• No results found

Politiek en gemeenschappen

3 Representatieve democratie

4.2 Noodzakelijk actief burgerschap

4.2.4 Politiek en gemeenschappen

Sociale condities, culturele en/of etnische relaties maken dat niet iedereen op voet van gelijkheid kan en/of wil handelen in de publieke sfeer. De verscheidene gemeenschappen behoeven

75

onderkenning en erkenning, wil niet vrijheid door discriminatie worden beperkt. Het bestaan van gemeenschappen is ook essentieel in de pluraliteit die mensen een keuze van levenswijze biedt.

Hannah Arendt wilde gemeenschappen in geen geval op de voorgrond plaatsen, omdat hun interne samenhang de leden mogelijk belemmert de publieke sfeer te betreden. De Nederlandse en Belgische verzuiling kende inderdaad passief burgerschap. Paradoxaal genoeg heeft de politieke orde die iedereen ruimte biedt tegelijkertijd een wat afstandelijk karakter.

Sjaak Koenis noemde het een hardnekkig misverstand dat politiek gaat over het scheppen van gemeenschap. Politiek is er juist voor die situaties waarin er geen gemeenschap is, politiek gaat over het organiseren van pluraliteit. Koenis reageerde op het Nederlandse discours over waarden en normen, over sociale cohesie. Hij onderscheidde daarbij exlusieve en inclusieve waarden en normen. Exclusieve waarden en normen geven invulling aan het goede leven. Langs de lijnen hiervan vormen zich gemeenschappen in de samenleving. Inclusieve waarden en normen betreffen niet het goede leven maar het goed leefbare en deze passen de pluraliteit. Tolerantie, billijkheid en burgerschap noemde deze filosoof inclusief. Langs de lijnen van inclusieve waarden en normen is de democratische rechtsstaat vormgegeven. Keith Faulks deelde in dit opzicht de opvatting van Koenis, hij wilde burgerschap losmaken van de nationale gemeenschap. ‘The advantage citizenship has over other social identities is that it has an inclusive quality that other identities such as class, religion or ethnicity lack.’15 Richard Sennett onderstreepte evenals Koenis en Faulks de gevaren van gemeenschap. Hij gaf daarbij aan dat pluraliteit, opgevat als de ontmoeting en interactie tussen vreemden, bij uitstek het milieu van de stad past. Dat stedelijk milieu is idealiter de publieke sfeer (zie zesde hoofdstuk). Arendt bepleitte expliciet een staatsburgerschap van de samenleving in plaats van een burgerschap op grond van raciale of religieuze kenmerken. Hier is van belang het onderscheid tussen een ideaaltypisch (Frans) civiel of territoriaal burgerschap en een ideaaltypisch (Duits) nationaal of bloedburgerschap. Dit onderscheid onderstreept het territoriale karakter van Arendts denken. Het burger-zijn door het delen van dezelfde publieke ruimte nuanceert of bestrijdt ook de notie van een samenleving (alleen) door morele overeenstemming.

Koenis stemde ermee in dat Van Gunsteren en Andeweg kernfuncties van politieke democratie onderscheidden, hoewel hij voor een politieke republiek niet de term ‘gemeenschap’

zou gekozen hebben. ‘Bovendien kleeft aan hun omschrijving van de politiek als het bevorderen van zelforganisatie in de “civil society” eenzelfde bezwaar als aan die van Arendt. Zij kunnen niet duidelijk maken waarom burgers in Nederland politiek actief (zijn ge)worden, en hoe de inhoudelijke kwesties die burgers vanuit hun gemeenschappen naar voren brengen de politiek vormgeven.’16 Hij gaf aan dat burgers zich weinig kunnen voorstellen bij politiek beschreven als

‘lotsgemeenschap’ en ‘republiek der burgers’, en dat zij in plaats daarvan vastzitten aan het perspectief van hun gemeenschap. ‘Terwijl de eerder bekritiseerde aanhangers van de

76

gemeenschappelijkheidsthese samenleving tot gemeenschap reduceren, en daarom ook gedeelde normen en waarden naar het centrum van de politiek trekken waar deze niet thuis horen, slaan Van Gunsteren en Andeweg hun kamp op aan de andere kant van de grote kloof tussen gemeenschap en samenleving. Zij zien de samenleving als een lotsverbondenheid van burgers, maar verliezen uit het oog dat die burgers zichzelf vaak niet zien als individuele ambtsdragers van de politiek, maar als representanten van gemeenschappen.’17

4.3 Besluit

Het ideaaltypische model van participatieve democratie wordt gevormd door de substantiële idee van een republiek ingevuld met noodzakelijk actief burgerschap. Het model is als Westers antwoord op de vraag naar legitieme machtsaanwending te situeren in de Oudheid en in de laatmoderniteit. Kenmerken van participatieve democratie zijn een vitale politieke gemeenschap, subsidiariteit en horizontaliteit, politieke participatie door burgers en private organisaties, invloedrijke niet-geaggregeerde ideële en belangenorganisaties (pressiegroepen), een vitale civil society en gebruik van non-autoritaire beleidsinstrumenten. Daarmee krijgen verantwoordelijkheid en vertrouwen invulling door verbinding. In het vijfde hoofdstuk worden de kenmerken verder behandeld met het oog op ruimtelijk-beleidsvorming. In tabel 3 wordt één en ander samengenomen.

