• No results found

: De Wetgevers van N.I

In document ALGEMEENE INLEIDING 844 (pagina 131-137)

De drie alge- De Grondwet van 1815 droeg het Opperbestuur over de meene wetge- Koloniën bij uitsluiting op aan den Koning. Hierdoor mocht geen andere autoriteit dan Hij zich ermee bemoeien, inzonderheid niet de Staten-Generaal. Zoo was ook de Koning de hoogste wetgever ten opzichte van de Koloniën, zoodat zelfs de Regee-ringsreglementen vóór ons tegenwoordige Koninklijke besluiten waren. Deze regeeringsreglementen van 1815, 1818, 1827, 1830 en 1836 waren dan ook meer instructies van den G.G. dan een soort G. W. voor N. I.

In dezen toestand is verandering gebracht in 1848, toen de G. W. zoo werd gewijzigd, dat wel het Opperbestuur nog bleef opgedragen aan den Koning, maar niet meer bij uitsluiting. Drie onderwerpen werden gebiedend ter regeling opgedragen aan den rijkswetgever (Koning en Staten-Generaal), nl.:

1° het beleid der Regeering over de Koloniën, 2° het Muntwezen,

3° de wijze van beheer en verantwoording der Indische geld-middelen (Comptabiliteit).

Verder mogen alle andere koloniale onderwerpen door den rijkswetgever worden geregeld, indien deze dit noodig acht (artt 61en 62 R. R.).

Indië heeft nu drie algemeene wetgevers, die van verschil-lenden rang zijn. Ze zijn :

1° de rijkswetgever, deze maakt wetten,

2° de Koning alleen, deze maakt Koninklijke besluiten, 3° de Gouverneur-Generaal in overeenstemming met den

Raad van N. I., deze maakt ordonnanties.

De algemeene naam voor deze drie soorten van verordeningen is algemeene verordeningen.

Deze naam beteekent niet, dat ze verbindend zijn voor geheel N. I., dit toch is meestal niet het geval, maar, dat het producten zijn van den wetgever, die de bevoegdheid heeft, regelingen te maken voor het geheele gebied, die dus aangelegenheden van algemeen belang behartigt.

Eene algemeene verordening moet, om in N. I. bindende kracht te verkrijgen, worden gewaarmerkt door den algemeenen secre-taris of een van de gouvernementssecresecre-tarissen en vervolgens door den G. G. worden afgekondigd door plaatsing in het staats-blad van N. I.

Heeft deze afkondiging eenmaal plaats gehad, dan is de ver-ordening nog niet dadelijk bindend, doch eerst, nadat het staatsblad aan iedereen bekend kan zijn. Het R. R. veronder-stelt, dat dit het geval is, op J. en M op den 30sten dag en in de Buitengewesten op den lOOsten dag na den datum van het staatsblad, tenzij de datum der invoering op een ander tijdstip wordt gesteld, hetzij dadelijk bij dat staatsblad zelf, hetzij later door den Koning of den G. G.

De formulieren, die voor afkondiging worden gebezigd, zijn te vinden in de artt. 32 en 33 R. R.

Verhouding Waar verschillende wetgevers van verschillenden rang in een der drie alge- land bestaan, zijn de door hen gemaakte verordeningen ook van meene wetge- verschillende orde. De hoogste wetgever zal gewoonlijk eenig vers. onderwerp slechts in hoofdzaken regelen, terwijl hij nadere

uit-werking dier regeling gebiedend zal opdragen of overlaten aan den lageren wetgever, die hetzelfde wederom kan doen ten op-zichte van den onder hem staanden wetgever.

De hoogste wet, ook in N. 1., is de G. W., die echter alleen hoofdbeginselen stelt, welke ter uitwerking worden gegeven aan den gewonen wetgever van het rijk. Deze laat de uitwerking in bijzonderheden dikwijls weer over aan den Koning, die dit doet bij zg. Algemeenen maatregel van bestuur.

Behalve de drie bovengenoemde verplichte onderwerpen zijn voor N I. ook bij de wet geregeld: de tarieven van in-en uit-voer, het Mijnwezen, terwijl jaarlijks de begrootingen van in-komsten en uitgaven voor de koloniën eveneens bij de wet worden vastgesteld.

