• No results found

Overzicht van het Erfrecht

In document ALGEMEENE INLEIDING 844 (pagina 57-70)

Boven zagen we. dat het Erfrecht aangeeft, wat er na iemands dood met zijn vermogen moet geschieden. Iemand erft, wanneer

het vermogen van een overledene geheel of gedeeltelijk op hem overgaat. Een vermogen is eene algebraische som, een samen-stel van rechten en verplichtingen, van baten en lasten, van acti-va en passiacti-va. Erven wil nu zeggen, dat een erfgenaam alleen dan wel te zamen met anderen in de plaats treedt van den zg.

erflater. Het Erfrecht regelt de wijze, waarop men kan erven, wel-ke familieleden mogen erven en op welk deel zij recht hebben, in welke volgorde, enz.

Erven bij Voor deze wijze van overgang der nalatenschap op een of versterf. . meerdere erfgenamen is geen daad van den erflater noodig: door zijnen dood treden bepaalde bloedverwanten vanzelf in zijne plaats. Men noemt dit erven bij versterf of ab intestato (d.i.

zonder testament).

Testament. Maar men kan ook anderen dan zijn bij de wet als erfgenamen aangewezen familieleden tot erfgenaam maken of wel zijne familie-leden voor een ander dan het door de wet voorgeschreven gedeelte doen erven, als men slechts de hiervoor geldende regels in acht neemt, nl. door het maken van een testament (uiterste wilsbe-schikking). Dit is een door een notaris (d.i. een speciaal tot het maken van akten aangesteld ambtenaar) opgemaakt geschrift, waarin de erflater tijdens zijn leven heeft doen omschrijven, wat hij wil, dat na zijnen dood met zijn vermogen zal geschieden.

Legitieme Hij kan een of meer personen als erfgenaam aanwijzen. De portie. wet geeft echter dwingende voorschriften, die aan zijne

bloed-verwanten in de rechte linie het recht geven op een bepaald gedeelte van hetgeen hun zou toekomen, indien er geen testament was gemaakt. Dit gedeelte heet hun wettelijk erfdeel of legitieme portie. Vermaakt de erflater aan de anderen zooveel of heeft hij bij zijn leven zooveel weggeschonken, dat er voor de zg. legi-timarissen niet genoeg overblijft, dan kunnen dezen vermindering vorderen van deze erfstellingen en schenkingen, totdat zij kunnen krijgen, waarop zij volgens de wet recht hebben.

Legaat. Verder kan een erflater in zijn testament iets legateeren, d.i.' geven uit den boedel, ook wel geheeten vermaken. Zoo'n legataris mag zich met de nalatenschap niet bemoeien, hij moet er alleen iets uit hebben, wat hij vraagt van den erfgenaam. Deze daaren-tegen treedt geheel in de plaats van den erflater, de nalatenschap met al haar baten en lasten is zijn boedel geworden, is één geheel geworden met zijn vermogen.

41

Verwerpen. Een erfgenaam is echter niet verplicht, eene hem toekomende nalatenschap of een gedeelte ervan te aanvaarden. Indien ernaar zijne berekening na betaling der schulden en legaten niets of zoo weinig overblijft, dat het niet opweegt tegen de moeite, die deze vermeerdering van vermogen hem zal bezorgen, dan verwerpt hij de nalatenschap, welke dan komt aan de overige erfgenamen. Ook heeft Aanvaarden hij het recht te aanvaarden onder het voorrecht van boedel-onder het voor-beschrijving. Dit wil zeggen, dat de erfgenaam verplicht is een recht van boe- volledige staat op te maken van alle baten en lasten, waaruit delbeschrij- de nalatenschap bestaat en daarna den boedel te liquideeren, ving. d. i. alle baten te gelde maken en uit de opbrengst de

schuld-eischers en legatarissen voldoen. Men noemt het een voorrecht, omdat de erfgenaam in dit geval niet verder aansprakelijk is voor de schulden van den erflater dan tot het gezamenlijk bedrag der baten. Aanvaardt hij echter de nalatenschap zonder van dit recht gebruik te maken (z.g. zuiver), dan vloeien zijn boedel en de nalatenschap samen, zoowel wat baten als lasten betreft.

AFDEEL1NQ IV.

Overzicht van h e t Zakenrecht.

