• No results found

Breed draagvlak als voorwaarde

In document Sociale veiligheid organiseren (pagina 133-142)

5 Succesfactoren bij jongerenprojecten

5.3 Breed draagvlak als voorwaarde

Voorts is het van belang dat uitvoerders en bedenkers van projecten er alles aan doen om vol- doende draagvlak te creëren bij het opzetten van projecten. Vooral bij initiatieven die wijkgericht zijn, is het van belang dat er sprake is van een duidelijke communicatie over het project met buurt- bewoners, zodat mensen zich erbij betrokken kunnen voelen en er voldoende draagvlak ontstaat. Het goed op de hoogte brengen van omwonenden zou onder meer een van de successtrategieën geweest zijn bij het R&M-project voor Marokkaanse jongens in Gouda. Het initiatief kwam vanuit de bewoners, en vanaf het begin was voor iedereen duidelijk wat er gaande was in het buurtcen- trum. Hierdoor voelden buurtbewoners zich vanaf de aanvang betrokken bij het project. De acti- viteiten – waarbij de deelnemende jongeren verantwoordelijk werden gesteld voor de opzet en uit- voering ervan – zouden ervoor gezorgd hebben dat het rondhangen op straat verminderde en als minder bedreigend werd ervaren (Van Gemert en Wiersma 2000: 38). Ook werd in de evaluatie van het R&M-project gesteld dat het wederzijdse begrip tussen Nederlanders en Marokkanen ver-

rmo advies 31

beterd was, hoewel natuurlijk moeilijk hard te maken is dat dit ook feitelijk het geval was. Worden bewoners echter niet op de hoogte gebracht van activiteiten in de wijk, dan loopt men de kans dat sommigen gaan denken dat overlastgevend gedrag beloond wordt omdat in de praktijk vooral voor overlastgevende jongeren activiteiten worden georganiseerd. Dit kan tot de nodige gevoelens van ongenoegen leiden, vooral bij autochtone bewoners, die zich nog meer dan voordien gaan afzetten tegen de rondhangende allochtone jongeren. In dergelijke gevallen worden buurthuizen en speel- pleintjes als gevolg hiervan vermeden, waardoor de afstand tussen allochtone en autochtone bewoners steeds groter wordt (Van San en Leerkes 2001).

r aad v oor m aatsc happelijk e o nt wikk eling

rmo advies 31

134

Bijlage 3

Burgersc

hap v

an daders

6

Conclusies

In dit essay is een overzicht gegeven van enkele maatregelen die zijn genomen om overlast en cri- minaliteit veroorzaakt door allochtone jongeren te verminderen. Vooral is gekeken naar die initiatie- ven waarbij de nadruk ligt op het burgerschap van daders. Dat wil zeggen dat vooral ingegaan is op projecten die de nadruk leggen op participatie, sociale betrokkenheid en verantwoordelijkheid en die erop gericht zijn jongeren niet uit te sluiten, maar hen daarentegen weer op te nemen in de samenleving. Vervolgens zijn uit de projecten en vooral uit de evaluaties ervan een aantal succes- factoren gedestilleerd. In eerste instantie is nagegaan wat er bekend is over de effectiviteit van de genomen maatregelen. Hiervoor zijn een aantal maatregelen op basis van de bestaande evaluaties tegen het licht gehouden. In deze slotparagraaf zal een antwoord worden gegeven op de vraag in hoeverre interventies waarbij burgerschap van daders centraal staat, een bijdrage kunnen leveren aan de sociale veiligheid in wijken. Maar eerst wordt nog even kort stilgestaan bij de belangrijkste conclusies uit dit essay.

