• No results found

Oproep aan Handelaars en Neringdoenden!

In document Neerlandia. Jaargang 13 · dbnl (pagina 73-84)

D e R e d a c t i e v a n N e e r l a n d i a v e r z o e k t a l l e h a n d e l a a r s e n n e r i n g d o e n d e n , z o o w e l i n N o o r d - a l s i n Z u i d -N e d e r l a n d , d i e b e r e i d z i j n w e d e r z i j d s i n h e t N e d e r l a n d s c h h u n n e z a k e n t e d o e n , h u n n a a m e n a d r e s t e z e n d e n a a n h e t K a n t o o r A.N.V. W i j n s t r a a t 81, D o r d r e c h t .

Ingekomen adressen:

Arenthorst, Gebrs.; Uitgevers, Kampen.

Bakker & Co., J.J.; Ned. Olie- en Smeerfabriek, Rotterdam. Boon, Hecking; Wijnkoopman, 39 Vaartstr., Leuven, België. Brouwer, S.; Matten- en Biezenhandel, Genemuiden.

Dienske & Goslinga, Inkoop en Verzending van Ned. Artikelen, Wijnstraat 109, Rotterdam.

Dorp, Dr. G.C.A. van; Scheikundig Laboratorium, Katwijk aan Zee.

Eden, E.F., Meubelmagazijn, Molsteeg, Amsterdam.

Gestel & Zn., Eindhoven; Lithografische kunstinrichting, sigarenetiketten, prentbriefkaarten, reclameartikelen enz.

Heteren, J.H. & G. van, Boekhandelaars, Hartenstraat 26, Amsterdam. Hudig & Pieters, Cargadoors en Expediteurs, Amsterdam.

Huisinga, F.J.S.; Azijnstokerij, Pelsterstr. 20-22, Groningen.

Huisman & Co.;, Kantoor voor Schuldinvordering en Handelsinlichtingen, Dordrecht.

Ketwich, J.H. van; Agentuur en Commissiehandel, Amsterdam. Machine- en Motorenfabriek, voorheen Thomassen & Co., Arnhem. Meulendijk, Gebr.; Groothandel in rijwielen, Hofplein, Rotterdam. Moeys & Co., F.G.; Uitvoer en invoer, Nijmegen.

Mooij, firma H.W., Boekhandelaar, Blauwburgwal, Amsterdam.

Nieufwenhuyse, W.C. van, Ingenieur-Kantoor, Weteringschans 119, Amsterdam. Pietersen, mej. F.A.D.; Dameshoeden, Piet Heinstraat 75, Den Haag.

Poelman, B.; Bakkerstr. 40-41, Arnhem.

Ramshorst Az., S. van; Ned. Dekenhandel, Nijkerk (Veluwe). Rhijn, Ph. van; Kleermakersbenoodigdheden, Tilburg.

Riënts-Balt; Uitgever, stenograaf, Den Haag.

Smeets, Firma Emmanuel; Graphische Kunstinrichting, Weert. Tjeenk Willink, W.E.J.; Uitgever, Zwolle.

Tooneelfonds ‘Van Hulst’, Kampen.

Veenderij en Turfstrooiselfabriek ‘Klazienaveen’, Groningen.

Wachter & Co., P., Algemeene Agentuur- en Commissiehandel, in- en uitvoer, Spaanschekade 3, Rotterdam.

Wee, F.A. ter, in Koloniale Waren, Zaandam. Zijlstra Hzn., J.; Koloniale Waren, Zwolle.

*4

Adressen.

Algemeen Secretaris-Penningmeester: Mr. W. Dicke, Singel 157, Dordrecht.

Groepssecretarissen.

N e d e r l a n d : C. van Son W i j n s t r a a t 81, Dordrecht. B e l g i ë : H. Meert, Spiegelstraat 20, Gent.

N e d .-I n d i ë : A.M. Margadant, Weltevreden.

S u r i n a m e : Fred. Oudschans Dentz, P.B. 131, Paramaribo.

N e d . A n t i l l e n : G.S. Gorsira J.P. Ez., Willemstad, Curaçao. (Afd. Aruba: Secr. J.H.P. Schrils).

