• No results found

Geschiedenis van de Rechtsontwikkeling in Nederland en Nederlandsch-Indië

In document ALGEMEENE INLEIDING 844 (pagina 122-131)

Germaansch Recht.

Romeinsch Recht.

We zagen boven, dat men in de ontwikkeling van het Recht drie perioden kan onderscheiden, nl:

1° die van het Gewoonterecht,

2° die, waarin het Gewoonterecht wordt aangevuld door wet-telijk Recht,

die, waarin alleen geschreven Recht door den rechter wordt toegepast, dat grootendeels tengevolge van eene zg. Codi-ficatie in wetboeken is verzameld.

Zoo is in de Germaansche landen van Midden- en Noord Europa een Gewoonterecht ontstaan, dat, al vertoonde het vele plaatse-lijke verschillen, toch in hoofdzaak hetzelfde karakter droeg. Men noemt het „het Germaansche Recht". Hiervan is het Oud-Hollandsche Recht een onderdeel.

Dit Germaansche Recht heeft zich in de Middeleeuwen niet zelfstandig kunnen ontwikkelen tegelijk met de maatschappij, waarin het was ontstaan, tengevolge van den invloed, dien het Romeinsche Recht erop heeft gehad.

Hieronder verstaan we het Recht, dat zich in den loop van ongeveer tien eeuwen' onder de Romeinen heeft ontwikkeld. Ook daar is eerst een primitief gewoonterecht ontstaan (Wet der XII Tafelen), dat al spoedig door geschreven rechtsregelingen werd aangevuld. De oude Romeinen hebben een bijzonder talent gehad, om voor de in hunne samenleving ontstane verhoudingen passende regelingen te bedenken. Doordat zij al vroeg aan opzettelijke studie van hun Recht zijn begonnen, heeft zich dit volkomen systematisch ontwikkeld. Dit is voornamelijk de reden, waarom het nu nog door onze juristen wordt bestudeerd, welke studie mogelijk is, doordat eenige leerboeken van de groote Romeinsche rechtsgeleerden voor ons zijn bewaard gebleven.

105

Corpus Juris In het jaar 533 n. Chr. liet keizer Justinianus uit alle bestaande Civilis 533. rechtsgeleerde werken een volledig Wetboek samenstellen,

waar-aan daarna nog een waar-aantal later gemaakte wetten zijn toegevoegd.

Deze groote verzameling Wetboeken en wetten heet Corpus Juris Civilis : ze vormt" eene der beroemdste codificaties der wereld.

Receptie van De eenigsten, die zich gedurende de eerste Middeleeuwen in het Romein- de Germaansche landen met studie bezighielden, waren de mon-sche Recht. niken in de kloosters. De taal der Kerk was het Latijn, de taal

der oude Romeinen, dientengevolge werden ook de meeste boeken in die taal geschreven, terwijl de reeds in het Latijn bestaande werken ijverig werden bestudeerd. Zoo is het te verklaren, dat in de Germaansche landen door hen, die belangstelden in studie van het Recht, het Corpus juris werd gelezen en wel vnl. het Zaken-en Verbintenissenrecht eruit, omdat dit zulk eene volledige regeling bevatte, die ook voor de toenmalige maatschappelijke verhoudingen wel paste. Toen de samenleving zich meer en meer ontwikkelde en enkele Universiteiten werden opgericht, waar ook de toekomstige rechters studeerden, bleef het Corpus Juris, het meest noodzakelijke studiewerk. Niet te verwonderen is het, dat deze rechters in de praktijk de Romeinschrechtelijke regels ook vanzelf toepasten op de gevallen, die aan hunne beslissing werden onderworpen. En zoo is het dan ook gekomen, dat langzamerhand ongemerkt het grootste deel van het Romeinsche Recht, hier en daar wel eenigszins gewijzigd, werd opgenomen in het in de Middeleeuwen in West-Europa, dus ook in Nederland geldende Recht. We noemen dit de receptie van het Romeinsche Recht.

In de Republiek der Vereenigde Nederlanden werd het met Romeinscji-rechtelijke normen en rechtsbeginselen vermengde Oud-Hollandsche gewoonterecht genoemd het Roomsch-Oud-Hollandsche Recht. Het werd gedurende de 16e, 17e en 18e eeuw aangevuld met tal van wettelijke regelingen, die in de verschillende gewesten nog weer zeer verschillend waren. Door de groote juristen van die tijden werd het bestaande Recht, dat moeilijk te overzien was tot systemen verwerkt en zoo ontstonden verschillende leerboeken van het toenmalige Recht, die nu nog gebruikt worden.

