• No results found

De politieke rol van objecten

5. Technologie, infrastructuur en politiek

5.1 De politieke rol van objecten

Eén van de eerste filosofen die een aparte filosofie van de technologie heeft geformuleerd is de Duitse filosoof Heidegger. Heidegger bekritiseert in zijn fenomenologische zoektocht naar de ‘essentie’ van technologie wat hij noemt de neutrale definitie van technologie als een onschuldig instrument (Heidegger 1977: 2). De essentie van moderne technologie is volgens hem ‘by no means anything technological’ maar is een ‘challenging (herausfordern)’ waarin de mens de wereld ziet als een ‘supply of energy which can be extracted as such’ (idem: 1/6/8) en die bovendien kan worden gereguleerd en gecontroleerd.6

Verbeek bekritiseert deze transcendentale duiding van technologie waarbij technologie inherent een soort proces of blik van vervreemding in gang zou zetten door de wereld en de mensen te reduceren tot te gebruiken middel. In plaats daarvan pleit hij voor een post-fenomenologische analyse waarbij de analist beter kan kijken naar de relatie tussen mensen en de wereld (Verbeek 2005: 99/100/108). We kunnen volgens hem beter reflecteren op hoe subjecten en objecten elkaar constitueren. Objecten, zoals technologieën en infrastructuren, zijn volgens hem ‘mediators’ met een zekere ‘intentionality’, ‘directionality’ of ‘multistability’ (idem: 114).

6 Heidegger definieert dit als ‘the real revealed as standing reserve’ (ibid.) waarvan de mens zichzelf ook als onderdeel beschouwt. In deze blik die volgens Heidegger ten grondslag zou liggen aan alle moderne technologie, zijn de wereld en haar inwoners een reserve die de mens te allen tijde kan aanspreken voor eigen gewin. Ergens anders definieert hij de essentie van technologie ook wel als ‘enframing (Gestell) […] as a destining in revealing’ waarbinnen de wereld en de mens dus worden gezien als bronnen die altijd kunnen worden aangeboord, met alle negatieve gevolgen van dien (Heidegger 1977: 9/13).

Technologieën mediëren de intentionele relatie tussen mensen en de wereld om hen heen (idem: 116).7

Een bekend voorbeeld van een architectonisch object waar deze intentionaliteit wellicht in valt te lezen is Bentham’s panopticon. Sinds Foucaults befaamde analyse van de disciplinerende macht hiervan is bekend dat de vormgeving van de infrastructuur grote gevolgen kan hebben voor de interacties die er op en nabij plaatsvinden (Foucault 2010). Bentham’s ontwerp van het panopticon was gestoeld op zijn utilitaristische visie op de werkelijkheid en resulteerde in een gevangenisontwerp dat met zo min mogelijk middelen een zo groot mogelijke dwang en orde kon bewerkstelligen.8

Foucaults analyse van Bentham’s panopticon gaat nog dieper in op de rol van het ontwerp in het creëren van een bepaalde machtsrelatie en laat zien hoe dit een (visuele) transformatie teweegbrengt in de gedetineerde: ‘De gedetineerde wordt gezien, maar hij ziet niet; hij is object van informatie, maar nooit subject van communicatie’ (Foucault 2010: 277). Volgens Foucault is de belangrijkste implicatie van het ontwerp dat

de gedetineerde bewust [wordt] gemaakt van zijn permanente zichtbaarheid, waardoor de macht automatisch kan functioneren. Het toezicht, al is het discontinu, dient continu effect te hebben. De macht dient zo volmaakt te zijn dat haar feitelijke uitoefening overbodig wordt; het architectonische apparaat moet een machine zijn die, onafhankelijk van degene die macht uitoefent, een machtsbetrekking produceert en handhaaft, de gedetineerde

7 Dit betekent dus niet dat er een essentiële intentionaliteit ligt besloten in een technologisch object of een architectonisch artefact. Er is in andere woorden geen essentie bij Verbeek, maar wel een bepaalde intentionaliteit in de relatie tussen subject en object die zichzelf laat zien in concrete praktijken die we dan ook zullen moeten bestuderen (Verbeek 2005: 117). 8 Door gebruik van een ringvormig ontwerp met een geblindeerde kamer in een toren in het midden voor de bewaker en de cellen in de gehele rondte van het gebouw te positioneren kon men de gevangenen het idee geven dat ze continue in de gaten werden gehouden. Deze constante dreigende en dwingende blik zou ervoor zorgen dat ze hun gedrag navenant zouden aanpassen. Met behulp van een weldoordachte architectonisch ontwerp kon de werkelijkheid zo middels een ruimtelijke constellatie getransformeerd worden en daarmee werd de

dient opgesloten te worden in een machtssituatie die hijzelf in stand houdt.