Wat in ieder geval blijkt is dat de overheid de laatste jaren erg creatief is geweest in het bedenken van projecten die als doel hebben overlast en criminaliteit veroorzaakt door allochtone jongeren tegen te gaan. In schril contrast hiermee staan de bezuinigingen in het jeugd- en jongerenwerk in de jaren tachtig. Helaas blijkt keer op keer dat jongeren pas interessant zijn wanneer ze proble- men veroorzaken. Overlast en criminaliteit zijn voor het jongerenwerk dan ook vaak aanleiding om een aanbod voor jongeren op te zetten (De Winter 2001). Wanneer de verschillende projecten in ogenschouw worden genomen, blijkt dat ze meestal zijn opgezet als er sprake is geweest van incidenten (rellen, klachten over overlast, criminaliteit van jongeren). Na conflicten wordt door gemeentebesturen in de meeste gevallen immers geld vrijgemaakt voor allerhande projecten. Dit heeft als consequentie dat de meeste initiatieven ad hoc zijn ontstaan en er bijna in alle gevallen een analyse ontbreekt van de achterliggende problemen die zich voordoen met de desbetreffende jongeren. Aangezien in veel gevallen onduidelijk is wat er aan de hand is met de doelgroep, wor- den in projectomschrijvingen meestal geen concrete doelstellingen geformuleerd, waardoor achteraf moeilijk meetbaar is of de interventie de gewenste resultaten heeft opgeleverd. Voorts is het maar zeer de vraag of projectresultaten überhaupt meetbaar zijn. Wanneer een project bijvoor- beeld als doel heeft allochtone jongeren en buurtbewoners in een bepaalde wijk dichter bij elkaar te brengen, is het maar zeer de vraag hoe je dat kunt meten.

Een ander punt dat naar voren is gekomen, is dat de kwaliteit van de evaluaties – zo die er al zijn – vaak te wensen overlaat, waardoor het moeilijk is om op basis hiervan conclusies te trekken. Initiatieven worden immers vaak geëvalueerd door diegenen die het project hebben uitgevoerd en zijn in veel gevallen van bedenkelijke kwaliteit. Bewijzen die worden aangevoerd om aan te tonen

rmo advies 31

dat een project heeft gewerkt, zijn in de meeste gevallen dan ook boterzacht. Ook is gebleken dat de organisatie van projecten chaotisch verloopt en dat instellingen in de meeste gevallen niet op de hoogte zijn van elkaars activiteiten. Landelijke evaluaties waarbij gelijkaardige projecten in ver- schillende steden worden vergeleken, ontbreken in het geheel. Hierdoor wordt het wiel steeds weer opnieuw uitgevonden, zonder dat iemand een idee heeft van de effecten van de verschillen- de initiatieven.

Ondanks het feit dat er veel kanttekeningen te plaatsen zijn bij de evaluaties van projecten, blijkt dat er uit de verschillende initiatieven toch een aantal elementen te destilleren zijn die tot succes lijken te leiden. Zo blijkt onder meer dat initiatieven waarbij jongeren verantwoordelijkheid krijgen bij de opzet en uitvoering van het project, meestal tot goede resultaten lijken te leiden. Wanneer een sociale infrastructuur wordt gecreëerd waarin jongeren zich welkom en gewaardeerd voelen – kortom een pedagogische sfeer die positieve verwachtingen ten aanzien van hen uitstraalt – dan lijkt het erop dat regels en normen makkelijker te stellen en te handhaven zijn (De Winter 2002). Bij de jeugdsurveillantieprojecten bijvoorbeeld is gebleken dat rondhanggedrag van jongeren omgebogen kan worden door hen te betrekken bij de veiligheid in de wijk of het zwembad. Ook wanneer jongeren worden betrokken bij de inrichting en het onderhoud van hangplekken of buurt- centra, lijkt dit gunstige resultaten op te leveren. Een tweede succesfactor die uit de verschillende projecten naar voren komt, is het belang van de inzet van bruggenbouwers uit de eigen etnische groepen. Deze kunnen op basis van hun eigen achtergronden immers beter aanvoelen wat de behoeften van de jongeren zijn. Vanuit die optiek ligt het voor de hand om eveneens mentoren uit de eigen groepen aan te stellen. Bovendien is het van belang dat er over het algemeen in de wijk meer sprake is van begeleiders en opvoeders waar jongeren zich kunnen in herkennen. Vanuit die optiek is het van belang dat er meer buurtpedagogen in de wijken komen die volgens het principe van ‘kennen en gekend worden’ werken. Belangrijk daarbij is om te investeren in een dialoog met de desbetreffende groepen en daarbij zonodig ouders en intermediairen te betrekken (De Winter 2002). Ten derde is het van belang dat er voldoende draagvlak wordt gecreëerd in de buurten waar projecten worden opgezet. Anders loopt men namelijk de kans dat zij op niets uitdraaien. Het is van belang dat buurtbewoners op de hoogte zijn van de initiatieven die in hun wijk worden opge- zet, om te vermijden dat zij er zich tegen gaan verzetten. Verder moet erop toegezien worden dat projecten ingebed zijn in reguliere structuren, zodat zij niet plots ophouden te bestaan en dat de jongeren die er deel van uitmaken er na verloop van tijd weer alleen voorstaan.