Zoo kennen we nog: „Inleiding tot de Hollandsche rechts-geleerdheid" van Hugo de Groot en „Roomsch-Hollandsch Recht"

van Simon van Leeuwen.

Roomsch-Hol-ïandsch Recht.

Fransche

Codificatie. Naarmate het aantal speciale regelingen toenam, werd de be-hoefte aan codificatie grooter. In het laatst der 18e eeuw waren

reeds eenige Duitsche staten ermee begonnen, zooals Baden en Pruisen. Verreweg de meest volledige en daardoor meest beroemd geworden Codificatie is echter de Fransche, die in het begin der 19e eeuw op bevel van Keizer Napoleon is tot stand gekomen (1803 en volgende jaren). Ze bestaat uit vijf groote wetboeken :

1° de Code Civil (later genoemd Code Napoléon), d. i. het Burgerlijk Wetboek;

de Code de Commerce, d. i. het Wetboek van Koophandel ;

de Code Pénal, d.i. het Wetboek van Strafrecht;

de Code de Procédure civile, d.i. het Wetboek van burg.

rechtsv.;

5° de Code d'Instruction criminelle, d.i. het Wetboek van Strafv.

Deze codes bevatten dus geen nieuw Recht, ze waren hoofd-zakelijk eene wettelijke vaststelling van systematisch geordend

reeds bestaand Recht, waarin derhalve ook vele Romeinsch-rechtelijke regels en rechtsbeginselen te vinden zijn, vnl. in het Zaken- en Verbintenissenrecht.

Deze codificatie is van zeer groote beteekenis geweest, omdat ze in alle, door Napoléon beheerschte landen is ingevoerd en in vele dier landen nog de grondslag vormt voor de daar geldende wetten.

Nederlandsche In Nederland zijn tijdens de inlijving bij Frankrijk (1810-1813) Codificatie. bovengenoemde Fransche wetboeken ingevoerd. Toen Nederland in 1814 zijne onafhankelijkheid had herkregen, zag men de nood-zakelijkheid in eener codificatie van het Recht, dat zich geduren-de geduren-de laatste eeuwen in Negeduren-derland zelf had ontwikkeld. Eene groote moeilijkheid leverde echter op de samenvoeging van- Ne-derland en België, omdat dit laatste land geheel van Noord-Ne-derland was vervreemd en dus ook eene eigen rechtsontwikkeling had doorgemaakt. Zoo komt het, dat het tot 1838 heeft geduurd, voor een Nederlandsch Burgerlijk Wetboek, Wetboek van Koop-handel, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en Wetboek van Strafvordering gereed waren en konden worden ingevoerd.

Al die jaren waren de Fransche wetboeken, alleen hier en daar gewijzigd, van kracht gebleven. De Fransche Code Pénal heeft in Nederland zelfs tot 1886 gegolden, toen ze door het nog be-staande Nederlandsche Wetboek van Strafrecht is vervangen.

Het Burgerlijk Wetboek berust grootendeels op de Code Civil, daardoor bevat het vele Romeinsch-rechtelijke bestand, deelen, maar ook overblijfselen uit het Oud-Hollandsche, zelfs uit het Oud-Fransche gewoonterecht.

107

Het Recht in In N. I. leefden tijdens de Compagnie de Nederlanders onder Nederlandsen- hetzelfde Recht als het moederlandsche, dus het Roomsch-Hol-Indië. landsche.

Dit is uitdrukkelijk voorgeschreven in de Instructie van Gou-verneur-Generaal Brouwer van 1632 (Plakaatboek dl. I: blz. 263).

Op de Inlanders en Vreemde Oosterlingen werd hunadatrecht toegepast.

Het Roomsch-Hollandsch Recht werd aangevuld door een voortdurend in aantal toenemend stel wettelijke verordeningen, die deels in Nederland werden ontworpen door de Heeren XVII en door de Staten-Generaal bekrachtigd, deels in Indië zelf tot stand kwamen door G.G. en Raad van Indië te zamen. Ze waren van verschillenden aard en stonden dan ook onder verschillende namen bekend, zooals : verordeningen, reglementen, publicatiën, ordonnantiën, instructiën, costumen, statuten, resolutiën. Ze werden door mondelinge afkondiging en aanplakking openlijk bekend gemaakt, doch niet gedrukt en uitgegeven, Eerst sedert 1816 zijn de algemeene verordeningen van N. I. in het Staatsblad afgekondigd.