Secretarissen der Zelfst. Afdeelingen.

B e r l i j n : ‘Hollandsen Gezelschap’, P.J. v. Wielink, Strassburgerstrasse 2. B l o e m f o n t e i n : H.H. v. Rooyen, P.B. 553.

B r e m e n : H. v.d. Putt, Besselstrasse 12.

B u e n o s A i r e s : Vereen. ‘Wilhelmina’, H.J. Dubourcq, Suipacha 212. C h i c a g o : H. Jacobsma, 620 W. 14th Place.

C o n s t a n t i n o p e l : Gust. J. van Lennep, Passage Testa, Péra. J o h a n n e s b u r g : D. Krabman, P.B. 1330.

K a a p s t a d (K.K.): M. Wartena, P.B. 44. P o t c h e f s t r o o m : A.H. Koomans, P.B. 123.

R o s e l a n d -C h i c a g o : G: Pon, 402W. 110th Place.

S h a n g h a i : H.W. Forbes, Whangpoo Conservancy Offices.

S i n g a p o r e : L.A. van Rijn, Manager Netherlands Gutta Percha Co. Ltd. S m y r n a : George Keun.

S t a n d e r t o n (Transv.): M.A.A. Franken, Paarl villa. S t e l l e n b o s c h : Prof. Dr. E.C. Godée Molsbergen.

Z o u t p a n s b e r g : W. van Wijk de Vries, P.B. 56, Pietersburg.

Vertegenwoordigers in het Buitenland.

Aan de vertegenwoordigers kunnen o.m. inlichtingen worden gevraagd op het gebied van handel en nijverheid.

A h w a z (Perzische Golf): P.P. ter Meulen.

B a r c e l o n a (Spanje): Ary Kriens, Consejo de Ciento 345.

B e t h l e h e m (Oranje-Rivier-Kolonie): P. van Gent, voorloopig voor de heele Kolonie.

B u e n a v i s t a d e C u e l l a r - Distrito de Alarcon - Estado de Guerrero, Rep. Mexico: J. de Boer.

C a ï r o (Egypte): Th.F. v. Vloten, P.B. 461. C a r d e n a s (Tabasco Mexico): Wm. C. de Wit. C h a r k o f f : C.C.J. v.d. Klaauw, Postfach 5.

C l a r e m o n t (Western Australië): Mevr. A. Semmens-Siebenhaat, ‘Boschhek’, Riley Road.

C o l o n (Rep. Panama): J.J. Ecker Sr., koopman, Vice-Consul der Nederlanden. C o r r e i o d e H a n h a (Afr. Occall Portug.): P. v.d. Smit.

D a v o s -P l a t z : Dr. H.J. van Voornveld.

G e n u a : H.C.F. Hennig, p/a. Richards & Hennig, kantoor Piazza Demarini No. 1.

H a v a n a (Cuba): M.M. Pinedo, Garcia Gonzalez, Calle Cuba 87.

K a n s a s C i t y (Missouri): L. Heynecker, Gibraltar Building, Wyandottestreet. K a r l s b a d (tevens voor Mariënbad): Dr. H. Breitenstein, Haus Nizza a/d. Alte Wiese.

L a G u a i r a (Venezuela): L. Raven Jr., adres firma Hellmund & Co. L u x o r (Egypte): J.H. Insinger, Palmenburg.

M a r a c a i b o (Venezuela): S.F. Duwaer, firma Breuer, Möller & Co. M e x i c o D.F.: J. ten Napel, Postbus 1619.

P a n a m a (Stad): Herman Pinedo, Postbus 14.

R o m e : Dr. G. Brom, directeur van het Historisch Instituut, 72 Frederico Cesi. R o s a r i o d e S a n t a F é (Zuid-Amerika): G.A. Gulden, tijdel. Zalt-Bommel (Nederland).

S a l z b e r g e n : J.H. Mekenkamp, Commies H.IJ.S.M.

S a n F r a n c i s c o : E.J.F., van Hanswijk Pennink, 628 Montgomerystr., Kamer 230.

T e h e r a n : J.P. de Hoog.

