• No results found

Ad 3. Opgenomen in het Natura 2000-beheerplan

5.4.21 Natuurbeheer: overig

In paragraaf 5.4.20 is het rietlandbeheer opgenomen. Deze paragraaf gaat in op de andere vormen van natuurbeheer in de Natura 2000-gebieden. De percelen in overgang van riet naar grasland zijn eveneens behandeld in paragraaf 5.4.20 (onder zomermaaibeheer).

Beschrijving

Een groot deel van de Natura 2000-gebieden De Wieden en de Weerribben worden als natuurgebied beheerd door Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en particulieren. De volgende beheermaatregelen worden uitgevoerd:

- rietlandbeheer (zie paragraaf 5.4.20); - beheer van graslanden en hooilandbeheer; - rasteren en begrazingsbeheer;

- bosonderhoud;

- beheer van kleinschalige landschapselementen; - bestrijding van invasieve exoten;

- plaatsen nestvlotjes zwarte stern; - onderhoud van recreatievoorzieningen; - monitoring flora en fauna.

Beoordeling

Aan natuurbeheer zijn de volgende mogelijke verstoringsfactoren gekoppeld: - Oppervlakteverlies

- Verstoring door geluid - Optische verstoring

- Verstoring door mechanische effecten (betreding en machines) - Verandering in populatiedynamiek

Beheer van graslanden en hooilandbeheer

Het graslandbeheer (zonder habitattypen) vindt plaats om te voorkomen dat graslanden verruigen en om bestaande natuurwaarden in stand te houden. Hiertoe worden graslanden gemaaid, bemest, beweid en lokaal geïnundeerd. Graslanden kunnen door de kwartelkoning en watersnip als broedlocatie worden gebruikt. Om verlies van broedsels te voorkomen dient bij aanwezigheid van territoria van de kwartelkoning pas na augustus te worden gemaaid om de broedsels te beschermen. Legsels van de watersnip worden voor een groot deel gespaard door de relatief late maaidatum op veel weidevogel-percelen (grotendeels na 15 juni).

Begrazing vindt vooral plaats in de vorm van hooien met naweiden, ook in het weidevogelresevaat in De Wieden. Op een enkele locatie is begrazingsbeheer de enige beheervorm. Begrazing vindt niet plaats op de locaites waar habitattype voorkomen. Effecten van begrazing op habitattypen zijn daarom niet te verwachten.

De habitattypen blauwgraslanden, vochtige heiden en trilvenen worden gemaaid na 15 juni (graslanden en ribben). Bemesting vindt niet plaats. Te verschralen hooilanden worden tweemaal per jaar gemaaid. Hierbij wordt materieel gebruikt aangepast aan de omstandigheden. Het maaien vindt gefaseerd plaats, waarbij minimaal 10% aan insectenstroken blijft staan om negatieve effecten op de fauna te voorkomen. Bij het maaien wordt rekening gehouden met de zeggekorfslak. Deze soort komt voor in (m.n.) zeggevegetaties langs watergangen. De terreinbeheerders sparen een deel van de zeggevegetaties langs watergangen. Negatieve effecten op de zeggekorfslak als gevolg van hooilandbeheer zijn uit te sluiten, ook vanwege het feit dat de soort op veel plekken voorkomt in het gebied (zie paragraaf 5.4.20 onder rietlandbeheer).

De grote vuurvlinder wordt negatief beïnvloed doordat bij het maaien nectarplanten (moerasrolklaver, kale jonker, koninginnekruid en grote kattestaart) en planten van de waterzuring waarop eitjes zijn afgezet of rupsen foerageren worden meegemaaid. In het bezette leefgebied van de grote vuurvlinder dienen hooilanden die voldoende schraal zijn niet voor half september te worden gemaaid; hooilanden in verschralingsbeheer (2x per jaar maaien) dienen de tweede keer eveneens niet voor half september te worden gemaaid.

Aantasting van grote vuurvlinder wordt voorkomen door de waterzuringplanten waarop eitjes/rupsen van de grote vuurvlinder voorkomen te sparen. Hiervoor dienen de gemarkeerde locaties te worden

mogelijk worden slootkanten van percelen in zomermaaibeheer (met waterzuring) niet gemaaid en wordt alleen de bosopslag verwijderd.

Een effect dat optreedt is een hoge begrazingsdruk van oevers waardoor zeggevegetaties worden afgegeten. Dit kan in potentie een negatief effect hebben op de zeggekorfslak. Het begrazingsbeheer is de afgelopen decennia nagenoeg niet veranderd in omvang en intensiteit. Het overblijven van relatief kleine stukken vegetatie blijkt voldoende te zijn voor de soort om te kunnen overleven. Daarom kan worden aangenomen dat de populatie van de zeggekorfslak geen negatieve trendmatige ontwikkeling kent als gevolg van begrazing. Er is vanuit de behoudsdoelstelling voor de zeggekorfslak geen aanleiding om begrazing op een andere wijze uit te voeren.

