• No results found

De particuliere landgoedeigenaar

2.4.2 De menselijke omgeving: het sociale karakter

2.7 De particuliere landgoedeigenaar

p ar ti cu lier e la nd goede ig en aar

5

8

houden is, kan toekomstperspectief bieden voor het vraagstuk van landschapsbeheer en de discussie over natuurbeheer door boeren.

De diverse vormen waarin landgoederen tegenwoordig nog voorkomen bieden dus niet directe aanleidingen voor een discussie over de vraag of (alle) landgoederen behouden moeten blijven. Landgoederen met een nog economisch gezond functionerend systeem, maar met weinig natuurwaarden kunnen waardevol zijn voor de historie van de plek en vanwege het economische systeem met bijbehorend gebruik van de ruimte. Landgoederen die economisch niet meer volledig functioneren en afhankelijk zijn van een terreinbeherende organisatie, kunnen het behouden waard zijn vanwege de natuur- en cultuurwaarden van het terrein. Landgoederen die economisch gezond functioneren hebben bovendien een financieel belang voor de eigenaar. Dit is – in tegenstelling tot de eerder genoemde belangen – een privaat belang, dat echter wel weer een rol speelt in het behoud van het landgoed en dus in het publieke belang van landgoederen.

2.7 De particuliere landgoedeigenaar

2.7.1 De landgoedeigenaar in het verleden

Landgoedeigenaren uit de negentiende en twintigste eeuw kunnen in een lange en rijk gelaagde beheer- en eigendomstraditie geplaatst worden. De basis werd gelegd door rijke edelen (veelal wereldlijke leiders) in de Middeleeuwen, die net als bisschoppen op grote schaal de woeste gronden lieten ontginnen.177 Bezittingen werden – hoewel door de tijd van grootte en aanzien veranderd – overgegeven binnen de familie van generatie op generatie.178 Doordat de bezittingen in de familie werden doorgegeven, kregen landgoedeigenaren een onderscheidende positie in de omgeving. Hoewel ze voor de ontwikkeling van hun landerijen afhankelijk waren van de boerenbevolking die de gronden pachtte, waren de pachters in veel grotere mate afhankelijk van landgoedeigenaren. In pachtovereenkomsten werden voorschriften vastgelegd waaraan pachters zich moesten houden. Uit deze voorschriften kunnen de doelen die landgoedeigenaren met hun bezit hadden, afgelezen worden. Zo diende de exploitatie van een landgoed zeker een economisch doel, maar was het hoofddoel een continuïteit in bezit.179 Dit betekende in de praktijk dat keuzes in en om het landgoed niet puur uit efficiënte overwegingen werden gemaakt. Landgoedeigenaren kwamen uit de hogere (soms adellijke) families en kenden - doordat ze goed bemiddeld waren – niet de noodzaak van puur op efficiëntie gerichte agrarische productie.

In hun ideeën over bedrijfsvoering en landschapsschoon is de invloed van de goede afkomst van de landgoedeigenaren duidelijk te merken. Ze hadden meestal goede opleidingen genoten, waarmee ze zich onderscheidden van de plaatselijke bevolking. 180 De opleidingen stimuleerden landgoedeigenaren in het gebruik van nieuwe landinrichtings- en landbouwmethoden, en boden ook een basis voor het denken over de waarden van het landelijk gebied, kunst en cultuur, en filosofie. Zowel natuurwetenschappen als meer filosofische benaderingen van het natuurbegrip vormden vanaf de achttiende eeuw populaire studievormen.181 Naast deze studierichtingen hadden de grand tours invloed op de ontwikkeling en de uitstraling van landgoederen. Deze reizen werden hoofdzakelijk

177 Willems, J., (1979), p. 63

178 Willems, J., (1979), p. 64 en Cruyningen, van, P. J., (2004), p. 37

179 Cruyningen, van, P. J., (2004), p. 11

180 Cruyningen, van, P. J., (2004), p. 42,43

2.7 De p ar ti cu lier e la nd goede ig en aar

5

9

door jonge mannen in de negentiende eeuw ondernomen, naar onder meer Italië en Engeland. Hier raakten ze in aanraking met andere culturen en kunstuitingen. Zowel de villatuinen in Italië als de Engelse tuinen hebben veel invloed gehad op de uitstraling van landgoederen (en de inrichting van tuinen).