Deze wettelijke regeling van de tarieven van in-en uitvoer berust op art. 129 R. R., die der begrootingen op art. 4 Ind.

Compt. Wet., zoodat dit voorbeelden zijn van het geval, dat de

115

wetgever zichzelf de regeling van eenig onderwerp heeft voor-behouden. De regeling van het Mijnwezen bij de wet is ge-schied, omdat de rijkswetgever deze regeling noodzakelijk vond.

In art. 43 der Mijnwet wordt de nadere regelin» der onderdeden opgedragen aan eene ordonnantie, de Mijnordonnantie (Sb.

1906—434), zoodat hier dus de Koning niet bevoegd is, zich met deze aangelegenheden in te laten.

Art. 68 c al. 2 R. R. draagt de regeling van de samenstelling, den werkkring, de bevoegdheid, enz. der locale raden op aan eene algemeene verordening. Omdat het R. R. bv. in art. 129 wanneer eene wet bedoeld wordt, dit uitdrukkelijk zegt, wordt het algemeen zoo opgevat, dat, wanneer de uitdrukking „algemeene verordening" gebruikt wordt, hiermee een Kon. besl. of eene ordonnantie bedoeld wordt.

Waar echter in alinea 3 van hetzelfde art. gebiedend eenige onderwerpen ter regeling aan eene ordonnantie worden opgedragen, is hieruit afgeleid, dat de 2de alinea alleen aan een Kon. besl.

kan hebben gedacht. Dit is het zg. Decentralisatiebesluit (Sb. 1905 137), dat in art. 25 de bijzondere regeling wederom opdraagt aan eene ordonnantie, de zg. Locale Raden-ordonnantie (Sb. 1905—181).

Onderlinge Voorzoover een hoogere wetgever niet eenig onderwerp aan bevoegdheid, zichzelf ter regeling heeft voorbehouden of gebiedend aan een anderen wetgever heeft opgedragen, is elk wetgever vrij om te regelen, wat hij wil. De regel is dus deze, dat elke wetgever alles mag regelen, behalve, wat reeds door een hoogeren wetgever is geregeld, of door hem moet worden geregeld, dan wel wat door een hoogeren wetgever aan een lageren wetgever ter regeling is opgedragen.

Uitvoerings- De algemeene verordeningen moeten worden uitgevoerd door voorschriften de uitvoerende macht, d. i. in N. I. de G. G. met de directeuren van den G.G. en verdere ambtenaren, in de eerste plaats de bestuursambtenaren.

Uitvoeren eener verordening wil zeggen: zorgen, dat hetgeen de verordening voorschrijft, behoorlijk wordt opgevolgd, derhalve in de maatschappelijke verhoudingen die wijzigingen aanbrengen, welke noodig zijn om te maken, dat ze in overeenstemming zijn met de voorschriften der nieuwe verordening.

Om eene behoorlijke uitvoering mogelijk te maken, is het dikwijls noodig, dat de G. G. aan zijne ambtenaren mededeelt, op welke wijze eene algemeene verordening moet worden opgevat.

Hoe belangrijker eene verordening is, hoe meer dit noodig is Daartoe worden circulaires opgesteld, die dikwijls den vorm krijgen van instructies voor de ambtenaren, een soort handleiding voor degenen, die belast zijn met de uitvoering. Doordat zij allerlei voorschriften inhouden, gelijken zij wel eenigszins op wettelijke regelingen en vooral wordt dit het geval, indien eene verordening zelf aan den G. Q. of zelfs aan een Directeur van een departe-ment opdraagt, om voorschriften ter nadere uitwerking van die

algemeene verordening te maken. Zulke voorschriften noemen we in het algemeen Uitvoeringsmaatregelen. Gaan ze uit van den G. G., dan worden ze gegoten in den vorm van een Gouver-nementsbesluit.

Zijn ze van veel belang, dan worden ze wel in de Javasche Courant of zelfs in het Staatsblad geplaatst, omdat ze ook wel voor anderen dan de ambtenaren van gewicht zijn, maar in ieder geval verschijnen ze in eene afzonderlijke verzameling, „Bijblad op het Staatsblad van N. I." geheeten, dat in doorloopende nummers op ongeregelde tijden uitkomt.