Voor het beheer van graslanden en hooilandbeheer moet het gebied betreden worden en moeten machines het gebied in. Dit kan leiden tot verstoring door geluid, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten. Hierboven is beschreven dat de gras- en hooilanden, heiden en trilvenen met een lage frequentie worden beheerd, waarbij gebiedsdelen enkele malen per jaar worden bezocht. Bij een dergelijk lage intensiteit leidt deze activiteit niet tot significant negatieve effecten als gevolg van optische verstoring ov verstoring door geluid.

Rasteren

Om kwetsbare vegetaties te beschermen tegen een te hoge graasdruk worden rasters geplaatst in het gebied. Omdat aan de randen van kwetsbare vegetaties wordt gewerkt en het een handeling betreft die in lage frequentie wordt uitgevoerd, waarbij voor de plaatsing van rasters minder dan eenmaal per jaar een vegetatie wordt betreden, zijn negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen uitgesloten. De activiteit staat het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen dan ook niet in de weg.

Graven petgaten

Om op lange termijn alle stadia van de verlandingsreeks te behouden, is het nodig steeds opnieuw in voldoende mate bij het begin te beginnen: open water. Dit gebeurt door het graven van nieuwe petgaten, waarmee de vegetatiesuccessie in de tijd wordt teruggezet. Deze vorm van cyclisch beheer vindt plaats om een goed evenwicht te krijgen tussen verschillende successiestadia. Zo blijven alle successiestadia in het gebied (waaronder waardevolle trilveenvegetaties) behouden en wordt voorkomen dat het gebied geheel verbost. Het cyclisch beheer bestaat in de uitvoering uit het graven van petgaten. In de huidige situatie vindt dit op beperkte schaal plaats. Petgaten worden altijd aangelegd op locaties waar geen habitattypen voorkomen, bijvoorbeeld in een elzenbos dat niet kwalificeert als het habitattype hoogveenbossen. Voor betreding gevoelige habitattypen en -soorten (veenmosrietlanden, trilvenen, vochtige heiden, groenknolorchis) groeien op locaties waar het relatief zware materieel dat wordt ingezet bij het graven van petgaten niet kan komen: negatieve effecten van betreding zijn niet te verwachten op deze habitattypen en –soorten. Er zijn echter wel potentiële effecten te verwachten op het voor betreding gevoelige habitattype blauwgraslanden op de ribben. Voor de uitvoering van petgaten worden binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing depots aangelegd. Deze zijn noodzakelijk voor de op- en overslag van het vrijkomende materiaal. Deze locaties liggen nooit op locaties waar habitattypen voorkomen. Waar habitattypen in de nabijheid van een depot voorkomen worden maatregelen getroffen om te voorkomen dat voedselrijk water uit een depot afstroomt naar de habitattypen.

Om negatieve effecten op kwalificerende vogelsoorten te voorkomen dient het graven van petgaten uitgevoerd te worden in de periode 1 augustus-1 maart (buiten het broedseizoen).

Buiten het broedseizoen kunnen eventueel tijdelijk negatieve effecten optreden op overwinterende roerdompen als gevolg van verstoring door geluid/optische verstoring.

Bij het uitvoeren van de maatregelen is het van belang dat niet over het voor betreding gevoelige habitattype blauwgraslanden heen wordt gereden of dat gebruik wordt gemaakt van materiaal om de druk op de bodem te spreiden (bijv. rijplaten) die voorkomen dat schade ontstaat aan habitattypen op de ribben. Het vrijgekomen materiaal wordt buiten het Natura 2000-gebied verwerkt.

Bosonderhoud

In aanwezige bosjes worden periodiek bomen en struiken gekapt ten behoeve van de veiligheid of de instandhouding van het bos. Dit kan leiden tot verstoring door geluid, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten. Doordat deze activiteit plaatsvindt met een lage frequentie, waarbij bosdelen slechts enkele dagen per jaar worden betreden, zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen door verstoring door geluid en optische verstoring uitgesloten. Om

negatieve effecten als gevolg van mechanische effecten (bodemverdichting) te voorkomen dient zodanig gewerkt te worden dat insporing (>5cm) in habitattypen niet optreedt, bijvoorbeeld door het kiezen van alternatieve routes, te werken met aangepast materieel, of het gebruik van materiaal om de druk op de bodem te spreiden. Het vrijgekomen materiaal wordt verwerkt buiten het Natura 2000- gebied.

Beheer van kleinschalige landschapselementen

Om knotbomen, houtwallen en singels in stand te houden vindt periodiek beheer plaats. Dit beheer is erop gericht aanwezige natuurwaarden te behouden en te herstellen. De landschapselementen behoren niet tot habitattypen zodat significant negatieve effecten op de instandhoudings- doelstellingen van habitattypen zijn uitgesloten. Daarbij dragen ze er toe bij dat het aanwezige open landschap ook in de toekomst open blijft. Dit is positief voor de instandhouding van de populaties weidevogels. Voor het beheer moet het gebied worden betreden, wat kan leiden tot optische verstoring en verstoring door geluid. Aangezien deze activiteit met een lage frequentie plaatsvindt, waarbij voor het beheer het gebied per jaar hooguit eenmaal gedurende een paar dagen wordt betreden, zijn significant negatieve effecten daarvan op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten. Wanneer met machines in het gebied wordt gewerkt kunnen negatieve effecten als gevolg van mechanische effecten (bodemverdichting) optreden. Om dit te voorkomen dient zodanig gewerkt te worden dat insporing (> 5 cm) in de habitattypen niet optreedt, bijvoorbeeld door het kiezen van alternatieve routes, te werken met aangepast materieel, of het gebruik van materiaal om de druk op de bodem te spreiden.

