• No results found

Medeverantwoordelijkheid van jongeren

In document Sociale veiligheid organiseren (pagina 131-133)

5 Succesfactoren bij jongerenprojecten

5.1 Medeverantwoordelijkheid van jongeren

In eerste instantie lijkt het erop dat initiatieven waarbij jongeren betrokken worden bij de opzet en uitvoering ervan tot goede resultaten leiden.

Uit een evaluatie van Quint (2000) bijvoorbeeld, die twee zogenoemde eigen plekprojecten voor Marokkaanse jongens (namelijk ’t Crat in Amsterdam-Noord en de Zeecontainer in Zeist) onder de loep nam, bleek onder meer dat het van groot belang is de doelgroep vanaf het begin bij de oprichting van de eigen plek te betrekken. Wanneer jongeren zelf verantwoordelijkheid voor hun plek krijgen, zouden ze zich immers niet zo snel meer misdragen en elkaar aanspreken op negatief gedrag. Dat is onder meer de reden dat het met ’t Crat bij de aanvang beter liep dan met de Zeecontainer. Bij ’t Crat ging het om een goed voorbereid project waarbij zowel de politie en het jongerenwerk als de jongeren zelf betrokken waren. Bovendien werd de doelgroep goed bereikt, omdat jongerenwerkers actief op zoek gingen naar rondhangende en overlastgevende

Marokkaanse jongens die zij medeverantwoordelijk maakten voor de goede gang van zaken op de eigen plek. De Zeecontainer in Zeist was neergezet als alternatief voor een activiteitencentrum, dat wel door de overheid beloofd was, maar er uiteindelijk nooit is gekomen. Het resultaat daar- van was dat de jongeren in hun gevoel werden bevestigd dat zij niet serieus genomen werden door de overheid en zij zich hierdoor ook niet verantwoordelijk konden voelen voor hun eigen plek. Het geven van verantwoordelijkheid aan jongeren is steeds een van de uitgangspunten geweest van de jeugdsurveillantieteams. De eerste feitelijke evaluatie van het Beware Watch Out-team werd uitgevoerd door de politie van bureau Meer en Vaart (1992), waar het project liep, en bestond uit gesprekken met de jongeren, hun begeleiders, een beperkte enquête onder winke- liers van het Osdorpplein en een controle van de cijfers uit de bedrijfsadministratie (die een licht werpen op de delicten die in het winkelcentrum werden gepleegd). De enquête onder de bewo- ners leverde te weinig reacties op, waardoor onduidelijk bleef hoe zij het project evalueerden. Ook de gegevens uit de bedrijfsadministratie waren te weinig eenduidig, waardoor ook op basis daar- van geen betrouwbare uitspraken konden worden gedaan. Uit de gesprekken met de jongeren bleek echter dat het hen naar eigen zeggen op relatief korte termijn was gelukt rondhangende jon- geren op een passende en doeltreffende manier aan te spreken op hun gedrag. Ook de begelei-

rmo advies 31

ders waren zeer te spreken over het gedrag van de surveillanten. De eigen verantwoordelijkheid die hen in het kader van het project werd gegeven, werkte volgens de begeleiders doeltreffend. De surveillanten gingen zich volgens hen namelijk positiever en socialer opstellen ten opzichte van hun omgeving. Door de jaren heen werd steeds meer duidelijk dat de meerwaarde van het project ook kan liggen in het feit dat er gebruik wordt gemaakt van datgene waar de jongeren zelf erva- ring mee hebben, namelijk de deelname aan een jeugdgroep. Het feit dat de jongeren hun leef- tijdsgenoten kennen en toegang hebben tot hanggroepen kan immers betekenen dat zij doeltref- fender kunnen optreden dan een jongerenwerker of politieman. Zo is gebleken dat jongeren die door een jongere toezichthouder worden aangesproken op hun negatieve gedrag meer geneigd zijn dit gedrag aan te passen dan wanneer een politieman hen aanspreekt (Van Gemert en Wiersma 2000).

De jeugdsurveillantieteams zijn na de goede ervaringen die ermee opgedaan waren, ingezet in zwembaden, omdat zich daar regelmatig problemen voordeden met jongeren. Ook daar lijkt het erop dat het geven van verantwoordelijkheid aan jongeren een sleutel tot het succes is. Het mede verantwoordelijk maken van de jongeren van het Rivierenteam voor de veiligheid zou bijvoorbeeld, zoals uit de jaarlijkse evaluatie van het project blijkt, preventief werken en het vertrouwen vergro- ten tussen de jongeren en de politie. Uit de jaarlijkse evaluatie van het initiatief blijkt dat alle deel- nemers die het traject tot het einde hebben doorlopen in een werk- of scholingstraject terecht zijn gekomen. Meer dan de helft van de zwembadbezoekers blijkt zich dankzij het Rivierenteam veili- ger te voelen in het zwembad. En uit de rapportages van de politie blijkt dat zich in de twee opeenvolgende jaren, behoudens enkele aanhoudingen en verwijderingen, geen noemenswaardi- ge problemen hebben voorgedaan. Wel blijkt dat het voor het Rivierenteam soms moeilijk was om jongeren aan te spreken op hun gedrag, maar dat men er dankzij de politieondersteuning, de samenwerking met het zwembadpersoneel en het zwembadprotocol (waarin regels worden opge- steld hoe bezoekers zich horen te gedragen) toch in geslaagd was om op een respectvolle manier de doelstellingen te behalen (Alcides 2002).

Voorts blijkt dat jeugdsurveillanten door hun aanwezigheid ook invloed kunnen uitoefenen op de interne cohesie van bepaalde groepen jongeren die voor overlast zorgen. Uit de evaluatie van het LIMmers-project in het zwembad van Eindhoven bleek onder meer dat bij de start van het project jongeren meer individueel of in kleine groepjes aanwezig waren. Onder invloed van de LIMmers werden er echter dwarsverbanden gelegd waardoor er meer groepen ontstonden met een brede samenstelling van zowel allochtone als autochtone jongeren. Binnen de ontstane groepen heerste een goede sociale controle, waardoor men elkaar begon aan te spreken op slecht gedrag. De LIMmers zelf brachten naar voren dat in hun ogen hun optreden deëscalerend werkt: de noodrem van hard optreden van het zwembadpersoneel is niet meer nodig, omdat de LIMmers al in een vroeg stadium het probleem in de kiem weten te smoren (Gemeente Eindhoven 2000: 20). Na het opstarten van het project bleek in ieder geval dat het aantal incidenten op het gebied van zeden in

r aad v oor m aatsc happelijk e o nt wikk eling

rmo advies 31

132

Bijlage 3

Burgersc

hap v

an daders

het zwembad was afgenomen van 25 in 1997 tot 10 in 1999. Voorts bleek dat zestig procent van de bezoekers aangaf zich veiliger te voelen in het zwembad door de aanwezigheid van de LIMmers. Bovendien meende 75 procent van de bezoekers dat LIMmers bijgedragen hadden aan het voorkomen en sussen van conflicten en het tegengaan van ongewenste intimiteiten.

In document Sociale veiligheid organiseren (pagina 131-133)