Tabel 3. Overzicht representatieve democratie en participatieve democratie Representatieve democratie Participatieve democratie Omschrijving Procedurele idee van een

democratische rechtsstaat ingevuld Kenmerken Abstracte staat Vitale politieke gemeenschap

Centraliteit en hiërarchie Subsidiariteit en horizontaliteit Representatie door politiek

ambtsdragers Politieke participatie door particulieren

Invloedrijke politieke partijen Invloedrijke pressiegroepen Invloedrijke bureaucratie Vitale civil society Gebruik van wetgeving Gebruik van non-autoritaire

instrumenten

De cellen met de kenmerken van de modellen zijn als volgt genummerd: de rijen a tot en met f en de kolommen 1 tot en met 2.

77

Noten

1 Het werk van Thomas Hobbes, die ondermeer lering trok uit de Dertigjarige Oorlog, droeg in niet geringe mate bij tot deze vrees. Peters 1956.

2 Uit No. 10. Hamilton e.a. 1961, 81. Zie ook Hoogers 1999, 90.

3 Uit No. 39. Hamilton e.a. 1961, 241.

4 Hoogers 1999, 87. Zie ook Hoogers 1999, 97 e.v.

5 Zie Wiggers-Rust 1999, 3-4; Franken 1995, 134-135.

6 Het participatief-democratisch model is als ideaaltype te hoog gegrepen voor de beleidspraktijk; het (nationaal) centrum, de partijpolitici en de deskundige ambtenaren blijven domineren. Het lijkt er ook niet op dat zij hun overwicht willen opgeven. Dave Huitema (2002a, 136-158, 313) constateerde in zijn onderzoek naar milieubesluitvorming in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Canada dat participatieve elementen in de besluitvormingsinstituties, anders dan hij had verwacht, binnen of vanuit het openbaar bestuur niet waren gemotiveerd met argumenten uit het door hem onderscheiden communitarian discourse, maar met argumenten uit de door hem onderscheiden manegerial and pluralist discourses. Zie ook De Graaf 2002.

7 Vergelijk Jürgen Habermas’ begrip ‘machtsvrije communicatie’.

8 Bijeenkomsten van participatie zijn echter niet altijd zo mooi: laagopgeleiden kunnen bij een sessie de bevestiging ervaren dat ze ‘er niet bij horen’, bij face-to-face contacten kunnen meningsverschillen worden onderdrukt in plaats van open en grondig te worden besproken, er is een tussenkomst van emoties en er zijn blijvende verschillen in optreden en invloed van mensen op grond van sociaal-cognitieve, sociaal-culturele en sociaal-economische posities. Van Stokkom 2003. De inrichting en begeleiding van interacties vanuit emancipatoire en educatieve invalshoek bestrijdt deze tekortkomingen. Soortgelijke aandacht is te geven aan de participatie van corporatieve actoren. Gijs Jurgens en Alex Miggelenbrink wezen erop dat het openbaar bestuur bij afweging van publiek-private samenwerking ten onrechte vrijwel uitsluitend naar financieel-economische aspecten kijkt, zij herinnerden aan het belang van persoonlijke relaties en organisatieculturen voor het uitbouwen van samenwerking tussen actoren. Jurgens, G. & A. Miggelenbrink (2003) Bij PPS ontbreken helaas mens en organisatie, www.cobouw.nl.

9 De Nederlandse Gemeente (1972), jg. 26, nr. 43, p. 514, overgenomen uit Van der Boor 1991, 185. Vergelijk Burkens 1997, 238-241.

10 Beukenholdt-ter Mors e.a. 2002.

11 Zie Zemans 1983.

12 Zij het direct in het privaatrecht en bestuursrecht of indirect, met aangifte en getuigenis, in het strafrecht.

13 In hun studie naar de verhouding tussen representatieve democratie (‘politiek’) en participatieve democratie (‘interactief bestuur’) verwezen Frank Hendriks en Pieter Tops (2001, 34) eveneens naar de idee van republiek.

14 Van Gunsteren & Andeweg 1994, 97.

15 Faulks 2000, 107.

16 Koenis 1997, 48-49.

17 Koenis 1997, 49.

78

79

5 Democratiemodellen in ruimtelijk-beleidsvorming

Dit hoofdstuk biedt een antwoord op de vraag hoe representatieve democratie en participatieve democratie te onderscheiden zijn in het stelsel van ruimtelijk-beleidsvorming en hoe zij zich daarin tot elkaar verhouden. Hierbij zijn de kenmerken van de democratiemodellen leidend, niet het stelsel van ruimtelijk-beleidsvorming als geheel. De analyse wordt verdeeld over drie paragrafen: over representatief-democratische beleidsvorming, over participatief-democratische beleidsvorming en over de verhouding tussen beide modaliteiten. Het analysekader van democratiemodellen wordt met dit hoofdstuk over ruimtelijk-beleidsvorming aangescherpt. De analyse van empirische situaties van ruimtelijk-beleidsvorming in het zevende en het achtste hoofdstuk is een vervolg op dit (en op het volgende) hoofdstuk. In slotparagraaf 5.4 worden op basis van de ‘theoretische bevindingen’ in de vorm van vragen enkele verwachtingen ten aanzien van de empirische situaties geformuleerd.