In de Rechtswetenschap wordt onder zaak verstaan elk op zich zelf staand gedeelte van een vermogen. Aangezien dit is samengesteld uit een complex van rechten en verplichtingen, kan eene zaak ook eigenlijk niets anders zijn dan een recht of eene schuld. Zoo is het recht, dat iemand heeft op een paard, op een stuk grond, tegen een schuldenaar, enz. eene zaak. In de praktijk noemt men echter het paard zelf, het stuk grond zelf, enz. ook zaak, terwijl dan de band, waardoor het stoffelijke voorwerp aan den persoon verbonden is, zakelijk recht wordt geheeten. Zoo is men gekomen tot de onderscheiding tusschen lichamelijke en onlichamelijke zaken.

Deze onderscheiding is dus eigenlijk onjuist: wanneer A • een paard verkoopt aan B voor / 200, dan draagt A. zijn recht OD het paard, B. zijn recht op de ƒ 200 aan den ander over, het is hun niet te doen om de beenderen, het vleesch en de huid, waaruit het paard bestaat, doch alleen om de bevoegdheid, vrij over het dier te kunnen beschikken. Zoo heeft de eigenaar van een stuk bouwland niet een aantal M3. aarde in zijn vermogen, maar het recht, dat stuk grond als zijn eigen te mogen gebruiken.

Ook de tegenstelling tusschen roerende en onroerende zaken berust op dezelfde onderscheiding. Met den term onroerende zaken worden dan bedoeld gronderven en alles, wat op hechte wijze daarmee verbonden is, doch evenzeer de zakelijke rechten daarop. De overige, dus de gemakkelijk verplaatsbare zaken en de rechten erop zijn dan roerend.

Boven zagen we, dat een zakelijk recht is een absoluut recht, waardoor eene zaak geheel of in eenig bepaald opzicht aan onze onmiddellijke heerschappij wordt onderworpen. Er bestaat dus een band, die de zaak zelve aan een persoon hecht in tegenstelling met een persoonlijk recht, waarbij eene onmiddellijke rechtsbetrekking tusschen bepaalde personen bestaat, waardoor een van hen ver-plicht is, aan den ander eene zaak te geven, ten gebruike af te staan, enz.

Tusschen persoon en zaak bestaat dan dus een zijdelingsch verband.

Deze zakelijke rechten kunnen we verdeelen in:

1°. rechten op eigen zaak (eigendom en bezit),

2°. rechten op eens anders zaak (erfdienstbaarheid, opstal, erfpacht, vruchtgebruik, pand en hypotheek).

Eigendom. Het voornaamste zakelijke recht is het eigendomsrecht, alle andere zakelijke rechten omvatten eigenlijk een gedeelte ervan.

Het is het recht, direct op eenige zaak uitgeoefend, dat de bevoegd-heid geeft om over die zaak met uitsluiting van iederen derde te beschikken. De eigenaar kan de zaak gebruiken, zelfs verbruiken, hij heeft er dus het volle genot van, tenminste, indien hij dit niet tijdelijk aan een ander heeft afgestaan. Verder kan hij erover op de meest volstrekte wijze beschikken, d. i. hij kan zich ervan ontdoen door bv. de zaak te vernietigen en hij kan al zijn rechten of een gedeelte ervan aan een ander overdragen.

Volle genot en vrije beschikking vormen de beide elemen-ten van eigendom. Alleen in het algemeen belang kan de eigenaar in de uitoefening van zijn recht beperkt worden door den wetgever.

Bezit. Naast den eigendom eener zaak onderscheidt de wet het bezit ervan, d. i. de feitelijke heerschappij erover. Wij spreken in het dagelijksch leven dikwijls over eigendom eener zaak, terwijl wij eigenlijk alleen bedoelen de zichtbare verhouding van een persoon tot die zaak. Wij vermoeden dan alleen maar, dat degene, van wien we zien, dat hij zich als eigenaar gedraagt, dit ook werkelijk is, zekerheid daaromtrent ontstaat echter eerst, nadat de

43

rechter in een civielrechtelijk proces heeft uitgemaakt, dat hem het eigendomsrecht werkelijk toekomt. De politie beschermt dan ook eigenlijk geen eigendomsrecht, zooals we altijd zeggen, maar handhaaft slechts een bestaanden toestand; wie zich ten opzichte van eene zaak als eigenaar gedraagt, wordt ook als zoodanig beschermd. Niet het recht op, maar de feitelijke heerschappij over de zaak wordt dus gehandhaafd.

Dit zg. bezit heeft dus twee elementen:

1°. heerschappij over eene zaak,

2°. de wil om als eigenaar van de zaak te genieten.

