• No results found

ORGANISATIE EN VERPLICHTINGEN VAN HET BRANDSPUITPERSONEEL IN HET ALGEMEEN

In document POLITIEBEPALINGEN y-rftyrty'/. (pagina 45-49)

A. Brandofficieren

Art. 1. Onder oppertoezicht en leiding van het plaatselijk bestuur staat het brandspuitwezen in alle deelen onder de bevelen en bewaking van een algemeenen brandmeester.

Algemeene brandmeester is de in de afdeeling Buitenzorg geplaatste Ingenieur van de burgerlijke openbare w e r k e n .

Art. 2. Den algemeenen brandmeester strekken de brandspuit-meesters tot helpers, en bij belet of ontstentenis, tot vervangers, naar de orde door het hoofd van gewestelijk bestuur bepaald.

Art. 3. Op voordracht van den algemeenen brandmeester, be-noemt het hoofd van gewestelijk bestuur, voor elke brandspuit in het bijzonder:

a. een Europeesche brandspuitmeester;

b. twee adjunet-brandspuitmeesters.

De adjunct-brandspuitmeesters worden bij voorkeur gekozen uit timmerlieden en smeden, die in de nabijheid der brandspuithuisjes wonen.

Art. 4. De brandspuitmeester is belast met het toezicht van de brandspuit, voor welke hij is aangesteld, en het daarbij bescheiden personeel.

Hij is voor het materieel verantwoordelijk.

Hem strekken de adjunct-brandspuitmeesters tot helpers, en bij belet of ontstentenis, tot vervangers, naar de orde door het hoofd van gewestelijk bestuur bepaald.

B. Pompiers en Gasten.

Art. 5. Op voordracht van of na overleg met den algemeenen brandmeester, benoemt het hoofd van plaatselijk bestuur, voor elke brandspuit in het bizonder, een bepaald aantal :

Ie. pompiers;

voorloopig is het getal acht, zij worden gekozen uit gegoede Chineezen en Inlanders.

2e. spuit- en laddergasten ;

voorloopig is het getal spuitgasten vijftig, en dat der ladder-gasten twintig. Zij worden gekozen voor de spuit no. 1 uit Inlanders, en de spuit no. 2 uit Chineezen.

Art. 6. De pompiers:

Ie. zijn pijpgasten;

2e. houden opzicht over spuit- en laddergasten;

3e. beijveren zich om de gebreken, die tijdens het gebruik der spuit ontstaan, te verhelpen;

4e. bieden bijstand tot het omverhalen van gebouwen.

33

A r t . 7. De spuitgasten zorgen:

l e . voor het vervoer van de brandspuit;

2e. ieder gast voor dat van een brandemmer ; 3e. voor den aanvoer en de opstuwing van water.

Art. 8. De laddergasten zorgen:

Ie. voor het vervoer en de aanwending van brandladders, haken en emmers;

2e. voor de beklimming en het omverhalen of wegruimen van wat hun gelast wordt te beklimmen, omver te halen of weg te ruimen.

. C. Distinctieve teeltenen.

Art. 9. In functie zijnde, voeren de brandofficieren, ieder naar zijnen rang, een stok, en om den linkerarm een oranjeband.

Het hoofd van plaatselijk bestuur bepaalt, waarin de stokken en banden onderling verschillen en overeenkomen.

Art. 10. In functie zijnde, dragen de pompiers, spuit- eu lad-dergasten om den linkerarm een witten lederen band.

De laddergasten omgorden zich bovendien met een lederen lijf-riem, geschikt tot aanhanging van een kapmes of bijltje en een of brandemmers.

Het hoofd van plaatselijk bestuur bepaalt, waarin de banden moeten verschillen en overeenkomen, en in het bizonder, hoe het nummer der spuit, waartoe ieder persoon behoort, aan hem zicht-baar moet zijn.

Ieder van hen ontvangt, overeenkomstig de door het hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen bepaling, eenen penning.

Art. 11. Van ieder brandofflcier wordt het woonhuis of erf voorzien van een bord, waarop zijn naam en zijne betrekking zijn te lezen.

Bij verhuizing zijn de brandofficieren verplicht daarvan tijdig kennis te geven aan het hoofd van plaatselijk bestuur, en aan den algemeenen brandmeester.

D. Naaste buren.

Art. 12. Wie uit de naaste buren daartoe door het hoofd van plaatselijk bestuur wordt aangewezen, is verplicht :

a. tegen bewijs in ontvangst te nemen eenen sleutel van het

brandspuithuis, nabij hetwelk hij woont, en eene o£ meer flambouwen of lantaarns:

b. die voorwerpen steeds voor de hand te hebben, en op vor-dering door of namens het hoofd van plaatselijk bestuur af

te geven;

c. de bevelen aan te nemen, die hem te dezer zake door het hoofd van plaatselijk bestuur of van zijnentwege worden gegeven;

d. bij verhuizing of andere omstandigheden, die de naleving

• zijner verplichtingen zouden verhinderen, daarvan tijdig aan het hoofd van plaatselijk bestuur en den algemeenen brand-meester kennis te geven.

E. Inspection, oefeningen, enz.

Art. 13. Inspection worden gehouden:

Ie. minstens vier maal 's jaars over het geheele brandspuitperso-neel en materieel door den algemeenen brandmeester.

Alsdan woeden de geoefendheid van het personeel, en de geschiktheid en de staat der spuiten onderzocht en beproefd ; 2e. minstens eenmaal 's maands over het materieel, in of nabij

de bewaarplaatsen, door den algemeenen brandmeester bij iederen spuit behoorenden brandspuitmeester.

Na afloop dezer inspectie worden de spuiten beproefd, en het daarbij bescheiden personeel geoefend;

3e. telkens na eenen brand, over de spuiten, die bij den brand zijn te werk gesteld, door den algemeenen brandmeester, en den bij elke spuit behoorenden brandspuitmeester.

Deze spuiten worden alsdan beproef en onderzocht.

Art. 14. Het hoofd van plaatselijk bestuur bepaalt, in overleg met den algemeenen brandmeester, den dag der driemaandelijksche en die der maandelijksôhe inspection en oefeningen, of machtigt hem om den dag te bepalen.

Art. 15. Aan het hoofd van plaatselijk bestuur doet de alge-meene brandmeester verslag:

Ie. driemaandelijks over de bevinding bij de inspection, beproevingen en oefeningen, en van al hetgeen in het af-geloopen kwartaal voorviel en bewerkstelligd werd;

35

2e. telkens terstond na de bevinding van eenig gebrek aan of' gemis van eenig voorwerp.

In document POLITIEBEPALINGEN y-rftyrty'/. (pagina 45-49)