• No results found

5 Alcohol en drugsgebruik onder jongeren

6.4 Binding en controle

6.4.1 Binding met de ouders

In het onderzoek is eerst nagegaan hoe goed de relatie met de ouders is. Het blijkt dat de meeste jongeren goed kunnen opschieten met hun ouders. Het merendeel van de jongeren vindt dat zij goed tot zeer goed kunnen opschie-ten met hun vader (95%) of met hun moeder (96%). Er is in dat opzicht geen verschil wat betreft leeftijd, sekse of etniciteit. Alleen is de relatie met de moeder iets beter als de leerlingen jonger zijn (p<.000).

Er wordt meestal avonds gemeenschappelijk gegeten in het gezin (74%) of in ieder geval de meeste dagen van de week (18%). Slechts een klein percen-tage van de jongeren eet vaker niet dan wel met hun ouders (8%). De jonge-ren ondernemen ook activiteiten met hun ouders. Het mejonge-rendeel van de jon-geren doen in ieder geval eenmaal per week iets gemeenschappelijke met hun ouders (62%). Maar een klein percentage onderneemt helemaal niets (7%). Bij de rest varieert het tussen eenmaal per maand (21%) tot een paar keer per jaar (10%). Hoe jonger de leerlingen zijn hoe vaker ze nog gezamen-lijke activiteiten met hun ouders ondernemen. Allochtone jongeren onderne-men minder vaak activiteiten met hun ouders dan autochtone jongeren (p<.000) en eten ook minder vaak gezamenlijk.

Deze variabelen meten allemaal de binding van jongeren aan de ouders.

Vervolgens is het gemiddelde van de score op deze items genomen om tot een schaal van positief tot negatief te komen: van 2 (positief) tot 0 (negatief) ) ( =.52).

Er is ook gekeken naar de passieve supervisie van de ouders, te weten de kennis van vader of moeder over de activiteiten van hun kinderen. Gevraagd is of de ouders weten met welke vrienden ze uitgaan. De ouders weten meestal wel (57%) of soms (38%) met wie hun kind uitgaat. Slechts een heel klein percentage van de ouders weet niet met wie hun zoon of dochter uit-gaat (5%).

Tabel 6.3 Binding met de ouders in %

Niet soms regelmatig

Activiteiten samen met ouders 17.2 20.8 62.0

’s Avonds met gezin eten 2.8 23.5 73.6

0uders kennen vrienden 5.3 38.1 56.6

Ouders zeggen hoe laat ze thuis

moeten zijn 3.9 47.3 48.8

Wat betreft de ouderlijke controle is gevraagd of de ouders een tijdstip geven waarop de jongeren thuis moeten zijn als zij ’s avonds uitgaan. De meeste jongeren krijgen een tijdstip op van hun ouders (88%). De helft van de jongeren wier ouders een tijdstip van thuiskomst hebben gesteld gehoorza-men hun ouders en zorgen dat ze op tijd thuis zijn. De helft van de jongeren zegt dat ze soms wel, soms niet op tijd thuis zijn, maar een klein percentage zegt dat zij hun ouders daarin negeren en zelf uitmaken wanneer zij thuis komen (4%). Daarbij moet wel in overweging worden genomen dat ongeveer een op de vijf jongeren zegt dat ze nooit uitgaan. Als we de samenhang van de samengestelde schaal van binding aan en controle door ouders ( = .58) met delinquentie bekijken, zien we een significant verband. Wat duidelijk blijkt uit figuur 6.4 is dat weinig binding en controle samengaat met veel lich-te deliclich-ten en een combinatie van lichlich-te en ernstige feilich-ten. Ook blijkt dat de sterkte van dit verband groter is dan dat tussen gezinsstructuur en delinquentie.

Figuur 6.4 Aard delinquentie naar binding en controle in %

P<.000

Maar we zien ook dat relatief veel jongeren met een goede of redelijke bin-ding en controle, lichte delicten plegen en dat bevestigt een constant gege-ven in zelfreport onderzoek, namelijk dat veel jongeren ‘wel eens’ een licht delict plegen, ook al is de binding met ouders en de ouderlijke controle goed.

Dit hoort voor velen bij het opgroeien en gezien het feit dat de meeste jonge-ren vanzelf ophouden met dit soort gedrag als ze zo’n jaar of achttien/twin-tig zijn, zou het geen reden hoeven te zijn voor grote ongerustheid.

Wat betreft de relatie met de ouders is er een verband met leeftijd: hoe jonger de kinderen zijn hoe beter de band met hun ouders. Daarnaast geldt hoe jonger de leerling, hoe vaker ouders op de hoogte zijn van hun vrienden.

