelde hij de Russisch-Orthodoxe kerk. Deze kerk was volgens hem één van de gevaarlijkste van alle maatschappelijke machten, omdat zij het volk dom hield en misleidde. Ook de moderne wetenschap en de moderne kunst werden door hem aangevallen. Zij omsluierden de waarheid en dienden alleen maar de 'maatschappelijke parasieten', de sociaal bevoorrechten, de mensen met bezit. Voortbrengselen van de moderne wetenschap, zoals medicijnen, bespotte hij.18

Leo Tolstoj is altijd de lievelingsschrijver van Henriette Roland Holst geweest en

Oorlog en Vrede - het beroemde epos van Tolstoj over de mislukte Russische veldtocht van de

Fransen in 1812 - was haar lievelingsboek, dat ze vele malen herlezen heeft.19 Zoals we eerder gezien hebben20, had Henriette reeds aan het einde van de negentiende eeuw grote bewondering voor Tolstoj. Ze voelde zich toen al verwant aan hem, maar ze kon destijds niet met zijn denkbeelden instemmen, omdat hij het 'marxistische licht' niet gezien had. Hij zag niet in dat modernisering van de samenleving noodzakelijk was om tot de heilstaat te komen en was in een primitief christelijk-communistisch ideaal blijven steken. Uit marxistisch oogpunt was hij een 'reactionair'. De modernisering van de maatschappij was immers volgens het marxisme voorwaarde tot het bereiken van eerst de burgerlijke en daarna de socialistische samenleving, en godsdienst werd gezien als 'opium voor het volk'.

Nu Henriette het marxisme definitief vaarwel had gezegd, kwam haar bewondering voor Tolstoj vrijuit naar voren. In 1928 nam Henriette plaats in het comité ter herdenking van de honderdste geboortedag van Tolstoj. In datzelfde jaar hield ze diverse lezingen over Tolstoj en schreef ze weer een artikel over hem.21 In 1929 verscheen er in het literaire tijdschrift De Gids

18 Jans, Tolstoj in Nederland, 23-25, 33-34, 54-55, 58-60, 67, 69, 71, 73, 77-78, 80. 85, 94, 108, 160; Henriette Roland Holst van der Schalk, Tolstoi. Zijn wezen en zijn werk (Rotterdam 1930) 11, 18-196; H.R.H., 'Tolstoi en het socialisme (Rede door Mevr. Henr. Roland Holst op 24 maart 1928 in een religieus-socialistische bijeenkomst gehouden)', De Jonge Gids 2 (nr. 3, 15 september 1928) 15-19.

19 Zweers, 'Leo Tolstoj's role', 6; Van Praag, HRH. Wezen en werk, 197; J. Huizinga, Briefwisseling III 1934-1945,