• No results found

Regionale gebiedsontwikkeling gebaseerd op het bodem en watersysteem en functiecombinaties

Verstedelijkingsdruk vraagt om visie Rijksoverheid

Uitgangspunt 4: Afwenteling beperken

3.4 Bestuurlijke organisatie en realisering van beleid

3.4.1 Regionale gebiedsontwikkeling gebaseerd op het bodem en watersysteem en functiecombinaties

De problematiek en de opgaven voor het landelijk gebied verschillen uiteraard per regio en zijn meestal in essentie terug te voeren op variaties in de positie in het watersysteem en milieu- en verstedelijkingsdruk (zie ook figuur 3.1). Het kan regionale gebiedsontwikkeling eenduidiger maken wanneer het bodem- en watersysteem wordt gekozen als fysieke ‘onderlegger’. Het watersysteem is relatief eenvoudig geografisch af te bakenen in bijvoor- beeld afwateringseenheden en stroomgebieden (zie figuur 3.4). Dit vormen logische planningseenheden. Ook voor het omgevingsbeleid biedt het bodem- en watersysteem een perspectief als concreet afwegingskader. De provincies en waterschappen zijn hiervoor primair verantwoordelijk: watersystemen overstijgen de gemeentegrenzen. Ook het Rijk heeft hier een grote verantwoordelijkheid: het Rijk is primair verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem dat bestaat uit de ‘grote wateren’, de grote rivieren en de kuststrook, en draagt daarmee systeemverantwoordelijkheid voor de daaraan gekoppelde deelstroom- gebieden, die regelmatig provinciegrenzen overstijgen.

Het bodem- en watersysteem als onderlegger houdt in dat functies binnen een logische eenheid op elkaar zijn afgestemd. Het houdt dus geen keuze in tussen de ene functie of de andere, zolang de functies in een gebied verenigbare omgevingseisen hebben, of zelfs met elkaar zijn te combineren. Het combineren van functies wordt vaak genoemd als oplossing voor een ruimtevraagstuk; ook in de NOVI wordt dit genoemd als een belangrijk inrichtings- principe. Maar in het huidige omgevingsbeleid is dat geen gemeengoed. Bestemmingen zijn in de regel geformuleerd rond een hoofdfunctie. Dat het evenwel mogelijk is bewijst onder meer het programma Ruimte voor de Rivier (zie tekstkader 3.3) en agrarisch natuurbeheer in het veenweidegebied (zie ook tekstkader 2.1 in hoofdstuk 2). Ook in de Nationale Parken ‘nieuwe stijl’ wordt een dergelijk uitgangspunt gehanteerd, waarbij tevens het bodem- en watersysteem als ordenend principe in het omgevingsbeleid wordt gehanteerd (zie tekstkader 3.3).

3.3 Van Gogh Nationaal Park i.o.: fysiek systeem als ordenend principe

Nationale Parken ‘nieuwe stijl’ – Nationale Landschapsparken

Gezien de meervoudige opgave in het landelijk gebied wordt er al langer gepleit voor een meer integrale, gebiedsgerichte aanpak. In de nationale parken ‘nieuwe stijl’ (Nationale Landschapsparken) wordt een dergelijke aanpak nagestreefd. Ze zijn daarmee een goed voorbeeld van het principe om, op regionale schaal, herstel en behoud van natuurlijke systemen (bodem, water, ecologie) leidend te laten zijn in het omgevingsbeleid.

De door de Commissie Verkenning Nationale Parken (2020) bepleite Nationale Landschapsparken bestaan niet alleen uit beschermde natuur (Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland), maar ook uit zones waarin kansen liggen om (bijvoorbeeld voor de landbouw) verdienmodellen te ontwikkelen die sporen met het behoud of de versterking van natuur- en landschapswaarden (zie ook PBL 2019d). Ook voor duurzaam toerisme is in deze zones ruimte.

Van Gogh Nationaal Park i.o.

Het Van Gogh Nationaal Park (in oprichting) in Noord-Brabant is te karakteriseren als zo’n nationaal park ‘nieuwe stijl’. Het beoogde park heeft geen harde grenzen en bestaat uit twee delen (een West-Brabants en een Oost-Brabants deel), onderverdeeld in drie ‘schillen’: de natuurgebieden (waaronder drie grote Natura 2000-gebieden: Kampina, Oisterwijkse Bossen en Vennen, en Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen), het agrarische cultuurlandschap daaromheen, en de ‘groene binnentuin’ van de vijf grote Brabantse steden (Den Bosch, Helmond, Eindhoven, Tilburg en Breda).

Meervoudige opgave

De opgave in het gebied is meervoudig: het herstel van natuur en milieu en de transitie naar een natuurinclusieve landbouw. Dit in de context van enerzijds de klimaatverandering (waaronder het droogte-vraagstuk) en anderzijds een grote dynamiek in de agrarische sector: de beschikbaarheid van landbouwgrond neemt af, de intensivering van het grondgebruik neemt toe (verschuiving naar intensievere teelten) en melkveehouders die minder intensief boeren stoppen met hun bedrijf.

Uitgangspunt

In deze meervoudige ambitie vormt het fysieke systeem (water, bodem, reliëf en ecologie) het ordenende principe. De landschapsecologische basis voor het Van Gogh Nationaal Park i.o. wordt gevormd door de twee belangrijke watersystemen van Noord-Brabant, het oostelijke beeksysteem van ‘s-Hertogenbosch en het westelijke van Breda. Het beoogde park vormt een patroon van dekzandruggen, doorsneden door beekdalen; een landschap van hoger gelegen, drogere ruggen in een oorspron- kelijk overwegend nat gebied. Die meervoudige gradiënten, met overgangen tussen hoog en laag, nat en droog, rijk en arm, kwel en inzijging, zand en veen hebben de natuur in het gebied veelzijdig en rijk gemaakt. Deze ecologische waarden staan

evenwel onder grote druk, onder andere vanuit de intensieve landbouw (vermesting, verdroging).

Realisatie en organisatie

Om de ambities in het gebied te verwezenlijken, is er in het Oost-Brabantse deel al langere tijd een breed gedragen ‘gebiedsproces’, waarbij verschillende partijen zijn aangesloten: het bedrijfsleven (waaronder ZLTO, Rabobank, Eindhoven Airport en VNO-NCW Brabant Zeeland), verschillende maatschappelijke organisaties (waaronder Brabants Landschap, Natuurmonumenten en Visit Brabant) en overheden: meer dan 20 gemeenten, drie waterschappen en de provincie Noord-Brabant (Huitzing et al. 2020).

De tijd zal evenwel leren of de op papier mooie ambities ook daadwerkelijk vorm krijgen. De praktijk, met onder andere hoge grondprijzen (door verstedelijkingsdruk) en een onzeker verdienmodel voor de boeren, is immers weerbarstig.

Landbouw is de grootste ruimtegebruiker in het landelijk gebied (zie figuur 3.1) en daar zijn de mogelijkheden voor het combineren van functies qua omvang het grootst. Een natuur- en landschapsinclusieve landbouw vraagt echter een wezenlijk andere manier van voedsel produceren: meer gericht op kwaliteit en minder op kwantiteit. De instituties en praktijken rondom landbouwbeleid, -productie en afname zijn echter sterk gericht op schaalvergroting en concurrentiekracht. Dat vraagt dus om een structurele verandering, zoals aanpassing van het landbouwbeleid en beleidsprikkels die leiden tot aanpassing van de huidige padafhanke- lijkheden (zie PBL 2018b, CRa 2020b).

3.4.2

Instrumenten voor ruimtelijk gedifferentieerd beleid in het landelijk gebied