Behalve een goede opleiding en mogelijkheden om te reizen, bracht een goede afkomst ook voordelen van continuïteit mee. De rijke en hoogopgeleide landgoedeigenaren vormden in de betreffende gebieden tot aan de negentiende eeuw vaak de natuurlijke leiders.182 Deze positie werd door de familie ingenomen: bij het overlijden nam de volgende generatie het stokje over. Dit natuurlijk leiderschap kon bestaan doordat de landgoedeigenaar in alles in hiërarchie boven zijn pachters stond. Bovendien hadden ze ook de overtuiging dat hun eigen belang samenviel met het algemene belang, en dat daarmee hun ideeën en inspanningen niet alleen gunstige gevolgen hadden voor henzelf (in materiële en immateriële zin), maar ook voor de omgeving (hoofdzakelijk in immateriële zin).183

Het leiderschap is echter ook letterlijk te nemen aangezien landgoedeigenaren vaak bestuurlijke functies hadden; bijvoorbeeld in lokale en provinciale besturen, maar ook als vertegenwoordigers in de Eerste

Kamer. 184 Hierdoor konden

landgoedeigenaren nog meer invloed uitoefenen op hun omgeving en daarmee hun onderscheidende rol versterken. In de twintigste eeuw begon langzaamaan de invloed van de gegoede families op het omliggende gebied te verminderen. Tal van factoren hebben invloed gehad op dit proces. De beginnende emancipatie van de arbeiders (in dit geval de boeren) is belangrijk geweest. Met de komst van het algemeen kiesrecht verloren landgoedeigenaren bovendien vaker hun invloedrijke positie in diverse besturen.185

De eeuwenlange „natuurlijke‟ verhoudingen in de maatschappij veranderden. Over het algemeen kan gezegd worden dat de maatschappelijke rol van de adel steeds verder kromp, terwijl die van de burgerij groeide. 186 De veranderingen in de maatschappelijke verhoudingen hebben een directe relatie met veranderingen in het Nederlandse landschap en met de omgang met het landschap. Mede door het proces van industrialisatie wijzigde vanaf het

182 Cruyningen, van, P. J., (2004), p. 44

183 Buis, J., Verkaik, J.P., (1999), p. 25

184 Ibidem

185 Ibidem

186 Buis, J., Verkaik, J.P., (1999), p. 19. De maatschappelijke rol van arbeiders en boeren groeide zeer langzaam, en volgde uiteindelijk ook die van de burgerij.

Afb. 2.19 Jan Arend Godert de Vos van Steenwijk (1818-1905), eigenaar van landgoed Voorstonden, tevens lid van de Eerste Kamer (van 1853 tot 1880) en burgemeester van Zwolle (van 1856 tot 1867).

2.7 De p ar ti cu lier e la nd goed ei ge naar

6

0

einde van de negentiende eeuw het Nederlandse landschap in snel tempo. Grote stimulans voor dit proces – dat resulteerde in een ander aanzicht van het landschap (door ingrepen en de invoering van nieuwe vormen van landbouw) - was de gewijzigde sociale samenstelling in de maatschappij. Mensen begonnen langzaam te geloven in de vooruitgang en de maakbaarheid van de samenleving, waardoor ook de maatschappelijke verhoudingen (met name in de adelkringen) onder druk kwamen te staan.187 Landgoedeigenaren werden steeds vaker beschouwd als obstakels van de vernieuwing, die te lang wilden vasthouden aan het verleden.188 Hun positie in het omliggende gebied werd hierdoor zwakker. Dit beeld werd versterkt doordat het omliggende landschap door vrije boeren in snel tempo gemoderniseerd werd.

De positie van landgoedeigenaren veranderde hierdoor sterk; in de negentiende eeuw waren ze vaak belangrijke leiders en vernieuwers, terwijl ze in de twintigste eeuw soms gezien werden als een belemmering. Dit moet wel enigszins genuanceerd worden, gezien het feit dat we niet kunnen spreken over een homogene groep landgoedeigenaren. Toch kunnen veel landgoedeigenaren in de twintigste eeuw geschaard worden onder een groep particulieren die zich zorgen maakte over de gevolgen van de grootschalige veranderingen in het landelijk gebied. Binnen deze groep van onder meer onderwijzers, kunstenaars en wetenschappers drong het besef op van de consequenties van de ingrepen voor het landschap en de natuur, en daarmee ook de noodzakelijkheid van het beschermen van de natuur.189 Dit resulteerde onder andere in de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in 1905. Rond dezelfde periode leidden veranderingen in visies op het takenpakket van de overheid ook tot nieuwe aanpakken, een voorbeeld is de oprichting van Staatsbosbeheer in 1899. In deze periode kwam eveneens het besef op van het belang van openbaar groen voor de hele bevolking en met name voor de arme arbeidersbevolking. Dit is zowel zichtbaar in de initiatieven tot bescherming van groene gebieden, als ook in de aanleg van openbare (stads)parken en in de openstelling van parken behorende bij buitenplaatsen en landgoederen.190

187 Buis, J., Verkaik, J.P., (1999), p. 19

188 Cruyningen, van, P. J., (2004), p. 15, 20. Boeren waren van mening dat landgoedeigenaren alleen maar geïnteresseerd waren in jacht en natuurschoon.