Rest de vraag in hoeverre maatregelen waarbij de nadruk ligt op het burgerschap van daders een bijdrage kunnen leveren aan de sociale veiligheid in wijken. In ieder geval lijken er voldoende aan- wijzingen dat het stimuleren van burgerschap van daders positieve effecten heeft voor de sociale veiligheid. We weten immers dat uitsluiting in de meeste gevallen alleen maar tot meer crimina-

r aad v oor m aatsc happelijk e o nt wikk eling

rmo advies 31

136

Bijlage 3

Burgersc

hap v

an daders

liteit leidt. Overigens betekent dit niet dat opsluiting in alle gevallen vermeden kan worden. Integendeel zelfs, voor sommige jongeren rest niets anders dan dat ze door de aard van hun gedrag een tijdlang uit de maatschappij verwijderd worden. Zolang dit echter vermeden kan wor- den, is het de moeite waard op zoek te gaan naar alternatieven. Een van de mogelijke alternatie- ven is dat er geïnvesteerd wordt in daders. Het valt namelijk te verwachten dat op die manier zowel de objectieve als de subjectieve veiligheid verbeterd kan worden. Wanneer jongeren bijvoor- beeld mede verantwoordelijk worden gemaakt voor het terugdringen van de onveiligheid binnen hun wijk, vermindert wellicht de kans dat zij in de toekomst weer de fout zullen in gaan. Belangrijk is wel dat hun begeleiders figuren zijn die voor de jongeren voldoende herkenbaar zijn. Anders is de kans op vroegtijdig afhaken immers groot. Bovendien is het van belang dat ook voor de wijdere omgeving het initiatief voldoende herkenbaar is. Door de zichtbare aanwezigheid van jongeren die zich inzetten voor de veiligheid in hun wijk, wordt wellicht de kans vergroot dat buurtbewoners zich veiliger gaan voelen. Maar daarnaast is de kans groot dat er door de aanwezigheid van de jon- geren daadwerkelijk minder delicten worden gepleegd. In die zin lijkt het aannemelijk dat initiatie- ven waarin burgerschap van daders voorop staan, een gunstige bijdrage kunnen leveren aan de sociale veiligheid in wijken. Maar om dit echt zeker te weten, is meer landelijk vergelijkend onder- zoek nodig dat wellicht meer inzicht zal bieden in de effectiviteit van dergelijke projecten.

rmo advies 31

Literatuur

Bovenkerk, F. en San, M. van (1999), De politie en de multiculturele samenleving. In: Bovenkerk, F., San, M. van en Vries, S. de, Politiewerk in een multiculturele samenleving. Beek-Ubbergen: Tandem Felix, p. 3-78.

Bovenkerk, F. (2003), Over de oorzaken van allochtone misdaad. In: Bovenkerk, F., Komen, M. en Yesilgoz, Y. (red.), Multiculturaliteit in de strafrechtspleging. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, p. 29-58.

Duesman, B. (1993), Aanpak criminaliteit onder Marokkaanse jongeren. In: Tijdschrift voor Politie, 1993, nr. 9: 257-259.

Duijn van, D. (2004), Voortbestaan succesvol Toezicht door Jongeren onzeker. In: Vitale Stad. Vakblad voor Stedelijke Vernieuwing en Leefbaarheid, 2004, p. 28-29.