T ó r r e o n , C o a h (Rep. Mexico): Frans Dingler, Apartado 274. Ve n e t i ë (Italië): Leopoldo Bizio Gradenico.

Yo k o h a m a (Japan): Wm. Holst & Co.

Aanbiedingen om als vertegenwoordiger van het A.N.V. in het Buitenland op te treden worden ingewacht bij den Alg. Secretaris van het Hoofdbestuur.

Nederlandsche Vereenigingen.

A n t w e r p e n : Hollandsche Club.

A k e n : Studenten-Vereeniging ‘Holandia’. Secr. A.F.G. Smit. Stiftstrasse 8. B e r l i j n : ‘Nederland en Oranje’, Französische Strasse 56 II.

B e r l i j n : Holl. Gezelschap, Seiten-Saal, Gebouw v/d. Berliner Lehrer-Verein., Alexander Platz, Berlijn C.

B r u s s e l : Kleine Zavel 9 (Secr.: Mr. W.A. Rutgers, Krijgslaan 109). D u s s e l d o r f : ‘In den Vreemde’, voorzitter J.J. Verbeeten, Erkraterstrasse 1331.

G e n t : Hollandsche Club, Café Pretoria, 1e Secr. E. van Tright, Kasteellaan 45.

G e n u a : Hotel Continental des Etrangers, Via Cairoli, secretaris B. van Praag, P.B. 476.

J o h a n n e s b u r g : Secr. D. Krabman, P.B. 1741. K a a p s t a d : ‘Hollandia’, Bus 1302.

M a d r i d : Secr.-Penningm. Henri van Wermeskerken, Calle de Sevilla 4-6. M e x i c o : Primer Callejon de Santa Clara No. 6.

N e w -Yo r k : Hollandsche Club, 47E 25th street.

N i e u w -Yo r k : ‘Eendracht maakt Macht’, Columbia Hall, 52 Lexington Avenue.

P a r i j s : ‘Neerlandia’, p/a. C. Henri Wiegant, 20 Rue Richelieu.

P a t e r s o n (New-Jersey): ‘Tot Nut van 't Algemeen’, Rogowsk's Building, 210 Mainstr. (Vergadert elken Vrijdag, 's avonds 8 uur).

P a t e r s o n (New-Jersey): ‘Holland Home’, voor bejaarde landgenooten, 110-112 Iowa Ave.

P a t e r s o n (New-Jersey): Vereeniging ‘Vriendenkring’. Secretaris J. Vos Lz. P r e t o r i a : Secr. F. Postma, Postbus 483.

R u m e n i ë : Secr. Mr. J.P.L. Gelpcke, Strada Paleologu 28, Bucarest. S t . P e t e r s b u r g : F. Gerth van Wijk, secr., Spaskaja Oelitza 17. (Iederen eersten Dinsdag van de maand bijeenkomst der leden in Hotel de France, waar tijdelijk vertoevende Nederlanders steeds welkom zijn).

S t o k h o l m : Secr. Schmidt, Kanselier van het Gezantschap.

Nederlandsche Kamers van Koophandel in het Buitenland.

B r u s s e l : 119 Noordlaan, telefoon 6250. (Secr.: Mr. W.A. Rutgers, Krijgslaan 109).

D u s s e l d o r f : Eerste Ned. Koopmansgilde in Duitschland, 1e Secr. E.H.M. de Gruyter.

J o h a n n e s b u r g (Transv.): Secr. L. Beerstecher, P.B. 2888. L o n d e n E.C: Secr. Dr. W. Roosegaarde Bisschop, Colemanstr. 2. M e l b o u r n e :...

N e w -Yo r k : Secr. T. Greidanus, 136 Waterstreet. P a r i j s : 39 Rue Joubert.

P r e t o r i a (Transv.): 1e Secr. J. Browne, P.B. 47. S m y r n a : Secr. Alf. A. Lavino, p/a. Local v.d. Zee.

23

Jan Pieter Heije. 1809 - 1 Maart - 1909.