In de meeste gevallen zal de bezitter eener zaak ook wel tevens de eigenaar ervan zijn, maar dit behoeft niet. Een eigenaar kan het bezit over de zaak, dus de heerschappij erover met den wil, die zaak als eigenaar te gebruiken, tijdelijk of voor altijd verliezen. De bezitter kan nu meenen, ook eigenaar te zijn, bv. als hij eene erfenis heeft aanvaard, meenende erfgenaam te zijn, terwijl hij het toch niet is of wanneer iemand hem eene zaak heeft geschonken, zeggende er eigenaar van te zijn, terwijl dit toch niet het geval was. Zulk een bezitter, die meent, tevens eigenaar te zijn, noemen we „bezitter te goeder trouw", daar-naast onderscheiden we den „bezitter te kwader trouw", d. i.

dus hij, die zeer goed weet, dat niet hij, maar een ander eigenaar is van eene zaak, die hij in bezit heeft en ten opzichte waarvan hij zich als eigenaar gedraagt. Indien iemand bv. eene zaak vindt of steelt en daarna als zijn eigen zaak gebruikt, dan weet hij, dat niet hij de eige-naar ervan is, maar een ander en toch gedraagt hij zich als zoodanig.

Een bezitter, die niet tevens eigenaar is, heeft eigenlijk niet het recht om te bezitten, hij oefent een recht uit, dat aan een ander, den eigenaar toekomt. Die ander kan hem ten allen tijde het bezit betwisten en hem dwingen, het weer aan hem af te staan en wel door te bewijzen, dat hij eigenaar is. Zoolang de eigenaar echter niet optreedt, wordt de bezitter door ons Recht beschermd tegen derden. Zelfs de bezitter te kwader trouw on-dervindt deze bescherming evenals de bezitter te goeder trouw.

En dit is noodzakelijk in onze maatschappij. Wanneer toch iemand eene zaak bezit, dus het genot ervan heeft, dan vertegenwoordigt dit eene waarde voor hem, vermeerdert dus zijn vermogen. Wie zonder recht eene erfenis aanvaardt, wordt daardoor rijker, ontneemt iemand hem dat genot, dan wordt hij dus weer armer gemaakt.

Voor alles is het nu in eene samenleving van gewicht, dat er orde en veiligheid heerscht, dat niemand in zijn vermogen we-derrechtelijk benadeeld mag worden. Heeft iemand eenmaal de

heerschappij over eene zaak, dan moet hij die houden en geen derde mag hem die ontnemen. Alleen wanneer een ander een verkregen recht op die zaak heeft, mag hij dit laten gelden. Hij zal echter in een geordenden staat niet zelf mogen optreden en den bezitter, die dat recht niet heeft, de zaak afnemen. Eerst, wanneer hij zich tot den rechter wendt en er in slaagt, zijn recht te bewijzen, zal deze hem in het bezit, dat hem toekwam, herstellen.

Wij zien dus:

1° dat alleen de eigenaar en niemand anders het recht heeft, den bezitter zijn bezit te betwisten, daar alle anderen, be-halve deze eigenaar, evenmin recht op de zaak hebben;

2° dat in eene beschaafde maatschappij eigen richting niet kan worden geduld, maar iedereen zich tot den rechter moet wenden om zijn recht te verkrijgen, zoodat niemand, zelfs de eigenaar niet, eenen bezitter in zijn bezit mag storen.

Hoewel dus bezit eigenlijk niets anders is dan de feitelijke heerschappij over eene zaak, waartoe alleen de eigenaar het recht heeft, kunnen we toch ook wel spreken van bezitrecht, omdat ons Objectief Recht regels geeft voor het bezit en elk bezitter hieraan subjectieve rechten kan ontleenen tot machtsuitoefening over de zaak met uitsluiting van ieder ander behalve den eigenaar.

Uit het bovenstaande volgt, dat de bezitter tevens eigenaar is, indien niemand anders eigendomsrecht op de zaak kan bewijzen.

De bezitter, wiens bezitrecht onbetwist is, is derhalve eigenaar.

We komen hierop later terug bij het bewijs van eigendomsrecht.

Eigendoms- In het Erfrecht hebben we reeds eene wijze van eigendoms-verkrijging. verkrijging ontmoet, nl. door erfopvolging van iemand, die zelf

eigenaar van de zaak was. We zullen nu nog drie andere ma-nieren behandelen, waarop iemand eigenaar kan worden, nl. door toeëigening (occupatie), door verjaring en door overdracht of levering.