Engelen, D. (2001), Intimidatie in het zwemparadijs. Zwembaden treffen maatregelen tegen over- last. In: 0/25 Tijdschrift over Jeugd, 2001, nr. 8: 24-25.

Geerlof, J. en Naafs, J. (1990), Onderzoek naar effecten van criminaliteitspreventie. Theorie en methodologie. In: Sociologische Gids, 1990, nr. 6: 406-423.

Gemeente Arnhem (2002), Integrale plan van aanpak Antilliaanse jongeren Arnhem.

Gemeente Den Haag (1998), Plan Multiculturele Stad 1998-2001. Samen verder naar een onge- deelde stad.

Gemeente Rotterdam (2003), Rapportage 2002 over de Rijksbijdrage aan Antillianengemeenten. Rotterdam: Centrum voor Onderzoek en Statistiek.

Gemeente Utrecht (2003), Programma Openbare Orde en (wijk)veiligheid. Veilig Opgroeien. Jaarprogramma 2004. Utrecht.

Gemert van, F. (2001a), Een groep in Oud-West. Gebeurtenissen rond een problematische jeugd- groep en de aanpak van de politie. Amsterdam: Regioplan.

r aad v oor m aatsc happelijk e o nt wikk eling

rmo advies 31

138

Bijlage 3

Burgersc

hap v

an daders

Gemert van, F. (2001b), Seksuele delicten en Marokkaanse jeugdgroepen. In: Lindo, F. en Niekerk, M. van (eds), Dedication and Detachment. Essays in Honour of Hans Vermeulen. Amsterdam: Het Spinhuis.

Gemert van, F. (2002a), Marokkaanse buurtvaders blokkeren integratie. In: Socialisme en Democratie, 2002, nr. 8: 56-64.

Gemert van, F. (2002b), Botsen met de buurt. Overlast en wisselwerking tussen jeugdgroepen en de buitenwereld. In: Tijdschrift voor Criminologie, 2002, nr. 2: 162-171.

Gemert van, F. en Wiersma, E.G. (2000), Aanpak groepscriminaliteit: een inventarisatie van preven- tie- en interventiemaatregelen. Den Haag: Directie Jeugd en Sanctiebeleid.

Gemert van, F. en Fleisher, M. (2002), In de greep van de groep. Een onderzoek naar een Marokkaanse problematische jeugdgroep. Amsterdam: Regioplan.

Greeven, H. (2002), Communicatie met de Marokkaanse gemeenschap in Kanaleneiland. Utrecht: Stade Advies.

Haan de, W. (2001), Sociaal beleid als structurele criminaliteitspreventie. In: Lissenberg, E., Ruller van, S. en Swaaningen, R. van, Tegen de regels IV. Een inleiding in de criminologie, p. 309-324.

Jong de, J.D. en Haan, W. de (2000), Buurtvaders. Sociale controle, solidariteit en burgerlijke ver- antwoordelijkheid in de Marokkaanse gemeenschap. In: Tijdschrift voor Criminologie, 2000, nr. 4: 383-393.

Korf, D.J. (2003), De politie. In: Bovenkerk, F., Komen, M. en Yesilgoz, Y. (red.), Multiculturaliteit in de strafrechtspleging. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, p. 101-111.

Leerkes, A., San, M. van, Engbersen, G., Heijden, P. van der en Cruijf M. (2004), Wijken voor illegalen. Over ruimtelijke spreiding, huisvesting en overlast. Den Haag: Sdu Uitgevers.

Nota, P.H. (2001), De Marokkaanse buurtvaders. Den Haag: B&A Groep Beleidsrealisatie bv.

Otter den, P. en Elzinga, A. (1998), Preventie voor en door jongeren. Een inventarisatie van jeugd- participatieprojecten gericht op criminaliteitspreventie. Den Haag: Directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid.

rmo advies 31

Pels, T. (2003), Respect van twee kanten. Een studie over last van Marokkaanse jongeren. Assen: Van Gorcum.

San van, M. (1998), Stelen en Steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis.

