• No results found

Prevalentie en frequentie van delinquentie

5 Alcohol en drugsgebruik onder jongeren

8. Leefstijlen van jongeren

9.1 Prevalentie en frequentie van delinquentie

Bijna een op de twee jongeren (45%) van de eerste drie klassen in het voort-gezet onderwijs zegt dat hij of zij ooit een strafbaar feit heeft gepleegd.

Ongeveer 30% geeft toe het afgelopen jaar iets strafbaars gedaan te hebben.

Aan 2300 leerlingen uit de eerste drie klassen van het voortgezet onderwijs is een lijst van vijftien delicten voorgelegd, met de vraag of zij deze delicten gepleegd hebben, hoe vaak zij dat deden en onder welke omstandigheden.

Uit de antwoorden blijkt het meestal te gaan om vier delicten: vechtpartijen staan bovenaan, gevolgd door winkeldiefstal, het dragen van een wapen en vandalisme. Het gaat dus vooral om lichte delicten. De andere delicten, zoals diefstal, afpersing, inbraak en mishandeling, komen in minder dan 5% van de gevallen voor.

De resultaten wijzen erop dat het een kleine groep jongeren (8%) is die regelmatig delicten pleegt, zowel lichte als zwaardere delicten. Vooral als het om lichte delicten gaat, blijkt dat het bij meer dan de helft van de ple-gers een eenmalig incident betreft. Ook jongeren die zeggen een ernstig delict te hebben gepleegd, geven aan dat dit slechts eenmaal is voorgeko-men. Maar een kleine groep jongeren pleegt vaker delicten en het gaat dan meestal om een combinatie van lichte en ernstige delicten.

Opvallend is dat de meeste delicten in groepsverband plaatsvinden, slechts 8% van de jongeren die een delict gepleegd hebben zegt alleen gehan-deld te hebben. Ook blijkt dat hoe ernstiger de delicten zijn, hoe vaker ze in groepsverband gepleegd zijn.

Crimineel gedrag blijkt nog steeds vaker voor te komen onder jongens dan meisjes. In ons onderzoek pleegden jongens tweemaal zo vaak een delict als meisjes. Meisjes plegen wel hetzelfde soort delicten, zoals vechtpartijen, winkeldiefstal, wapenbezit en vandalisme. Winkeldiefstal is het enige strafba-re feit waarbij nauwelijks verschil is tussen de meiden en de jongens.

Uit deze studie blijkt dat de leeftijd van de jongeren er toe doet. Voor onze onderzoekspopulatie geldt dat hoe ouder de jongeren zijn, hoe vaker zij delicten plegen. Wat lichte delicten betreft is er een duidelijke trend dat ze minder worden gepleegd naarmate de jongeren ouder worden, de piek zit rond veertien jaar. Voor de ernstiger delicten kunnen we alleen constateren dat de oudste jongeren vaker ernstige delicten plegen. Of sprake is van een daling als de jongeren ouder worden kunnen we niet zeggen aangezien we alleen jongeren van de eerste drie middelbare schoolklassen hebben

opgeno- Verwey-Jonker Instituut

men in de steekproef. Politierapportages laten echter zien dat het aantal ern-stige delicten afneemt na achttien jaar, uitgezonderd de geweldsdelicten, die pas afnemen tussen de veertig en vijftig jaar (Junger-Tas, 1993).

Een andere demografische variabele is de etnische achtergrond van de jongeren. In het onderzoek is gekeken naar zes verschillende groepen jonge-ren: Nederlandse jongeren, westerse en niet-westerse allochtone jongeren, Turkse, Marokkaanse en Surinaamse of Antilliaanse jongeren. Uit het onder-zoek blijkt dat hoewel etniciteit samenhangt met delinquentie, het verband niet erg sterk is. Kijken we naar de eerste en tweede generatie allochtone jongeren in Nederland, dan blijken de tweede generatie allochtone jongeren meer delicten te plegen dan de eerste generatie en de Nederlandse jongeren.

Het gaat dan om diefstal uit auto, het dragen van wapens, bedreiging, vecht-partijen en mishandeling. Daarbij valt op dat de Turkse jongeren hoog scoren op geweld en de Marokkaanse jongeren op vermogensdelicten. Bovendien zijn jonge migranten veel vaker dan Nederlandse jongeren lid van een jeugdben-de. Vooral niet-westerse allochtone en Marokkaanse jongeren scoren hier hoog op, gevolgd door West–Europese en Turkse jongeren. Het gevonden gen-derverschil in delinquent gedrag is onder Nederlandse meisjes en jongens het-zelfde als onder allochtone meisjes en jongens.