Den eersten Maart 1809 zag Jan Pieter Heije te Amsterdam het levenslicht en bijna zeven en zestig jaar heeft hij onder ons geleefd en gewerkt. Wie nog persoonlijk getuigen mochten zijn van den voortreffelijken arbeid, door hem met geestdrift en geestkracht verricht, behooren nu reeds tot de ouderen van dagen, en een nieuw geslacht, ja zelfs een nog nieuwer, is opgestaan. Toch leeft de geest van Heije steeds voort, ook in de nieuwe geslachten, die na hem kwamen.

Niet altijd gevoelt de mensch zich den zoon van zijne voorvaderen: daartoe toch wordt kennis vereischt, die aan menigeen ontbreekt. Gelukkig behoeft men, om te weten wat Heije voor het nageslacht heeft gedaan, en hoe hij in geest en hart van het jonger geslacht de zaden gestrooid heeft, die nu al meer en meer vrucht zijn gaan dragen, geenegeschied,

Jan Pieter Heije.

boeken te raadplegen De herinnering aan zijn werken is nog lang niet uitgewischt en wat hij schreef is nog bij velen bekend en geliefd.

Dat blijkt wel het best uit de groote belangstelling, waarmede het plan van het ‘Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap’ is begroet, om na honderd jaar den dag zijner geboorte dankbaar en feestelijk te herdenken en ook verdor in dit jaar de

herinnering aan hem op verschillende wijzen te verlevendigen, opdat ook jongene geslachten zullen weten, wat zij aan hem te danken hebben.

Bij het ‘Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap’ hebben ook andere onderwijskringen zie haangesloten: de ‘Vereeniging v. Hoofden van Scholen in Nederland’ en de ‘Vereeniging Volksonderwijs’. Geen wonder! Heije was

volksopvoeder in den ruimen zin des woords en voor de schooljeugd vooral klopte zijn hart. Daarvan getuigen nog voortdurend zijne kinderliederen, waarvan er vele nog steeds op de scholen gezongen worden, zooals zij ook reeds door bijna alle oudere Nederlanders van onzen tijd óf in hun eigen schooltijd gezongen waren òf althans uit den mond hunner kinderen waren gehoord

Den groeten opgang, dien Heije's kinderliederen gemaakt hebben, hadden zij ten deele hieraan te danken, dat Heije waarachtig dichter was, meenende waten zooals hij het zong, en vol van geestdrift voor de Nederlandsche poëzie, waarvoor hij met anderen samen na 1830 eene nieuwe periode van bloei heeft voorbereid.

Dat aan zijne kinderliederen en zijne volksliederen echter een langer leven beschoren is geweest dan aan zijne overige dichtwerken, danken ze ongetwijfeld hets

24

meest aan 's dichters muzikaal gevoel, dat ze ook bijzonder geschikt maakte om toonkunstenaars als W. Smits, J.J.H. Verhulst, J.J. Viotta en Rich. Hol uit te lokken, er zangwijzen voor te schrijven, die nog behooren tot de meest populaire en meest kenmerkend Nederlandsche melodiën uit het midden der negentiende eeuw.

't Is dan ook niet vreemd, dat de ‘Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden’ en het ‘Christelijk Letterkundig Verbond’ gaarne tot de feestviering wilden meewerken, en dat vooral de muzikale vereenigingen in ons land van hare vereering voor den grooten dilettant bij deze gelegenheid getuigenis willen afleggen. De ‘Maatschappij tot bevordering der Toonkunst’ staat daarbij aan de spits. Haar volgden gaarne de ‘Vereeniging voor N. Nederlands Muziekgeschiedenis’, de ‘Nederlandsche Koorvereeniging’, de ‘Vereeniging Het Nederlandsche Lied’ en de ‘Vereeniging tot verbetering van den Volkszang’.

De algemeene belangstelling dezer verschillende muziekvereenigingen, zoovele jaren na Heije's dood, bewijst wel, hoe levendig de herinnering is gebleven aan de beteekenis, die Heije eertijds had voor de herwekking van het muzikale leven in Nederland en van het eenvoudige volkslied en den meerstemmigen koorzang in de eerste plaats. Mocht hij ook al geen beroepsmusicus zijn, en heeft hij ook slechts enkele, niet eens zeer belangwekkende, composities nagelaten, liefde voor en verstand van muziek waren bij hem in hooge mate vereenigd en in ijver en werkkracht, in krachtigen wil om een flinken stoot te geven aan alles wat hij mooi en goed vond had hij zijns gelijke niet of nauwelijks.