1° Toeëigening. Toeëigening is de oudste wijze van eigendomsverkrijging, hier-in bestaande, dat iemand zich hier-in het bezit stelt van eene zaak, die te voren aan niemand toebehoorde (een zg. res nullius). Hij is dan immers bezitter, terwijl niemand anders eigendomsrecht op de zaak heeft, zoodat hij tevens eigenaar is. Deze wijze van eigendomsverkrijging komt dagelijks voor bij jacht en visscherij en bij het oprapen van weggeworpen zaken. Bij grond kan deze wijze van eigendomsverkrijging in de meeste landen, ook in Indië, niet meer worden toegepast, omdat alle grond, waarop

45

niemand eigendomsrecht kan bewijzen, volgens de wet eigendom is van den staat. Men noemt dezen grond het Staatsdomein.

2° Verjaring Het normale geval is, zooaïs we zagen, dat de bezitter tevens-ei-enaar is. Is echter de eigendom eener zaak bij A en het bezit bif B dan heeft A ten allen tijde het recht, B zijn bezit te ont-nemen (door middel van den rechter), zoodat het bezit van B altijd onzeker blijft. En daar een recht overgaat op de erfgenamen,, zou er ten eeuwigen dage een onzekere toestand blijven bestaan, voor B en zijne opvolgers. Dit nu mag de wetgever niet toestaan.

Vandaar, dat onze wet aan den eigenaar, die gedurende langen tijd verzuimt, zijn bezit terug te vorderen, dat recht ontneemt en het eigendomsrecht aan den bezitter toekent, tenminste, indien deze te goeder trouw bezat. Men noemt dit eigendomsverkrij-ging door verjaring. Vereischte ervoor is dus: bezit te goeder trouw gedurende een bepaald aantal jaren. Ons B. W. maakt bij het vaststellen van dien termijn nog weer onderscheid tusschen twee gevallen, ni. of de bezitter te goeder trouw al of niet een titel d i. een rechtsgrond voor zijn bezit kan toonen. Heeft hij bv. 'eene zaak van iemand gekocht, die zelf beweerde, eigenaar ervan te zijn, dan is deze koopovereenkomst een wettige titel voor rechtmatig bezit: voor zulk een geval stelt de wet den ver-jaringstermijn op 20 jaren. Kan de bezitter zich niet op zulk een titel beroepen, meent hij dus alleen, eigenaar te zijn, dan is de termijn 30 jaren.

In het eerste geval heeft de wet een konteren termijn gesteld, omdat zulk een titel in de meeste gevallen de overdracht van eigendomsrecht bewijst, zoodat de kans gering is, dat een ander dan de bezitter eigenaar der zaak zal zijn. Bovendien wordt door de overdracht van eene zaak, waarvan een wettige titel wordt opgemaakt, de aandacht der menschen op de zaak gevestigd, zoodat de kans groot is, dat de werkelijke eigenaar daardoor eraan herinnerd zal worden, dat hij zijne zaak van den bezitter moet terugvorderen.

Bovenstaande regeling geldt alleen voor onroerende zaken.

Ten aanzien van roerende goederen geldt de regel, dat bezit en eigendomsrecht nooit gescheiden kunnen zijn. Wie eene roerende zaak bezit, is daarvan meteen eigenaar. Het B. W. drukt dit in art. 1977 B. W. aldus uit: Met betrekking tot roerende goe-deren geldt bezit als volkomen titel, m. a. w. wie bezit, heeft in dat bezit alleen een geldigen rechtsgrond voor zijn eigen-domsrecht, ten aanzien van roerende zaken behoeft men dus geen

Acquisitiéve

eigendomsrecht te bewijzen. De tweede alinea van art. 1977 B.W.

geeft twee uitzonderingen op dit beginsel, nl. wat betreft roeren-de zaken, die aan roeren-den eigenaar zijn ontvreemd of door hem zijn verloren. Deze mogen nog gedurende drie jaar door den eigenaar van ieder, in wiens handen hij ze vindt, teruggevorderd worden.

Als regel behoeft de eigenaar in deze gevallen niet den prijs te vergoeden, dien de persoon, van wien hij zijne zaak terug-vordert, ervoor heeft betaald; deze moet zich maar wenden tot dengene, van wien hij ze heeft gekocht. Art. 582 B. W. geeft hierop eene uitzondering voor het geval de bezitter bewijst, dat hij de zaak heeft gekocht op eene markt, op eene openbare veiling (vendutie) dan wel van eer. koopman, die gewoon was, in deze zaken handel te drijven.