(idem: 277/278)

Daarbij is wederom een speciale rol voor de verbeelding die wordt bestendigd door een architectonisch ontwerp, of zoals Foucault het formuleert: ‘De mechanica van fictieve betrekking resulteert in een reële onderwerping’ (idem: 279). De gedetineerde internaliseert de fictie van een onafgebroken surveillerende blik, in het leven geroepen middels een architectonische ingreep in de ruimte, en werkt zo mee aan de productie van de eigen disciplinering: van zijn eigen subject.9

Winner heeft een iets subtielere, minder deterministische analyse van de politieke implicaties van een architectonisch/technologisch ontwerp voor de publieken die ermee te maken hebben. Hij beschouwt de connectie tussen technologie en politiek als niet reduceerbaar tot een intentionele telos of de sociale constructie van technologieën. Hij ziet twee mogelijke manieren waarop technologie en politiek in elkaars verlengde functioneren. Enerzijds bezitten sommige technologieën en infrastructuren volgens hem non-deterministische politieke eigenschappen ‘[that] establish patterns of power and authority in a given setting’ (Winner 1980: 134).10 Een andere manier waarop technologie en politiek elkaar kunnen versterken is wanneer ‘intractable properties of certain kinds of technology are strongly, perhaps unavoidably, linked to particular institutionalized patterns of power and authority’ (ibid.). Zo geeft Winner het voorbeeld van zowel het huidige spoorwegstelsel als een groot schip: beide technologieën vereisen/zijn compatibel

9 Extra interessant aan de analyse van Foucault is dat hij het panopticon niet alleen als architectonisch bouwwerk ziet, maar als een soort visuele troop om wat hij karakteriseert als de disciplinerende macht te analyseren: ‘het is het diagram van een machtsmechanisme teruggebracht tot zijn ideale vorm […] zijn functioneren [kan] weliswaar voorgesteld worden als een zuiver architectonisch en optisch systeem, maar het is eigenlijk een politiek- technologische figuur, die we los kunnen en moeten zien van iedere specifieke toepassing’ (Foucault 2010: 283). Gevolg van deze disciplinerende macht is dat ‘het individu er zorgvuldig in [wordt] gefabriceerd met behulp van een tactiek van lichamen en krachten’ (idem: 299). Het specifieke subject komt zo tot stand in een machtsrelatie, die mede wordt vormgegeven met behulp van infrastructurele ingrepen en verloopt via de verbeelding, maar daar volgens Foucault niet per se tot te reduceren valt.

10 Hij noemt ter illustratie het voorbeeld van de bouw van enkele bruggen in het New York City van de vorige eeuw die er door hun geringe hoogte voor zorgden dat bussen met arme en vaak zwarte mensen niet konden rijden naar een bepaald park. De raciale segregatie werd door middel van dit ontwerp, ontsproten aan de visie van stadsontwerper Robert Moses, bestendigd (Winner 1980: 123).

met meer hiërarchische vormen van bestuur waarin een centrale gezaghebber uiteindelijk besluit wat er gedaan moet worden.

In beide gevallen is er volgens Winner sprake van een ‘ongoing social process in which scientific knowledge, technological invention, and corporate profit reinforce each other in deeply entrenched patterns that bear the unmistakable stamp of political and economic power’ (idem: 126). Ongeacht de precieze manier waarop technologie en politiek elkaar versterken, concludeert Winner dat de vormgeving van de ruimte of van een technologie verregaande implicaties kan hebben voor de dagelijkse levens van publieken:

The things we call "technologies" are ways of building order in our world. Many technical devices and systems important in everyday life contain possibilities for many different ways of ordering human activity. Consciously or not, deliberately or inadvertently, societies choose structures for technologies that influence how people are going to work, communicate, travel, consume, and so forth over a very long time.

(idem: 127)

Gezien de politieke implicaties van de keuze voor bepaalde technologieën dienen we volgens Winner juist alert te zijn op de momenten dat deze keuze nog openligt. Hij noemt daarin twee onderscheiden momenten: enerzijds wanneer men nog ‘ja’ of ‘nee’ kan zeggen op een technologie en anderzijds wanneer men nog slechts iets kan zeggen over de verdere invulling van het gebruik van een technologie (idem: 127). Dergelijke keuzen markeren volgens hem een politiek moment en ‘in that sense technological innovations are similar to legislative acts or political foundings that establish a framework for public order that will endure over many generations’ (idem: 128). We dienen ons bovendien daarbij bewust te zijn van de ongelijkheid in de positie van verschillende publieken bij dergelijke besluitvorming: ‘In the processes by which structuring decisions are made, different people are differently situated and possess unequal degrees of power as well as unequal levels of awareness’ (idem: 127). Zijn analyse is in lijn met de analyse van ‘het politieke’ die eerder werd gegeven wanneer hij stelt dat ‘the issues that divide or unite people in

society are settled not only in the institutions and practices of politics proper, but also, and less obviously, in tangible arrangements of steel and concrete, wires and transistors, nuts and bolts’ (ibid.).