• No results found

Beregening met oppervlaktewater

Ad 3. Opgenomen in het Natura 2000-beheerplan

5.4.5 Beregening met oppervlaktewater

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor de oppervlaktewateronttrekkingen. Dit zijn onttrekkingen die in droge perioden worden gebruikt ten behoeve van beregening van landbouwgewassen. Een mogelijk effect van oppervlaktewaterwinning op de instandhoudingsdoelstellingen is verdroging, mogelijke neveneffecten zijn vermesting en verontreiniging.

Beschrijving beregening met oppervlaktewater

In de omgeving van de Natura 2000-gebieden De Wieden en de Weerribben vindt op beperkte schaal onttrekking van oppervlaktewater plaats ten behoeve van beregening.

Beoordeling beregening met oppervlaktewater

Beregening met oppervlaktewater kan ervoor zorgen dat de drainerende werking van watergangen rondom een Natura 2000-gebied toeneemt. De Wieden en de Weerribben zijn gekoppeld aan de boezem met een fluctuerend peil in de zomer (0,73 tot -0,83 m NAP). Mocht beregening met oppervlaktewater rondom dit Natura 2000-gebied al leiden tot een verlaging van de slootpeilen in de omgeving van De Wieden en de Weerribben, dan heeft dit dus geen effect op het waterpeil in De Wieden en de Weerribben. Significant negatieve effecten op grondwaterafhankelijke habitattypen en leefgebieden van habitatsoorten zijn dan ook op voorhand uitgesloten.

Conclusie beregening met oppervlaktewater

Groen Beregening met oppervlaktewater

5.4.6

Rioolwaterzuiveringsinstallaties

In de provincie Overijssel bevinden zich enkele tientallen rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s). Een RWZI kan vanuit twee invalshoeken invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied:

- Directe effecten: sommige effecten zoals geluidhinder, lichthinder, transportbewegingen, aanwezigheid van mensen en opwerveling van slib hebben, onafhankelijk van de ligging in het stroomgebied, op korte afstand van de RWZI mogelijk invloed.

- Diffuse effecten: een RWZI ligt bovenstrooms ten opzichte van een Natura 2000-gebied: als een RWZI loost in een hoofdwaterloop/beek kan dat op grotere afstand invloed hebben. Dit kan leiden tot verontreiniging.

Significant negatieve effecten van geluid, licht en optische verstoring op instandhoudingsdoelstellingen kunnen op een afstand van meer dan 2 kilometer geheel worden uitgesloten. Significant negatieve effecten van ‘verontreiniging’ en ‘vermesting’ kunnen worden uitgesloten als een RWZI benedenstrooms in het stroomgebied ligt.

Beschrijving RWZI’s

In de directe omgeving van De Wieden en Weerribben ligt een RWZI (RWZI Steenwijk).

Directe effecten

Deze RWZI ligt buiten de effectafstanden voor optische verstoring, verstoring door geluid en verstoring door licht. Een significante invloed als gevolg van verstoring van vogel- en habitatsoorten is hiermee uitgesloten.

Indirecte effecten

De knelpuntenanalyse uit de PAS-gebiedsanalyse laat zien dat vooral de fosfaatgehaltes en mogelijk de stikstof- en sulfaatgehaltes in het oppervlaktewater momenteel te hoog zijn voor de habitattypen Kranswierwateren, Ruigten en Zomen, Trilvenen, Veenmosrietland, Hoogveenbossen en mogelijk Galigaanmoerassen, Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden en Blauwgraslanden. Dit knelpunt is uitgebreid beschreven in paragraaf 3.3. Uitbreidingsdoelstellingen voor de gevlekte witsnuitlibel en groenknolorchis zijn op langere termijn niet te behalen bij de hoge fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater. Uit de beoordeling blijkt dat de invloed op de fosfaatbelasting van de RWZI Steenwijk verwaarloosbaar is en niet leidt tot significante effecten voor de instandhoudingsdoelen.

Beoordeling RWZI

De RWZI in Steenwijk is sinds 2004 ingrijpend gerenoveerd en uitgebreid. Daarmee is de RWZI Steenwijk één van de modernste zuiveringen van Nederland. Zowel voor de nitraat- als de fosfaatvrachten is sinds 2004 een duidelijke daling geconstateerd, na 2013 blijft deze stabiel. De RWZI heeft een beperkte invloed op de P (fosfaat)-belastingen van de gehele boezem (1-2%) (Witteveen+Bosxxvii). Vanwege de beperkte invloed op de totale P-belasting van de gehele boezem,

kan worden gesteld dat de RWZI een verwaarloosbaar kleine bijdrage heeft die niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Conclusie RWZI’s

Groen RWZI Steenwijk

5.4.7

Riooloverstorten

Mogelijke effecten van riooloverstorten op de instandhoudingsdoelstellingen zijn vermesting en verontreiniging.

Uitgangspunt voor de selectie van riooloverstorten met mogelijk significant negatieve effecten is geweest dat een riooloverstort mogelijk van invloed is op een Natura 2000-gebied als het object zich binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied bevindt of binnen een watersysteem stroomopwaarts ten opzichte van het Natura 2000-gebied is gelegen. Significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van benedenstroomse overstorten worden uitgesloten.

Beschrijving riooloverstorten

Bij de Weerribben en De Wieden bevinden zich resp. 10 en 17 riooloverstorten in of nabij het Natura 2000-gebied. Deze riooloverstorten hebben, met uitzondering van de overstort bij St. Jansklooster, allemaal bezinkbassins om de vuiluitworp te verminderen36

De aanwezige riooloverstorten monden direct of indirect uit in de boezem. Door lozingen dragen de riooloverstorten bij aan de stikstof-, sulfaat- en fosfaatconcentraties van het oppervlaktewater. Uit de knelpuntenanalyse in de PAS-gebiedsanalyse blijkt dat met name de fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater momenteel te hoog zijn voor de habitattypen Kranswierwateren, Ruigten en Zomen, Trilvenen, Veenmosrietland, Hoogveenbossen en mogelijk Galigaanmoerassen, Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden en Blauwgraslanden. Dit knelpunt is uitgebreid beschreven in paragraaf 3.3. Uitbreidingsdoelstellingen voor de gevlekte witsnuitlibel en groenknolorchis zijn op langere termijn niet te behalen bij de hoge fosfaatconcentraties in het oppervlaktewater.

Beoordeling riooloverstorten

Hoewel op dit moment onbekend is hoe vaak de riooloverstorten precies in werking treden en hoeveel effluent deze overstorten lozen wanneer zij in werking treden, blijkt uit globale analyses dat de P (fosfaat)-belastingen van incidentele lozingen zeer klein zijn ten opzichte van de totale belastingen op de gehele polder (Arcadis 2004axxviii; Torenbeek 2008xxix; Witteveen+Bosxxvii). In het kader van de

Kader Richtlijn Water (KRW) worden de rioolstelsels wel aangepast (afkoppelen van regenwater) door het waterschap Drents Overijsselse Delta en de lokale gemeenten, waardoor overstorten minder vaak in werking zullen treden of zelfs verdwijnen (Waterbeheerplan Drents Overijsselse Delta, 2016). Vanwege de zeer beperkte invloed op de totale P-belasting van de gehele boezem, speelt de aanpak van riooloverstorten een verwaarloosbaar kleine rol in de P-belastingen van de boezem.

Conclusie riooloverstorten

Groen De riooloverstorten