Naar de wijze van bekendmaking werden al die wettelijke verordeningen met den algemeenen naam „Plakaten" aangeduid, dien wij ook in het vervolg zullen gebruiken.

Plakaatboek. Na afkondiging en aanplakking werden ze te Batavia verzameld en vormden het zg. Plakaatboek. Natuurlijk was het zeer moeilijk, in al die plakaten den weg te vinden, daarom kwam in 1642 op last van G. G. van Diemen een groot plakaat tot stand, waarin de inhoud van alle voorafgaande plakaten tot één syste-matisch geheel werd verzameld en verwerkt.

Bataviasche Deze verzameling staat bekend onder den naam „Bataviasche Statuten. Statuten"; ze werd in 1650 tot wet verheven en in geheel N. I.

van toepassing verklaard. Ze vormt echter geene codificatie, omdat het geheele gewoonterecht, het Roomsch-Hollandsch Recht ernaast bleef bestaan.

Nieuwe Bata- Ongeveer eene eeuw daarna waren er al weer zooveel plakaten viasche Sta- bijgekomen, dat weer algemeen de behoefte aan eene overzich-tuten. telijke verzameling werd gevoeld. Zulk een résumé kwam ook

werkelijk in 1766 tot stand, het staat bekend onder den naam van „Nieuwe Bataviasche Statuten", doch is nooit door de Staten-Generaal bekrachtigd, zoodat deze verzameling geen bindend

plakaat vormt. Wel heeft ze als handleiding eenen grooten invloed op de rechtspraak gehad.

Wie spreekt van het „Nederlandsch-Indisch Plakaatboek".

bedoelt daarmee eene uitgave in 17 deelen van alle vroegere Plakaten, die door den Landsarchivaris Mr. van der Chijs is tot stand gebracht.

Rechtsrege- Toen de Commissarissen-Generaal in 1816 de Koloniën over-ling na 1816. namen van de Engelschen, werden vele onderwerpen door hen

en later door den G.G. van der Capellen in verschillende ver-ordeningen, resolutiën genaamd, provisioneel, d.i. voorloopig geregeld. Zoo werd bv. de Rechterlijke organisatie, het Burgerlijk-en Strafproces, zoowel voor EuropeanBurgerlijk-en als voor Inlanders gere-geld in Sb. 1819-20, eene regeling betreffende het Hoog Militair Gerechtshof, en de Krijgsraden vindt men in Sb. 1819-21 ; ver-der werden regelingen gemaakt omtrent de Algemeene Rekenka-mer, het Onderwijs, de Belastingen, Openbare Verkoopingen, enz. De meeste dezer verordeningen, die in het Staatsblad werden afgekondigd, zijn nu weer door andere vervangen. Daarnaast wer-den voor Europeanen toegepast het gedeelte Van het Roomsch-Hollandsch Recht en de oude plakaten, dat niet door de inwer-kingtreding van latere verordeningen, die ermee strijdige bepa-lingen bevatten, was vervallen. Ten aanzien van Inlanders en Vreemde Oosterlingen werd ook na 1816 hun adat toegepast.

De Fransche codificatie is nooit in N. I. ingevoerd, omdat de Koloniën nooit onder Fransche heerschappij hebben gestaan. De Engelschen hebben gedurende het tusschenbestuur grootendeels het hier bestaande Recht gehandhaafd, dit alleen door eigen verordeningen aangevuld.

Codificatie

voor N. I. Boven geschetste toestand is in N. I. blijven bestaan tot 1848.

Toen in 1838 in Nederland de codificatie werd ingevoerd, besloot de Koning, deze wetgeving ook in te voeren in de Koloniën en wel voor de Europeanen ; de Inlanders en Vreemde Ooster-lingen zouden, tenminste wat hun Privaatrecht betreft, onder-worpen blijven aan hun eigen adatrecht, zooals tot nu toe in hoofdzaak het geval is gebleven.

De Nederlandsche codificatie kon echter met het oog op de van het moederland geheel afwijkende toestanden niet ongewijzigd in N. I. worden ingevoerd. Vandaar, dat aan eene commissie van deskundigen werd opgedragen, de Nederlandsche wetboeken geschikt te maken voor de koloniën. Ze kwam hiermee klaar

109

in 1845 en diende bij den Koning vijf ontwerpen in voor algemeene verordeningen, betreffende:

1° de Algemeene Bepalingen van Wetgeving,

2° het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie,

3° het Burgerlijk Wetboek, 4° het Wetboek van Koophandel,

5° verschillende misdrijven in verband met Faillissement.