Wetgevende Behalve de drie bovengenoemde algemeene wetgevers bevoegdheid kennen we ook nog de zg. locale wetgevers, die rege-van den resi- lende bevoegdheid hebben binnen een bepaald gedeelte rege-van dent. den staat.

Zoo is bij art. 72 R. R. bepaald, dat de Hoofden van Gewes-telijk Bestuur bevoegd zijn tot het maken van zg. reglementen en keuren van politie, d. z. bindende bepalingen, betrekking hebbende op politiezorg (bv. t. a v. begraafplaatsen, brandweer, bevordering van netheid en zindelijkheid, gebruik van openbare wegen, enz). Ze mogen tegen overtreding dier keuren, die na-tuurlijk alleen voor hun gewest geldig zijn, straffen bedreigen, doch alleen volgens regels, bij algemeene verordening te stellen.

We vinden deze verordening, die de wetgevende bevoegdheid der residenten in het algemeen regelt, in Sb 1858-17 (gewijzigd bij art. 25 Inv. Swb.); de regeling wordt nader uitgewerkt in het Gouvernementsbesluit in Sb. 1858-18. Deze wetgevende bevoegd-heid der residenten is echter op J. en M. zoo goed als vervallen door de invoering der Gewestelijke raden, op welke die bevoegd-heid is overgegaan.

Alleen voorzoover de residenten hunne wetgevende bevoegd-heid ontleenen aan andere algemeene verordeningen dan het R. R. en die bevoegdheid niet uitdrukkelijk op de Locale raden is overgebracht, hebben ze die nog behouden (zie hieronder).

117 Wetgevende

bevoegdheid der Locale raden.

In 1903 werden in het R. R. drie nieuwe artikelen ingevoegd (art. 68a, 68Ô en 68c), die het mogelijk maakten, in Indië te ge-raken tot een gedecentraliseerd bestuursstelsel. Ze geven echter niets dan eenige hoofdbeginselen, maar laten de instelling der raden en de geheele regeling der decentralisatie over aan alge-meene verordeningen.

Boven zagen we reeds, dat ter uitvoering van de artt. 68 a, b en c R. R. het Decentralisatiebesluit en de Locale Raden-ordon-nantie (Sb. 1905-137 en 181) zijn gemaakt. Sedert zijn achtereen-volgens telkens bij afzonderlijke ordonnantie (zg. Instellings-ordonnantie) voor alle gewesten en voor verschillende gedeelten van gewesten op J. en M. en verder ook in enkele gedeelten van de Buitengewesten zg. Locale Raden, verdeeld in Gewestelijke en Gemeenteraden, ingesteld.

Volgens art. 68 c al. 3 R. R. kan bij ordonnantie aan deze raden de bevoegdheid worden gegeven om locale verordeningen te maken omtrent de navolgende onderwerpen:

1° heffing van belastingen ter versterking van eigen geldmiddelen, 2° regeling der Heerendiensten,

3° reglementen en keuren van politie,

4° onderwerpen, welke bij andere algemeene verordeningen dan het R. R. ter regeling zijn opgedragen aan den G. G. of aan de Hoofden van Gewestelijk bestuur.

Dit art. 68 c al. 3 was noodig, om mogelijk te maken, dat wetgevende bevoegdheid, die te voren werd uitgeoefend krach-tens bepalingen van het R. R., dus van eene wet, nu op de Lo-cale raden kon worden overgebracht.

art. 48 L. R. O. Bij art. 48 L. R. O. is werkelijk de vroegere (aan art. 72 R. R.

ontleende) bevoegdheid van de residenten tot het maken van reglementen en keuren van politie voor hun gewest, overgebracht op de Gewestelijke en Gemeenteraden.

art. 49 L. R. O. Art. 49 L. R. O. draagt verder aan de Locale raden de bevoegd-heid op, belastingverordeningen voor hun gebied te maken.

Eindelijk zijn bij verschillende afzonderlijke ordonnanties onder-werpen, die vroeger bij andere algemeene verordeningen dan het R. R.

ter regeling waren opgedragen aan den G. G. of de Hoofden van Ge-westelijk bestuur, successievelijk overgedragen op de Locale raden.

