• No results found

Overzichtelijke context

In document Sociale veiligheid organiseren (pagina 51-55)

publieke ruimte

5.2 Overzichtelijke context

De inrichting van het publieke domein is gedeeltelijk bepalend voor de onvei- ligheidsgevoelens van burgers. Het publieke domein is een breed verzamel- begrip dat verder reikt dan alleen de straat en andere openbare gelegenhe- den en ook verder reikt dan de overheidsorganisatie. Wat ons betreft omvat het publieke domein drie aspecten. Het omvat ten eerste de openbare ruim- te, ten tweede de overheidssector in strikte zin en ten derde valt ook de collectieve, door de overheid gereguleerde en gesubsidieerde sector eron- der, en bovendien de organisaties die binnen die sectoren actief zijn. Voor een deel zijn dat overheidsorganisaties die het beleid uitvoeren, voor een ander deel zijn dat wat we noemen middenveldorganisaties die zijn ontstaan uit burgerinitiatieven.

De overheid heeft een belangrijke invloed op de inrichting van het publieke domein. Voor een deel is zij bouwer, beheerder of eigenaar van de publieke ruimte. Voor een ander deel reguleert de overheid de publieke ruimte (bij-

rmo advies 31

voorbeeld door bestemmingsplannen) en beïnvloedt zij ontwikkelingen (bij- voorbeeld door financiering van particuliere organisaties).

Een belangrijke voorwaarde voor een sociaal veilige context is dat deze vol- doende overzichtelijk is. Wanneer kinderen in grootschalige scholen slechts als nummer kunnen worden behandeld, en de leerkrachten en de leerlingen elkaar niet of nauwelijks kennen, dan gaat dit ten koste van de veiligheid op school. Ook de fysieke inrichting van de publieke ruimte is belangrijk, wat onder andere inhoudt dat er voor alle leeftijdsgroepen ruimte is en voor iedereen toegankelijk moet zijn. Dat betekent bijvoorbeeld dat er ontmoe- tingsplaatsen (buurthuizen, buurtwinkels, opbouwwerk en dergelijke meer) in de woonomgeving moeten zijn. De overheid heeft de verantwoordelijk- heid te zorgen voor die overzichtelijke context. Dit uitgangspunt heeft aller- eerst betekenis voor de fysieke inrichting en het onderhoud van de ruimte. Vervolgens vraagt dit om de aanwezigheid van functionarissen en aan- spreekpersonen op publieke plaatsen. Ten slotte heeft dit uitgangspunt ook gevolgen voor de wijze waarop publieke organisaties en instellingen worden vormgegeven.

5.2.1 Schoon, heel en veilig

In veel buurten worden hinderlijk gedrag, vervuiling en verloedering, open- bare dronkenschap, geluidsoverlast et cetera, als zeer belastend voor het leefklimaat ervaren. Overlastgevend gedrag wordt door burgers vaak als nog meer belastend ervaren dan 'criminaliteit'. Fysieke tekenen van verval, gebrek aan sociale controle, gebrek aan relaties en het onvermogen van sommige bewoners om zich aan conventionele normen te houden, moeten met het aanwezige criminaliteitsniveau in relatie gebracht worden. Er zijn talloze factoren die van invloed zijn op deze negatieve ontwikkeling van een buurt. Een kleine greep: grootschalige nieuwbouw, sloopwerken, stop op investeringen, huisjesmelkers en pandjesbazen, gebroken ruiten, vuil op straat, niet werkende lantaarnpalen en vernielde bushokjes. Een cumulatie van dergelijke tekenen van verval vergroot de gelegenheid en aanleiding tot

r aad v oor m aatsc happelijk e o nt wikk eling

rmo advies 31

52

Sociale v

eiligheid organiseren

het plegen van overtredingen en bezorgt geheel los daarvan burgers het gevoel dat de buurt is opgegeven en onveilig is geworden (SCP 2002; Desmet et al. 2003).

Het belang van de staat van de gebouwde omgeving heeft de overheid de afgelopen jaren aangegrepen voor forse investeringen in herstructurering en verbetering van de omgeving. Het adagium van schoon, heel en veilig is hierbij van belang. Het is te hopen dat deze inspanningen kunnen worden voortgezet, ook nu de bestedingsruimte van de overheid is afgenomen.