Ook zijn de ouders wat strenger ten aanzien van de jongere leerlingen: hoe jonger de leerling hoe meer controle. Vooral op de twaalfjarigen wordt meer controle uitgeoefend dan op de oudere leeftijdsgroepen (dertien/vijftien jaar en ouder). Maar er zijn nu eenmaal veel minder jongere dan oudere leerlin-gen die al uitgaan, behalve met hun ouders.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45

Veel Gemiddeld Weinig

Binding en controle ouders

Delinquentie

Lichte delinquentie Ernstige delinquentie Combinatie

6.4.2 Sekseverschillen

In hoofdstuk 4 hebben we onder andere aandacht besteed aan de verschillen in delinquent gedrag tussen jongens en meisjes en daaruit bleek dat meisjes veel minder delictgedrag vertonen dan jongens.

Nu is er onmiskenbaar sinds 1970 een toename van meisjescriminaliteit geweest. Deze houdt verband met de grotere bewegingsvrijheid en participa-tie aan het sociale en economische leven van meisjes, wat meer gelegenheid tot het plegen van delicten heeft gecreëerd. Maar ondanks deze maatschap-pelijke ontwikkeling blijven meisjes minder delicten plegen dan jongens en dat geldt vooral voor geweldsdelicten. Dit is een universeel gegeven dat wij ook al in het ISRD-1 onderzoek constateerden (Junger-Tas et al., 2003).

Talloze onderzoekers hebben getracht verklaringen te vinden voor deze verschillen. Zo wijzen sommigen van hen op biologische verschillen

(Rutenfrans, 1989; Maccoby and Jacklin, 1980; Rowe et al., 1995). Maar het probleem met dit type verklaringen is dat wij niet over voldoende longitudi-naal onderzoek beschikken om de invloed van biologische factoren te meten.

Bovendien bestaat er veel overlap tussen jongens- en meisjescriminaliteit en dat suggereert ook een zekere overeenkomst in het oorzakelijke verband met delinquentie. Het unieke longitudinaal onderzoek van Moffit laat zien dat er een continue interactie is tussen biologische en omgevingsfactoren (Moffit et al., 2001). Die voortdurende inwerking van omgevingsfactoren op de biologi-sche make–up van jongens en meisjes vanaf de geboorte, maakt het dan ook makkelijker die omgevingsfactoren te meten dan biologische en genetische gegevens.

Er zijn in dat verband ook aanwijzingen voor de invloed van sociale en cul-turele normen op het gedrag van meisjes (Chesnay-Lind, 1989). Zo blijken meisjes die traditionele definities van meisjesgedrag voorstaan minder delicten op te geven dan meisjes die minder traditionele opvattingen hebben (Heimer, 1995). Normatieve opvattingen over meisjesgedrag kunnen verschillen naar etnische groep, sociale klasse en gezinssituatie (Heimer & De Coster, 1999).

Dat is een goede reden om het sekseverschil in delinquentie te verklaren uit persistente verschillen in de socialisatie van beide seksen, zowel door ouders als door de samenleving in zijn geheel.

Wij hebben dit eerst getoetst aan de hand van de sociale controletheorie zoals die is ontwikkeld door Hirschi (1969) en getest door anderen (Figuera-McDonough, 1987; Campbell, 1987; Cernkovich & Giordano, 1987). Doel is te komen tot een aanvaardbare verklaring van de omstandigheid dat meisjescri-minaliteit zowel verschilt als gelijk is aan jongenscrimeisjescri-minaliteit (Hoyt & Scherer, 1998, 100).

Wat de binding aan de ouders betreft is er geen verschil tussen jongens en meisjes: beide seksen kunnen het even goed met hun ouders vinden.

Er is echter wel een verschil in de controle die op de kinderen wordt uitge-oefend. In de eerste plaats zijn ouders beter op de hoogte van de vriend(inn)en van hun dochters dan van hun zonen, zoals de volgende figuur toont.

Figuur 6.5 Ouders kennen vrienden van jongere naar sekse in %

p<.000

In totaal oefenen ouders vaker controle uit op hun dochters volgens de gecombineerde schaal (kennen hun vrienden; zeggen hoe laat ze thuis moe-ten zijn) dan aan hun zonen. En bovendien gehoorzamen meisjes hun ouders ook vaker dan jongens.

Wat uit de gegevens van dit onderzoek naar voren komt is dat ouders in de eerste plaats vaker op de hoogte zijn van de vrienden met wie hun dochters dan met wie hun zoons uitgaan, en ten tweede dat ze meer controle uitoefe-nen op het tijdstip dat de dochters weer thuis moeten zijn. Dat is in het jaar 2005 op zijn minst opmerkelijk en wijst op de hardnekkigheid van socialisatie-verschillen tussen de seksen.

Figuur 6.6 Ouderlijke controle naar sekse in %

p<.000 0 10 20 30 40 50 60 70

zelden soms meestal

ouders kennen vrienden

percentage

meisjes jongens

0 10 20 30 40 50 60

zelden soms altijd

ouders controleren thuiskomst

percentage

meisjes jongens