De mogelijkheid bestaat dus nog steeds, dat residenten op J. en M.aan zulke bijzondere algemeene verordeningen wetge-vende bevoegdheid ontleenen (zie boven).

Van de bevoegdheid, om bij ordonnantie aan de Raden de re-geling der Heerendiensten op te dragen, die ingevolge art. 57 R. R. den G. G. toekomt, is geen gebruik gemaakt, natuurlijk met het oog op de afschaffing dier diensten.

Naast deze speciale wetgevende bevoegdheid der Locale raden ten opzichte van onderwerpen, die vroeger aan andere wetgevers gebiedend ter regeling waren opgedragen, staat de art. 12 D. B. algemeene omschrijving van art. 12 Decentralisatiebesluit, dat aan de Locale raden de bevoegdheid geeft, om de huishoudelijke aangelegenheden van hun ressort zelfstandig te regelen, natuurlijk voorzoover deze nog niet bij algemeene verordening geregeld zijn.

Twee soorten Locale verordening zijn aan hooger toezicht onderworpen, nl. belastingverordeningen, die eerst door den G. G. moeten worden goedgekeurd, dit om te voorkomen, dat de belastingdruk te ongelijk en daardoor te onbillijk zal worden voor de verschillende gedeelten van het land en verder alle verorde-ningen, die strafbepalingen inhouden, welke eerst den Directeur van Justitie moeten worden toegezonden, opdat gecontroleerd kan worden, dat de raden niet te zware straffen bedreigen in hunne verordeningen. / art. 54 L. R. O. Bij art. 54 L. R O. is nl. bepaald, dat de Locale raden in

hunne verordeningen geen zwaarder straffen mogen bedreigen dan hechtenis van ten hoogste 3 maanden en geldboete van ten hoogste ƒ 100 met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen

De afkondiging der Locale verordeningen geschiedt in de Java-sche Courant, ze treden dan in werking evenals de algemeene verordeningen resp. den 30sten of den lOOsten dag daarna, tenzij een andere dag is bepaald.

Einde van de Eene wet verliest alleen hare kracht.door eene latere wet, werking eener immers de wet gaat boven de gewoonte, zoodat de gewoonte wet. alleen nooit eene wet kan doen vervallen.

Soms wordt in eene verordening uitgedrukt, dat bij hare in-werkingtreding eene vroegere verordening vervalt, doch dikwijls moet het er uit worden afgeleid, de vervallenverklaring geschiedt dan stilzwijgend. Natuurlijk kan eene lagere verordening nooit bepalingen van eene hoogere verordening doen vervallen, wel omgekeerd. Alleen eene hoogere verordening of eene van gelijken rang kan invloed uitoefenen op eene andere verordening. Hierbij gelden dan twee hoofdregels:

119

1° eene latere verordening heeft kracht boven (derogeert aan) eene vroegere;

2° eene speciale wetsbepaling derogeert aan eene algemeene.

Deze regel geldt zoowel bij de toepassing van verschillende bepalingen van dezelfde verordening als bij de toepassing van verschillende verordeningen, hetzelfde onderwerp betreffende.

Wanneer iemand bv. eene zaak van een ander wegneemt ten einde zich die toe te eigenen, dan pleegt hij het misdrijf diefstal, art. 362 Swb. is dus op hem van toepassing. Heeft het gesloten goed echter eene waarde van minder dan ƒ25-—

en komen er geen verzwarende omstandigheden bij, dan valt de daad in de omschrijving van art. 364 Swb., welk art- nu als eene speciale wetsbepaling naast de algemeene van art.

362 moet worden toegepast.

Bestaan naast elkaar eene verordening op de maatregelen te nemen bij het uitbreken van besmettelijke ziekten in het alge-meen en eene uitvoerige regeling, hoe te handelen, wanneer pestgevallen in eene plaats worden geconstateerd, dan zal in-geval van pest alleen de laatste verordening worden toegepast.

Afdeeling II: Overzicht der Algemeene Bepalingen van

In document ALGEMEENE INLEIDING 844 (pagina 131-137)