San van, M. en Leerkes, A. (2001), Criminaliteit en Criminalisering. Allochtone jongeren in België. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Schuyt, C.J.M. (1995), Tegendraadse werkingen. Sociologische opstellen over de onvoorziene gevolgen van verzorging en verzekering. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Stichting Jongerenwerk Op Zuid (2000), Presentatie Groepsaanpak. Rotterdam.

Stichting Welzijn Schiedam (2003), Jongeren Aan Zet. Stimuleringsprogramma voor allochtone jongeren in Schiedam.

Vries de, J.P. en Kooij, H. van (2002), Politiejongeren in Rotterdam. Advies voor Jeugdtoezicht- teams. Rotterdam: Rotterdamse Jongeren Raad.

Winter de, M. (2001), Maatschappelijk opvoeden: een taak voor de sociale sector. In: Hortulanus, R.P. en Machielse, J.E.M., Jong geleerd, oud gedaan? ’s-Gravenhage: Elsevier bedrijfsinformatie bv, p. 59-67.

Winter de, M. (2002), Over last van jongeren en de lusten van een buurtpedagogische aanpak. Den Haag: RMO.

Winter de, M. (2004), Opvoeding, onderwijs en jeugdbeleid in het algemeen belang. De noodzaak van een democratisch-pedagogisch offensief. Den Haag: WRR.

Wittebrood, K. en Beem, M. van (2004), Vergroten van de sociale veiligheid door gelegenheids- beperking: wat werkt en wat niet? Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

r aad v oor m aatsc happelijk e o nt wikk eling

rmo advies 31

140

Bijlage 3

Burgersc

hap v

an daders

Evaluatieverslagen

Alcides (2002), Evaluatie Rivierenteam 2002. Amsterdam.

Algemeen Format Evaluatie en rapportage (2003), DMO, Team Jeugd.

Bureau Criminaliteitspreventie (2000), ‘Kennen en gekend worden’. Criminaliteitspreventie en verbeteren Veiligheid en Leefbaarheid in en om Zwemparadijs De Tongelreep. Eindhoven.

Bureau HALT (2003), Leerprogramma Lichte Zedendelicten. Eindhoven.

Deloitte & Touche (2003), Evaluatieverslag OnTrackAgain.

Draaistra, G., Slageren, M. van en Out, R.A.B. (1992), Beware Watch Out: criminaliteit bij Marokkaanse jongeren: een sociaal probleem? Apeldoorn: Nederlandse Politieacademie.

Geerman, R. en Gursaz, G. (2003), Het De Mirandabad. Analyse van problemen met de jeugd in en rondom het zwembad De Mirandabad, Nederlandse Politieacademie.

Gemeente Eindhoven (Afdeling Onderzoek en Statistiek) (2000), Evaluatie Lim-project. Eindhoven. Gemeentepolitie Amsterdam (1992), Project Beware Watch Out. Evaluatierapport van het experi- ment waarin een zestal jongeren mede toezicht uitoefende op het Osdorpplein en omgeving (1992). Amsterdam: Gemeentepolitie Amsterdam, Bureau Meer en Vaart.

Gemert, F. van (2003), Contactfunctionaris. Een functie voor de politie? Amsterdam: Regioplan.

Hoff van ‘t, C.A. en Van Dijk, A.G. (1994), Eindrapport Preventieproject Marokkaanse Jongeren Osdorp. Een beschrijving van het project in 1992 en 1993. Amsterdam.

Noorda, J.J. en Veenbaas, R.H. (1997), Eindevaluatie Nieuwe Perspectieven Amsterdam West/ Nieuw-West. Amsterdam: Instituut Jeugd en Welzijn.

Onderzoeks- en Adviesbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten SGBO (2003), Betere kansen voor Marokkaanse jongens? Evaluatie van het Utrechtse jeugd en veiligheidsproject Forza.

Quint, H. (2000), Eigen plek projecten voor Marokkaanse jongens. Een evaluatieonderzoek naar twee eigen plek projecten voor Marokkaanse jongens in Zeist en Amsterdam. Utrecht: Scriptie culturele antropologie/Willem Pompe Instituut.

rmo advies 31

Overzicht projecten voor overlastgevende

In document Sociale veiligheid organiseren (pagina 133-142)