Jongeren zijn niet alleen daders, ze zijn ook slachtoffer van crimineel gedrag.

In het onderzoek is gevraagd of zij het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van diefstal, beroving, mishandeling of van pesten op school. Eén op de vijf jongeren is wel eens slachtoffer geweest, vooral van de delicten diefstal en, in mindere mate, beroving en mishandeling. Er wordt weinig aangifte gedaan, dat kwam slechts voor in een kwart van de zaken. Van beroving en diefstal wordt vaker aangifte gedaan dan van mishandeling, en van pesten wordt nau-welijks aangifte gedaan.

Zoals ook uit eerder onderzoek is gebleken, is er een relatie tussen dader-schap en slachtofferdader-schap. Vooral jongeren die ernstige delicten plegen zijn vaker slachtoffer dan jongeren die geen of lichte delicten hebben gepleegd.

Jongeren die ernstige geweldsdelicten pleegden lijken zelf eerder slachtoffer te worden van diefstal, beroving of mishandeling.

9.1.1 Risicogedrag

Zowel jongeren als hun vrienden kunnen gedrag vertonen dat op zichzelf niet strafbaar is, maar wel een risico vormt voor delinquent gedrag. Het gaat dan om spijbelen, middelengebruik en de vrijetijdsbesteding buitenshuis. Vooral alcohol wordt vaak als oorzaak gezien van delinquent gedrag, vooral als het gaat om geweldsdelicten.

Van de jongeren heeft twee derde wel eens een biertje of een wijntje gedronken. Een op de drie jongeren heeft nog nooit alcohol gedronken.

Ongeveer dertig procent van de jongeren heeft de afgelopen maand alcohol

gedronken. Jongeren drinken vooral bier, wijn of breezers. Sterke drank wordt veel minder gedronken: iets meer dan een op de tien jongeren heeft de afgelopen maand sterke drank genuttigd.

Een nieuw fenomeen is het binge drinken in Nederland. Jongeren die zich indrinken voor het uitgaan, lijkt gewoon te zijn geworden. Een op de vijf jon-geren zegt wel eens dronken te zijn geweest en een op de tien is dat al meer-dere malen geweest. Om na te gaan hoeveel de jongeren per keer drinken is gevraagd hoeveel glazen alcohol zij genuttigd hebben de laatste keer dat ze hebben gedronken. Het blijkt dat een op de vijf jongeren meer dan vijf gla-zen dronk. Dat betekent dat bij de helft van de jongeren die de afgelopen maand dronken, het binge drinken betreft.

In tegenstelling tot de beeldvorming blijkt dat softdrugsgebruik onder jon-geren minder populair is dan alcohol. Iets meer dan een op de acht jonjon-geren heeft ooit hasj geprobeerd, maar er zijn weinig echte gebruikers. Slechts zeven procent van de jongeren heeft de laatste maand hasj gebruikt. En maar twee procent gebruikt dit regelmatig, dat wil zeggen meer dan drie keer gedurende de laatste maand.

Harddrugsgebruik onder jongeren in de eerste drie klassen van het voort-gezet onderwijs is zeer gering. Slechts een procent heeft ooit gebruikt, voor de laatste maand is het minder dan een half procent.

De meeste jongeren geven aan dat ze vooral met hun vrienden drinken, sterke drank wordt echter ook thuis bij hun ouders gedronken. Drugs gebrui-ken ze alleen met vrienden. Het lijkt gewoon om op die leeftijd thuis alcohol te drinken, blowen doen de jongeren vooral buitenshuis.

Voor alle soorten middelengebruik - drank en (soft)drugs - geldt dat er geen verschil is tussen de meiden en jongens. Meiden drinken en blowen net zo vaak en net zoveel als de jongens.

Opvallend is dat allochtone jongeren beduidend minder alcohol drinken dan Nederlandse jongeren. Uitzondering zijn de jongeren uit westerse landen die een vergelijkbaar alcoholgebruik hebben als Nederlandse jongeren. Vooral Turkse en Marokkaanse jongeren drinken vrijwel geen alcohol.

Ook blijkt er een samenhang te zijn tussen drankgebruik en zowel onder-wijsniveau als schooltype. Op protestants-christelijke scholen zitten de mees-te leerlingen die nog nooit gedronken hebben of drugs hebben gebruikt.

Daarnaast geldt hoe hoger het onderwijsniveau hoe meer leerlingen drinken.

Als jongeren van het vmbo of praktijkonderwijs drinken dan doen ze dat ech-ter wel vaker overmatig. Vooral jongeren in de rurale gebieden blijken meer en vaker te drinken. (Soft)drugsgebruik zien we vaker in de grote steden.