Het Strafrecht vinden we hieronder natuurlijk niet, omdat Nederland zelf geen eigen Strafwetboek bezat.

Wat het procesrecht betreft, heeft de commissie zich ertoe bepaald, om daarvan alleen de hoofdpunten aan te geven, omdat zij het beter vond, de definitieve regeling aan den G. G. over te laten.

Kon. Besl. van In het Koninklijk besluit van 16 Mei 1846 (te vinden in Sb.

16 Mei 1846. 1847 No. 23) werden vooreerst de vijf bovengenoemde ontwerpen door den Koning bekrachtigd en aldus verheven tot Koninklijke besluiten (art. 1).

In art. 2 wordt den G. G. opgedragen, de vijf ontwerpen af te kondigen voor of op 1 Mei 1847 en ze in werking te doen treden voor of op 1 Januari 1848. Dit laatste tijdstip is nader bepaald op 1 Mei 1848.

In hetzelfde Koninklijk besluit werd verder den G.G. opgedragen:

1° om vast te stellen een Reglement op de Burgerlijke Rechts-vordering en een Reglement op de StrafRechts-vordering voor de Europeesche rechters en verder een Reglement op de burgerlijke rechtsvordering en strafvordering voor de Inlandsche rechters (Inlandsen Reglement) (art. 4);

2° om die gedeelten van de vijf reeds vastgestelde wettelijke verordeningen, welke voor dadelijke invoering of voor ongewijzigde invoering ongeschikt mochten blijken, res-pectievelijk voorloopig buiten werking te stellen of gewijzigd in te voeren (art. 3: b);

Hierbij werd dus den G G. machtiging gegeven om verande-ringen aan te brengen in hetgeen door een hoogeren wetgever, nl. den Koning was vastgesteld.

3° om zoodanige algemeen bindende bepalingen te maken ais hij noodig zou achten om de invoering der nieuwe wetgeving te regelen (art. 5) ;

Bij de invoering van elke belangrijke wet moet nl. precies worden aangegeven, welke wijzigingen er in het gedeelte van het oude Recht, dat bestaan blijft naast de nieuwe regeling, moeten worden aangebracht, opdat ze wederom één geheel worden. Dit wordt aangegeven door de zg. Invoeringsbepa-lingen.

Bovendien bevat eene belangrijke wet meestal bepalingen, die regelen, in hoeverre het oude Recht nog toepasselijk blijft op bepaalde rechten, die krachtens het oude Recht verkregen zijn en niet aan de rechthebbenden ontnomen mogen worden.

Men noemt dit Overgangsbepalingen (transitoire bepalingen, transitoir Recht).

4° om het ingevoerde B. W. en W. v. K. geheel of gedeeltelijk op Inlanders en Vreemde Oosterlingen toepasselijk te ver-klaren, wanneer hij dit noodig achtte (art. 7);

Deze bevoegdheid is later in art. 75 R. R. in het algemeen aan den Q. G. gegeven.

Uitvoeringvan Aan bovengenoemde opdrachten is door den G. G. voldaan.

het Kon. besl. Hij heeft vastgesteld: een Reglement op de Burgerlijke Rechts-van 16 Mei vordering en een Reglement op de Strafvordering, beide voor

1 8 4 6 d e Europeesche rechters, het Inlandsen Reglement, voor de Inlandsche procedure, verder de Bepalingen omtrent de invoe-ring van en den overgang tot de nieuwe wetgeving.

Bij Sb. 1847-23 heeft hij de vijf meergenoemde wettelijke ver-ordeningen afgekondigd en bij verschillende andere staatsblad-nummers ook de andere reglementen. Al die verordeningen en reglementen werden ten slotte ingevoerd op den lsten Mei 1848 (Sb. 1847-57).

Geschiedenis Boven zagen we reeds, dat in de nieuwe wetgeving niet begrepen van het Straf- was de regeling van het strafrecht. Een samenvattend strafwet-recht, boek was in Indië onbekend, omdat de Code Pénal, die in Ne-derland bestond, hier nooit is ingevoerd. Bij de rechtspraak in strafzaken werd toegepast: het Roomsch-Hollandsch Recht, dat weinig strafrechtelijke bepalingen bevatte, tal van plakaten uit den Compagniestijd, algemeene verordeningen van Commissaris-sen-Generaal en latere Koninklijke besluiten en ordonnanties, Keuren van de Hoofden van gewestelijk bestuur.

