• No results found

Rapportage en beoordeling

Ad 3. Opgenomen in het Natura 2000-beheerplan

7 Sociaal-economisch perspectief

7.2 Sociaal-economische gevolgen in relatie tot vergunningverlening

8.3.1 Rapportage en beoordeling

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied en voor het PAS.

Voor het Natura 2000-beheerplan moeten de volgende vragen worden beantwoord:

 Hoe verhouden de oppervlakte en kwaliteit van de instandhoudingsdoelstellingen zich ten opzichte van de uitgangssituatie?

 Wat is de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen van het Natura 2000- beheerplan ten opzichte van de uitgangssituatie?

Ten behoeve van het PAS wordt per gebied jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen (zie voor volledige tekst paragraaf 8.3.5). Naast de hierboven beschreven informatiebehoefte is er voor de Natura 2000-gebieden De Wieden en Weerribben nog de specifieke informatiebehoefte, zie hiervoor paragraaf 3.3.

Beoordeling vindt op specifieke momenten plaats. De voortgang van de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen wordt na 6 jaar beoordeeld ten behoeve van het Natura 2000- beheerplan voor de volgende beheerplanperiode. Het rijk levert op basis van deze informatie elke zes jaar een rapportage aan de Europese Commissie over de ontwikkeling van de stand van soorten en de kwaliteit van habitattypen in Nederland.

Voor de beoordeling is een vergelijking nodig tussen twee (of meer) situaties. De datum van deze situaties verschilt voor de diverse rapportages. Voor de Vogel- en Habitatrichtlijnen geldt de datum van aanmelding als datum voor de uitgangssituatie. Voor het Natura 2000-beheerplan en het PAS geldt de inwerkingtredingsdatum als datum voor de uitgangssituatie.

8.3.2

Informatie

De natuurkwaliteit van een Natura 2000-gebied wordt afgemeten aan de flora en fauna en aan de omstandigheden die het mogelijk maken dat plant- en diersoorten ergens kunnen gedijen. Die omgevingsfactoren kunnen door beheerders en overheden worden beïnvloed.

De monitoring van habitattypen richt zich op oppervlakte en kwaliteit en wordt gevolgd aan de hand van (zie voor uitleg Natura 2000 Profielendocumentvii):

 Typische soorten;

 Overige kenmerken van een goede structuur en functie

De in het aanwijzingsbesluit genoemde soorten worden gevolgd aan de hand van:  Omvang populatie;

 Omvang, kwaliteit en draagkracht leefgebied.

8.3.3

Data

De basisgegevens uit het veld worden na validatie centraal opgeslagen en toegankelijk gemaakt. Zo zijn ze door verschillende partijen en voor verschillende doeleinden te gebruiken. De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) wordt gebruikt voor de opslag van biotische gegevens. De uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling voor het Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS zullen op termijn worden opgeslagen in het InformatieModel Natuur (IMNa). Daarnaast wordt er ook gewerkt aan een landelijke database voor kaarten van de vegetatie- en habitattypen.

8.3.4

Natuurmonitoring

Uitvoering en verantwoordelijkheid

De provincie is verantwoordelijk voor de in dit Natura 2000-beheerplan beschreven natuurmonitoring van haar Natura 2000-gebieden. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken.

Aanpak

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de ‘Werkwijze Natuurmonitoring en –beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS’viii (hierna: werkwijze SNL-

monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000- gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschapix. Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken

te worden meegenomen:

- Natuurmonitoring specifiek ten behoeve van het PAS: o Jaarlijks veldbezoek;

o Gebruik en keuze PAS-procesindicatoren. Provinciebreed worden voor alle

stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden PAS-procesindicatoren benoemd welke de effectiviteit van de herstelmaatregelen in beeld brengen.

- Gebiedsspecifieke natuurmonitoring: o Zeggekorfslak; o Gevlekte witsnuitlibel; o Grote vuurvlinder; o Gestreepte waterroofkever; o Bittervoorn; o Grote modderkruiper; o Kleine modderkruiper; o Rivierdonderpad; o Meervleermuis; o Geel schorpioenmos; o Groenknolorchis; o Platte schijfhoren; o Aalscholver; o Roerdomp; o Purperreiger; o Bruine kiekendief; o Porseleinhoen; o Kwartelkoning; o Watersnip; o Zwarte stern; o IJsvogel; o Paapje; o Snor; o Rietzanger;

o Grote karekiet; o Fuut; o Kleine zwaan; o Kolgans; o Grauwe gans; o Smient; o Krakeend; o Tafeleend; o Kuifeend; o Nonnetje; o Grote zaagbek; o Visarend;

o keuze te monitoren typische soorten. De typische soorten van de habitattypen zijn opgenomen in het profielendocument49. Deze typische soorten zijn één van de

parameters aan de hand waarvan de kwaliteit van de habitattypen wordt bepaald. Een groot aantal typische soorten betreft vaatplanten. Deze worden reeds in het kader van de SNL gemonitord. Voor een aantal habitattypen zijn echter ook typische soorten opgenomen uit soortgroepen die niet in het kader van de SNL worden gemonitord. Omdat het voor een onderbouwde uitspraak over de kwaliteit van een habitattype niet nodig is alle typische soorten in beeld te hebben, moet nader bekeken worden voor welke typische soorten extra monitoringsinzet nodig is.

Planning natuurmonitoring

De provincie heeft met de betrokken terreinbeherende organisaties afspraken gemaakt in het Natuurmonitoringsoverleg. De natuurmonitoringsactiviteiten kennen een cyclus van 3, 6 of 12 jaar. In onderstaande tabel staat aangegeven in welk jaar de monitoring van de soortgroepen in de Natura 2000-gebieden De Wieden en Weerribben plaatsvindt.

Tabel 8.1 Planning natuurmonitoring De Wieden en Weerribben

De Wieden 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 vegetatie X1 X1 X1 flora X X X X X X broedvogels X X X X X X X X dagvlinders/ sprinkhanen X X X X X X libellen X X X X X X structuur X1 X1 X1

X: standaard-monitoring SNl/Natura 2000/PAS conform werkwijze SNL-monitoring (grotendeels verspreid over meerdere jaren ivm omvang gebied)

1: de planning wordt evt. naar voren gehaald ivm evaluatie eerste PAS-periode