• No results found

IV. Methodiek

1. Bereikbaarheid en bereikbaarheidsgerelateerde problematiek

2.1 Het bereikbaarheidsbeleid in Fryslân

2.1.2 Problematiek in Fryslân

De bereikbaarheidsproblematiek en de problemen met het openbaar vervoer in Fryslân is een erg breed thema. In deze paragraaf wordt bereikbaarheidsproblematiek dan ook opgeknipt in drie onderwerpen, te weten financiële aspecten, bevolkings- en voorzieningenkrimp, en sociale aspecten.

34

2.1.2.1 Financiële aspecten

De Provincie Fryslân heeft veel moeten bezuinigen op het openbaar vervoer. Hierbij is een discussie in de politiek en ook onder de bevolking ontstaan over hoe deze bezuinigingen het beste ingevuld kunnen worden (Hofman, 2 februari 2004). Er wordt gesproken over allerhande maatregelen om kosten te besparen die indruisen tegen het sociale belang van openbaar vervoer (zie ook 1.1.1.1 en 1.1.2), zoals het opheffen van zondagsdiensten of het schrappen van spoorverbindingen. De provincie Fryslân verwacht dat de subsidies voor het openbaar vervoer die vanuit het Rijk afkomstig zijn de komende jaren alleen maar minder worden. Het beleid is gericht op het versterken van de hoofdstructuur van het openbaar vervoer. Hierbij gaat het om de zogenaamde dikke lijnen, de lijnen waar veel gebruik van wordt gemaakt en die daardoor voor een groot deel kostendekkend zijn. Met het versterken van deze lijnen kunnen er meer reizigers gebruik van maken, wat de rendabiliteit van de lijnen vergroot. De kleine, minder frequent gebruikte verbindingen waar nu de Opstapper opereert zijn niet minder belangrijk dan de dikke lijnen. De dunne lijnen brengen immers reizigers naar knooppunten, van waar zij gebruik maken van regulier openbaar vervoer via de dikke, economisch belangrijke lijnen. Het beleid is erop gericht om zo veel mogelijk mensen op de dikke lijnen te krijgen. De Opstapper is hiertoe een van de mogelijkheden (Marije Meijer, persoonlijke communicatie). Het is voor een vervoerder erg lastig om veranderingen aan te brengen in de prijzen van het openbaar vervoer. Dit komt door het feit dat vervoerders zich dienen te houden aan beleidsafspraken die bij het verlenen van de concessie met de provincie zijn gemaakt. Bij terugvallende inkomsten kan er dus geen gebruik gemaakt worden van het verhogen van ritprijzen om de financiën op peil te houden. Het verhogen van de prijzen voor openbaar vervoer kan daarnaast ook tot gevolg hebben dat bepaalde financieel zwakkere groepen, zoals scholieren, die in sommige gevallen niet anders kunnen dan met het openbaar vervoer naar school gaan, er financieel behoorlijk op achteruitgaan. Dit is volgens de provincie Fryslân niet gewenst (Coen Dijkman en Marije Meijer, persoonlijke communicatie). Het beleid van de provincie is er, zoals gezegd, met name op gericht om met de teruglopende subsidiegelden zoveel mogelijk de dikke lijnen van de hoofdstructuur van het openbaar vervoer te versterken. Daarnaast is de provincie er veel aan gelegen om innovatieve (en goedkope) oplossingen te verzinnen om betalende reizigers vanuit de plattelandsdorpen op die financieel belangrijke hoofdstructuur te krijgen (Marije Meijer, persoonlijke communicatie).

35

2.1.2.2 Bevolkings- en voorzieningenkrimp

Voor de komende jaren wordt voor de provincie Fryslân een bevolkingsafname verwacht (Provincie Fryslân, 2013). De afname van het bevolkingsaantal zet echter niet overal in dezelfde mate in. Sommige landelijke gemeenten hebben te maken met een kleine bevolkingsgroei, terwijl andere, soms naastliggende gemeenten te kampen hebben met een aanzienlijke krimp. Dit is te zien in kaart 2. Hoewel er dus sprake is van bevolkingsgroei, concentreert deze groei zich op bepaalde plekken, terwijl op andere locaties eerder sprake is van krimp. Daarnaast verandert de bevolkingssamenstelling relatief snel. Jongeren en hoger opgeleiden trekken weg van het platteland, en vestigen zich in grotere stedelijke kernen in of buiten de provincie (Provincie Fryslân, z.j.3). Daarnaast blijft ook het opleidingsniveau van de jongeren die niet weggaan uit hun Friese plattelandsdorp achter bij de rest van Nederland. Uit een interview met de provincie Fryslân is gebleken dat er een sterk vermoeden bestaat dat jongeren in veel gevallen niet de opleiding kiezen die bij ze past, maar een opleiding onder hun niveau. Dit heeft te maken met het feit dat de drempelwaarde voor scholen die hoger middelbaar onderwijs aanbieden (Gymnasium, VWO, en HAVO) hoger is dan voor scholen die middelbaar onderwijs aanbieden van een lager niveau (VMBO). Vervolgopleidingen op Hbo-niveau zijn nog minder wijdverspreid dan middelbare scholen, en voor universitair onderwijs moeten studenten zelfs uitwijken naar Groningen (Coen Dijkman en Marije