De boven besproken verjaring is de zg. acquisitiéve of ver-krijgende, omdat ze een middel is tot eigendomsverkrijging.

Hiernaast onderscheidt het B. W. nog eene tweede soort ver-jaring, nl. dé extinctieve of bevrijdende verjaring. Hierdoor verliest iemand een hem toekomend recht, indien hij daarvan gedu-rende een door de wet vastgesteld aantal jaren geen gebruik heeft gemaakt. Deze verjaring heeft echter alleen betrekking op per-soonlijke rechten, ze dient evenals de acquisitiéve om een eind te maken aan een onzekeren toestand. Indien nl. een schuldenaar gedurende een door de wet genoemden termijn, in de meeste gevallen 30 jaren, niet door zijn schuldeischer herinnerd is aan zijne verplichting tot voldoening zijner schuld, kan hij zich erop beroepen, dat de schuld verjaard is, vandaar de naam „bevrij-dende verjaring".

Bij de acquisitiéve verjaring verliest de tegenpartij ook zijn recht, maar niet door verjaring. Een eigenaar, die gedurende 30 jaren niet naar zijne zaak heeft omgezien, is deze daardoor alleen niet kwijt, doch slechts, indien een ander gedurende dien tijd het bezit heeft gehad en zich daarop beroept. Aan dezen ander toch kent de wet om redenen van algemeen belang het eigendomsrecht toe, zoodat hij beschouwd moet worden, het te hebben verloren.

Alle vermogensrechten (zoowel persoonlijke als zakelijke) kun-nen overgedragen worden. Hierbij geldt als hoofdregel, dat men wel minder, maar niet meer recht op een ander kan overdragen dan men zelf heeft. Zoo kan een eigenaar zijn volle eigendoms-recht, doch ook een deel hiervan, dus bv. zijn recht op de vruchten alleen (vruchtgebruik), op het genot der zaak voor een bepaalden tijd (huur), enz. aan een ander overdragen.

47

Een zakelijk recht draagt men over door levering.

Ten aanzien van roerende zaken gaat dit zeer eenvoudig, nl.

door enkele overgave van de zaak met den wil, het bepaalde zakelijke recht op den ander te doen overgaan.

Met betrekking tot onroerende zaken geschiedt de levering van een zakelijk recht door dat van den naam van den rechthebbende op den naam van den rechtverkrijgende te doen overschrijven.

Deze overschrijving moet plaats hebben in de daarvoor bestemde redsters, die gehouden worden door eenen rechter-commissans uit* den Raad van Justitie, bijgestaan door den griffier in de ge-westen, waar zulk een Raad gevestigd is en in andere gewesten door den resident, bijgestaan door den gewestelijk secretaris of een commies.

Behalve voor onroerende zaken geldt dit ook voor schepen van meer dan 4 lasten of kojangs grootte. Deze schepen zijn roerende zaken, maar hier worden ze als onroerend beschouwd (artt. 309 Kh. jts 48 Ov. en art. 1 Ov. ord.).

Inschrijving. Wanneer een zakelijk recht op eene onroerende zaak ontstaat, moet het worden ingeschreven in dezelfde registers, bv. wanneer een eigenaar op zijn grond een zakelijk recht vestigt ten behoeve van een ander, zooals erfpacht, opstal, vruchtgebruik, hypotheek, enz Daar occupatie van grond in Indië niet mogelijk is, kan in-schrijving van eigendomsrecht op grond hier alleen voorkomen als iemand grond van den staat heeft verkregen door koop of schenking of als iemand wel meer dan 30 jaren bezitter is van een stuk grond, maar dit op niemands naam staat ingeschreven.

Uitwijzing van In dit laatste geval moet eerst door den rechter, hier den Raad eigendom van Justitie van het ressort, waarin het stuk grond ligt, het recht van eigendom worden uitgewezen. De bezitter verzoekt dien Raad,

Uitwijzing van In dit laatste geval moet eerst door den rechter, hier den Raad eigendom van Justitie van het ressort, waarin het stuk grond ligt, het recht van eigendom worden uitgewezen. De bezitter verzoekt dien Raad,

In document ALGEMEENE INLEIDING 844 (pagina 57-70)