189 Windt, van der, H., (1992), p. 3 en Loon, van, A., Coesèl, M., Luiten van Zanden, J. (e.a.), (1996), p. 24

190Laurie, M., (1975), p. 62

2.7 De p ar ti cu lier e la nd goede ig en aar

6

1

De invloed van landgoedeigenaren op het landelijk gebied was niet zomaar verdwenen. Landgoedeigenaren hadden mede door hun goede afkomst, opleiding en door hun lange ervaring in het landelijk gebied vaak veel gezag in het beleid van de overheid of van natuurbeschermingsorganisaties. In de eerste jaren na de oprichting van Natuurmonumenten behoorden behalve vertegenwoordigers van de overheid en het zakenleven ook landgoedeigenaren tot het belangrijkste netwerk van de natuurbescherming.191 In het aankoopbeleid van bijvoorbeeld Natuurmonumenten speelden landgoedeigenaren een belangrijke rol. Steeds vaker kregen Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer landgoederen aangeboden, omdat de groeiende kosten van onderhoud niet meer voldaan konden worden. Behalve financiële overwegingen speelden ook de eerder aangehaalde sociaal-maatschappelijke overwegingen mee. Een aantal landgoedeigenaren vond dat hun bezit beter in het bezit kon zijn bij de recent opgerichte natuurorganisaties. Dit vanuit de redenatie dat zij beter het algemeen belang konden dienen met de openstelling van landgoederen.

2.7.2 De huidige landgoedeigenaar

Tegenwoordig is een deel van de Nederlandse landgoederen nog in handen van particuliere eigenaren en stichtingen, het overige deel behoort tot terreinbeherende organisaties als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de Provinciale Landschappen. Grote tussen deze beheerpartijen hebben er in de laatste twintig tot dertig jaar tijd niet plaatsgevonden. Het particulier landgoedbeheer staat bovendien na een slechte periode - waarin de concurrentiestrijd met terreinbeherende organisaties bijna verloren leek te gaan – weer volop in de schijnwerpers. Belangrijk hiervoor zijn de oprichtingen van diverse belangenverenigingen vanaf de jaren zeventig, waaronder bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging voor de Landelijke Eigendom (1973), de Bosgroepen en de Federatie Particulier Grondbezit (1995). Bovendien is het maatschappelijk klimaat veranderd. De pijlers zijn tegenwoordig hoofdzakelijk gericht op Staatsbosbeheer en in wat mindere mate op Natuurmonumenten. Het particuliere beheer staat daarentegen in een positief daglicht. Dit heeft te maken met een golfbeweging in de tijd, waarin het socialistische denken tegenwoordig overschaduwd wordt door het liberale (en ondernemers-) denken.

Het particulier landschaps-, bos- en landgoedbeheer heeft in de twintigste eeuw zware tijden gekend, zowel wat betreft de slechte economische opbrengsten uit met name het bosbeheer, als wat betreft de maatschappelijke positie van de particuliere beheerders. Het particuliere landgoedbeheer paste niet goed binnen de gewijzigde maatschappelijke opvattingen en stond in een negatief daglicht.192 Het paste niet in de tijdgeest van de naoorlogse jaren en met name de jaren zestig en zeventig, waarin het sociale gedachtegoed duidelijk vertegenwoordig was. Landgoedeigenaren vormen echter geen homogene groep, zoals duidelijk wordt door de verschillende manieren waarop ze met hun bezit en hun maatschappelijke positie omgingen. Een aantal landgoedeigenaren kon zich vinden in het idee dat natuurterreinen openbaar bezit behoorden te zijn. Zij verkochten of schonken hun landgoed aan Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten. Anderen keerden juist naar binnen en beheerden hun bezit zonder iets aan te trekken van opinies in de buitenwereld. Doordat iedere landgoedeigenaar ook nog eens sterk op zichzelf leefde, bleven ze gedurende de twintigste eeuw lang geïsoleerd.

Deze situatie veranderde op het moment dat de geïsoleerde positie werd doorbroken. Dit gebeurde met de oprichting van de Bosgroepen vanaf de jaren zeventig. Behalve de sociaal-maatschappelijke veranderingen zorgden ook de slechte economische omstandigheden voor de bedrukte positie van landgoedeigenaren. De concurrentiestrijd in de landbouw was zwaar, en daar kwamen de slechte

191 Windt, van der, H., (1995), p. 59, 60