5.2.2 Aanspreekpersonen op publieke plaatsen

Het logische vervolg op het opknappen van de openbare ruimte is het instal- leren van aanspreekpersonen of aanspreekadressen op publieke plaatsen. Het is van belang dat de publieke ruimte een gezicht krijgt. Juist op open- bare plaatsen waar mensen zelden komen, kan men bevangen worden door een unheimisch gevoel. Alleen al de wetenschap dat er niemand is tot wie men zich in geval van nood kan richten, bezorgt met name kwetsbare mensen gevoelens van onveiligheid. Dit is tot op zekere hoogte onvermijde- lijk. Wel kunnen publieke instellingen, openbaarvervoerbedrijven en andere openbare plaatsen er nadrukkelijker voor zorgen dat er een duidelijk aan- spreekpunt of aanspreekpersoon is. Een treinstation met slechts een auto- matische kaartverkoop en een crisismeldpaal is mogelijk wel goedkoper, maar leidt ook tot een groter gevoel van onveiligheid. De overheid moet erop toezien en afspraken maken om te voorkomen dat efficiency maatrege- len niet ten koste gaan van de veiligheid van mensen. Daarom is het ook hier van belang dat er bijvoorbeeld functionarissen worden aangesteld die als specifieke taak hebben om mensen wegwijs te maken op publieke plaat- sen waar zij zich door de grote anonimiteit onveilig voelen.

5.2.3 Kleinschalige organisatie publieke instituties

Het onderwerp ‘onveiligheid op school’ heeft in het jaar 2004 na de moord op een docent in Den Haag veel aandacht gekregen. Ook op andere publieke plaatsen is veiligheid de laatste jaren een brandend thema geweest. Dit geldt

rmo advies 31

voor bijvoorbeeld het openbaar vervoer maar ook voor zorginstellingen. De ‘slachtoffers’ van onveiligheid zijn enerzijds de scholieren, passagiers en pati- ënten maar anderzijds zeker ook de professionals die er werken.

De onveiligheidssituatie heeft onzes inziens veel te maken met de wijze waarop instituties worden ingericht. Uit de sociale psychologie en de organi- satiesociologie weten we wat de nadelige gevolgen zijn als mensen geen scherp beeld hebben van waar hun organisatie begint en ophoudt. Indien mensen niet vanuit zichzelf gemotiveerd zijn om tot een organisatie toe te treden maar er als het ware in worden ‘gedropt’ boeten ook hun morele oor- delen over wat kan en wat niet kan aan scherpte in (Coser 1974; Adriaansens en Zijderveld 1981). Discipline wordt in die omstandigheden afhankelijk van regels en voorschriften die buiten het individu staan. Eigen verantwoordelijk- heid komt in het spel niet voor en wordt soms zelfs tegengehouden. Er is hooguit sprake van een zeer beperkte verantwoordelijkheid, die zich ophoudt binnen nauw omschreven taken of functies. Dat geldt niet alleen voor de medewerkers in een dergelijke organisatie maar ook voor haar cliënten. Heeft de organisatorische context wel de kenmerken die aan menselijke hulpbronnen appelleren, dan is de kans groot dat de betrokken burgers in moreel opzicht juist heel alert zijn, dat ze zich de doelstellingen van de organi- satie eerder eigen maken – daar wellicht ook eerder ruzie over maken – en dat ze overschrijdingen door een impliciete vorm van sociale controle zullen tegengaan. Voor de contacten tussen de organisatie en anderen betekent het dat de medewerkers herkenbaar zijn: cliënten kunnen hen daardoor op een persoonlijke wijze aanspreken. Andersom kunnen de medewerkers vanuit een persoonlijke relatie de cliënten beoordelen op hun eigen verantwoorde- lijkheid, mogelijkheden en de behoefte aan ondersteuning.

Kortom, door publieke organisaties kleinschalig op te zetten, ontstaat er een context waarin medewerkers en scholieren of cliënten samen verantwoorde- lijkheid kunnen nemen voor de sociale veiligheid.

r aad v oor m aatsc happelijk e o nt wikk eling

rmo advies 31

54

Sociale v

eiligheid organiseren

In document Sociale veiligheid organiseren (pagina 51-55)