36

Meijer, persoonlijke communicatie). Daarnaast kampt het onderwijs op basisniveau, de basisscholen, met problemen ten gevolge van teruglopende leerlingaantallen op het platteland. Veel scholen in dorpen hebben hun deuren al moeten sluiten omdat er te weinig leerlingen waren, waardoor de kosten om de school in stand te houden te hoog opliepen. Voor de resterende scholen wordt het steeds moeilijker om het hoofd boven water te houden, zonder locaties te sluiten en daarmee onderwijsvoorzieningen uit dorpen weg te halen (Dijksma, 14 april 2014) (zie ook 1.2.3). Ook andere sectoren kampen met het op peil houden van het voorzieningenniveau. Een voorbeeld is de zorgsector. Ouderen, de groep die vaak sterk afhankelijk is van de nabijheid van voorzieningen omdat ze fysiek niet meer in staat zijn om lange afstanden te lopen, te fietsen, of auto te rijden, trekken in toenemende mate weg uit kleine dorpen omdat het voorzieningenniveau daar voortdurend blijft dalen. Zij voelen zich dan genoodzaakt te vertrekken naar dorpen waar dat voorzieningenniveau nog wel gehaald wordt, zodat zij bijvoorbeeld een apotheek of dokterspost op loopafstand hebben. Ook de sector van supermarkten en detailhandel heeft te maken met dit soort centralisatie: steeds meer winkels zijn genoodzaakt om kleine dorpsvestigingen te sluiten en zich te richten op de grotere stedelijke kernen, omdat daar de winst vandaan komt. Kleine dorpswinkels kunnen vaak het hoofd niet meer boven water houden, en zijn genoodzaakt te sluiten, met verdere verschaling van voorzieningen tot gevolg (Coen Dijkman en Marije Meijer, persoonlijke communicatie).

2.1.2.3 Sociale aspecten

Zoals in 1.2.1 en 1.2.2 al aangegeven: sociale aspecten zoals maatschappelijke participatie en sociale gelijkheid hangen sterk samen met bereikbaarheid, en dus ook met openbaar vervoer. Dit wordt beaamd in het PVVP (Provincie Fryslân, 2006). Hierin wordt gesteld dat openbaar vervoer een zeer belangrijk element is van sociale gelijkheid en maatschappelijke participatie, omdat het mensen zonder eigen vervoer in staat stelt zich te verplaatsen om deel te nemen aan economische, sociale, en maatschappelijke activiteiten (zie ook 2.1). (Coen Dijkman en Marije Meijer, persoonlijke communicatie). Dit hangt nauw samen met de individuele component van bereikbaarheid: er is ongelijkheid tussen mensen in de mogelijkheden die zij hebben om zich te verplaatsen en voorzieningen te kunnen bereiken (zie 1.4). Het sociaal-maatschappelijke belang van openbaar vervoer weegt zwaar, ook al zijn de kosten van openbaar vervoer hoog. Deze hoge kosten komen vooral van het platteland, waar rendabel openbaar vervoer nagenoeg niet mogelijk is. Omdat het niet wenselijk is als bepaalde gebieden niet bereikbaar zijn met openbaar vervoer, is ervoor gekozen om alle dorpen, hoe klein ook, te ontsluiten door middel van een openbaar vervoervoorziening (de Opstapper (zie ook 2.1.1.1). Het Opstappersysteem is primair bedoeld als vangnet voor groepen die geen beschikking hebben over eigen vervoer, of daar om wat voor reden dan ook geen gebruik van

37

kunnen maken (Coen Dijkman en Marije Meijer, persoonlijke communicatie). Het frequent laten rijden van vrijwel lege bussen is niet een beeld dat de provincie wil uitstralen. De provincie vindt het belangrijk dat iedereen vervoer tot zijn of haar beschikking heeft, “maar niet tegen elke prijs, dus niet

elk dorp heeft een bushalte waar elk uur een bus langs komt jakkeren die 9 van de 10 keer leeg is. […] Het staat ook gewoon raar, al die lege bussen door het platteland. Mensen zien het dus ook als een verspilling van geld” (Marije Meijer, persoonlijke communicatie). Volgens de provincie Fryslân

begrijpt de bevolking dat het instellen van hoogfrequent busvervoer door kleine dorpen maatschappelijk niet gewenst, en financieel niet houdbaar is. Het openbaar vervoersysteem is grotendeels in samenspraak met de bevolking tot stand gekomen, waardoor er een goed werkend systeem is ontstaan dat voorziet in een maatschappelijke behoefte. Het hebben van een busverbinding is overigens niet alleen wenselijk voor de groep mensen die ervan afhankelijk is. Veel inwoners hebben in gesprekken met de provincie aangegeven dat ze graag een busverbinding hebben, maar niet om daar zelf gebruik van te maken. Het geeft mensen een gevoel van bereikbaarheid en connectiviteit, en het biedt mensen zekerheid, omdat ze er vanuit kunnen gaan dat ze er altijd gebruik van kunnen maken: “Er is altijd wel behoefte aan openbaar vervoer, vanuit

een ander motief dan vanuit het gebruik” (Coen Dijkman, persoonlijke communicatie).