Bestrijding van invasieve exoten

Invasieve uitheemse plantensoorten kunnen een bedreiging vormen voor de instandhouding van vegetatietypen doordat ze inheemse soorten belemmeren en verdringen. Deze maatregel is erop gericht aanwezige natuurwaarden te behouden en te herstellen. Het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen bij deze activiteit kan met name een bedreiging vormen voor amfibieën (Vijver en Tamis 2013)iv. Chemische onkruidbestrijdingsmiddelen mogen daarom alleen worden

toegepast op stobben voor de nabehandeling van Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers en Robinia pseudoaccacia en exotische duizendknopen, en alleen op locaties die meer dan 2 meter van open water zijn verwijderd. Aangezien deze beheeringreep slechts een paar dagen per jaar plaatsvindt, leidt dit niet tot significant negatieve effecten als gevolg van optische verstoring of verstoring door betreding. De activiteit staat het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen niet in de weg.

Plaatsen nestvlotjes zwarte stern

Om de zwarte stern van nestlocaties te voorzien worden jaarlijks nestvlotjes geplaatst. Deze activiteit is erop gericht voldoende nestlocaties voor de zwarte stern aan te bieden en draagt positief bij aan de instandhouding van deze soort. Voor het beheer moet het gebied worden betreden, wat kan leiden tot optische verstoring en verstoring door geluid. Aangezien deze activiteit met een lage frequentie plaatsvindt, waarbij slechts aan het begin en na afloop van het broedseizoen het gebied wordt betreden, zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten.

Onderhoud recreatievoorzieningen

Het reguliere onderhoud van de recreatievoorzieningen betreft het in bruikbare conditie houden van bebording, routepaaltjes, recreatiepaden en andere voorzieningen als banken en kijkhutten. Dit onderhoud wordt uitgevoerd vanaf of op de bestaande (vaar)wegen en paden, wordt slechts incidenteel uitgevoerd en betreft werkzaamheden die maar kort (enkele dagen) duren. Als gevolg zijn negatieve effecten op de instandhoudinsgdoelen op voorhand uitgesloten.

Monitoring flora en fauna

Ten behoeve van het natuurbeheer vindt monitoring plaats van flora en fauna. Hierbij vindt ook betreding van habitattypen en leefgebieden plaats. Doordat ten behoeve van dit onderzoek gebiedsdelen slechts enkele dagen per jaar worden betreden leidt deze activiteit niet tot significant negatieve gevolgen en staat deze activiteit het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen niet in de weg.

Voorwaarden overig natuurbeheer

1. Beheer van graslanden: niet maaien bij de aanwezige territoria van de kwartelkoning (zone minimaal 3 ha)

2. Maaien (hooilandbeheer zomer) in het bezette leefgebied van de grote vuurvlinder: Hooilanden die voldoende verschraald zijn worden niet voor half september gemaaid; hooilanden in verschralingsbeheer (2x per jaar maaien) worden de tweede keer eveneens niet voor half september gemaaid

3. Maaien (hooilandbeheer zomer): Waterzuringplanten met eitjes en rupsen van de grote vuurvlinder worden gespaard voor zover ze gemarkeerd zijn

4. Graven petgaten: niet vergraven van Natura 2000 habitattypen en niet rijden over voor betreding gevoelige habitatttypen (blauwgraslanden)

5. Bestrijding intensieve exoten: Chemische onkruidbestrijdingsmiddelen mogen alleen worden toegepast op stobben voor de nabehandeling van Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers en Robinia pseudoacacia, en alleen op locaties die meer dan 2 meter van open water zijn verwijderd

6. Bosonderhoud: Er wordt zodanig gewerkt dat insporing dieper dan 5 centimeter in habitattypen niet optreedt, bijvoorbeeld door het kiezen van alternatieve routes, te werken met aangepast materieel, of het gebruik van materiaal om de druk op de bodem te spreiden

Conclusie natuurbeheer

Groen Begrazing, plaatsen van rasters, plaatsen nestvlotjes zwarte stern, onderhoud recreatievoorzieningen en monitoring flora en fauna

Geel

De volgende beschreven activiteiten kunnen onder boven genoemde voorwaarden worden gecontinueerd:

- Beheer van graslanden met broedgevallen van kwartelkoning (voorwaarde 1);

- Maaien (hooilandbeheer) in het bezette leefgebied van de grote vuurvlinder (voorwaarde 2 en 3);

- Graven van petgaten (voorwaarde 4); - Bestrijding invasieve exoten (voorwaarde 5);

- Beheer kleinschalige landschapselementen (voorwaarde 6); - Bosonderhoud (voorwaarde 6)