In het Kon. Besl. van 16 Mei 1846 werd den G.G. opgedragen, om een ontwerp voor een Indisch Strafwetboek te doen samen-stellen en dit dan ter bekrachtiging naar Nederland te zenden.

I l l

Daar de regeering inzag, dat het wel eenige jaren zou duren, voor zulk een Strafwetboek gereed zou zijn, en ergroote behoefte bestond aan eene dadelijke regeling van eenige strafrechtelijke onderwerpen, werd den G. G. tevens de bevoegdheid gegeven, om reeds dadelijk die gedeelten van het strafrecht voorloopig te regelen, waarin dadelijk voorzien moest worden. Dit is dan ook geschied door het vaststellen van : „Bepalingen ter regeling van eenige onderwerpen van strafwetgeving, welke een dadelijke voorziening vereischen". (Sb. 48-6).

Ook deze verordening werd 1 Mei 1848 ingevoerd: zij regelde in hoofdzaak de straffen en enkele bijzondere misdrijven en is bij de inwerkingtreding der latere strafwetboeken natuurlijk weer vervallen.

Aan de opdracht, om een strafwetboek samen te stellen, is door den G.G. niet voldaan, daarom is men erin Nederland zelf maar aan begonnen. In Sb. 1866-55 werd afgekondigd een Strafwet-boek voor de Europeanen, dat 1 Januari 1867 in werking trad;

het was gemaakt naar het voorbeeld van de Code Pénal, maar week hiervan toch ook in belangrijke opzichten af.

Bij Sb. 1872-85 werd dit wetboek door den G.G. hier en daar gewijzigd toepasselijk verklaard op de 'Inlanders en Vreemde Oosterlingen; het trad in werking op 1 Januari 1873.

Bij de samenstelling van het strafwetboek voor de Europeanen was men in zooverre van de Code Pénal afgeweken, dat alleen misdrijven en enkele veel voorkomende overtredingen waren ge-regeld. Spoedig zag men in, dat men de strafbedreiging tegen de eigenlijke politieovertredingen niet geheel kan overlaten aan den lageren en localen wetgever, omdat hieronder wel degelijk feiten worden gevonden, die voor het geheele land en uniform geregeld moeten worden. Daarom kwamen in 1872 bij Sb. 1872-110 en 111 als aanvullingen van beide strafwetboeken de zg. Algemeene Politiestrafreglementen tot stand, een voor de Europeanen, een voor de Inlanders en Vreemde Oosterlingen. Deze vier strafwet-boeken hebben in Indië bestaan tot 1 Januari 1918, toen ze door ons tegenwoordig Strafwetboek zijn vervangen.

Nederland zelf kreeg in 1886 een nationaal strafwetboek. Inge-volge art. 75 R.R. moest dit ook min of meer gewijzigd toege-past worden op de Europeesche bevolking van N.I. Daarom werd dan ook in Sb. 1898-175 een strafwetboek voor de Europeanen in N.I. afgekondigd, dat echter nooit in werking is getreden. Dit is ook nog door eene commissie gewijzigd voor Inlanders, maar dit ontwerp is zelfs nooit afgekondigd. Dit komt, doordat het

verlangen, om één Algemeen strafwetboek voor alle bevolkings-groepen van NI. te maken, steeds meer aanhangers vond. Wel meenden een aantal juristen, dat art. 75 R.R. zich tegen zulk een algemeene codificatie verzette, maar dit gevoelen werd weer door anderen bestreden. De regeering koos de partij der laatsten door in 1906 opdracht te geven tot de samenstelling van een ontwerp-strafwetboek vooralle landaarden. Dit kwam eerst in 1913 gereed, waarna het in den vorm van een Kon. besl. in Sb. 1915-732 werd afgekondigd. Dit Wetboek van Strafrecht voor N.I. is 1 Januari

1918 voor geheel N.I. in werking'getreden.

H O O F D S T U K IX.

De W e t g e v e r s van N. I Algemeene Bepalingen van Wetgeving. Toepassing en uitlegging der Wet.

diging en in voering.

In document ALGEMEENE INLEIDING 844 (pagina 122-131)