Dat bleek ook op ander gebied dan dat der kunst, want die kunst, hoe ruime plaats zij ook in zijn leven heeft kunnen innemen, was toch eigenlijk bijzaak voor hem. In de eerste plaats was hij een man van wetenschap, geheel op de hoogte van het vak, waarin hij zich den doctorstitel verworven had, het vak der geneeskunde, die voor hem eigenlijk nog meer ‘gezondheidsleer’ was. Als vertegenwoordiger van dat vak stond hij in de eerste gelederen om aan de nieuwere, nu algemeen heerschende, denkbeelden ingang te verschaffen door woord en voorbeeld. Ook in de praktijk van het vak, want kamergeleerde was hij allerminst, al heeft hij ook zijn grooten naam als geneeskundige meest verworven door zijn persoonlijken invloed en de verspreiding van heldere en breede denkbeelden over volksgezondheid in algemeen bevattelijken vorm. Dat de ‘Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst’ en de ‘Vereeniging Nederlandsen tijdschrift voor de Geneeskunde’ niet alleen mee wenschen te doen aan de algemeene vereering, maar zelfs zeer in het bijzonder Heije's

verdiensten voor de geneeskunde bij deze gelegenheid in het licht wenschen te stellen, bewijst overtuigend, dat Heije op elk gebied, waarop hij zich bewoog, gemakkelijk een der eersten kon worden, ja, noodzakelijk worden moest.

Dat het ‘Alg. Ned. Verbond’ zich haastte, aan den oproep van het ‘Ned.

Onderwijzersgenootschap’ gehoor te geven, spreekt wel van zelf. Wie zooveel deed voor het Nederlandsche volk, als hij, verdiende ten volle, door ons Verbond te worden herdacht. En zoo heeft zich dan uit alle bovengenoemde vereenigingen een Comité gevormd ter herdenking van den eersten Maart, waarop voor honderd jaar Heije geboren werd,

Tot krachtige samenwerking gevoelen deze vereenigingen zich te meer verplicht, omdat zij daarmee kunnen toonen, dat bij haar de geestkracht nog niet verslapt is, die haar bezielde, toen Heije ze met voortvarende energie in het leven riep of ze

vereenigingen toch was hij of de stichter en de ziel, òf geruimen tijd een der wakkerste medebestuurders.

Hij was dat ook vele jaren van de ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’, die hij aan pakkende kindeliederen hielp, toen zij, om den volkszang op de scholen te bevorderen, in 1844 eene prijsvraag had uitgeschreven. Verscheidene jaren lang heeft hij ook het hoofdaandeel gehad aan haar keurigen Volksalmanak, waarin hij niet alleen in aphoristischen en anderen vorm de nieuwere gezondheidsleer, de leer van licht en lucht, van lichaamsoefening en wandelsport, predikte, maar waarin ook de meeste zijner volksliederen het eerst zijn gedrukt, gedeeltelijk met de nieuwe muziek van toen nog jonge begaafde toonkunstenaars.

Dat Heije zooveel van zijne krachten besteed heeft aan de vervulling der taak, die de ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’ zich had opgelegd en waaraan deze Maatschappij haar merkwaardigen bloei te danken had, doet ons vermoeden, dat hij ook een wakker voorstander van het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ zou geworden zijn, als hij de stichting daarvan had kunnen beleven. Van hare oprichting af toch heeft de ‘Maatschappij tot Nut van 't Algemeen’ met ijver en bekwaamheid er naar gestreefd, bij de Nederlanders den volkswil krachtiger, het volksgevoel zuiverder, den volksgeest helderder, het volkskarakter gezonder te maken, en ons Verbond stelt zich immers niets anders ten doel bij allen, die zich door hunne gemeenschappelijke taal één gevoelen, als kinderen van een grooter Nederland dan Heije zich nog voorstelde.

Bij ons moge de vaderlandsliefde zich hebben verruimd, tot ook buiten onze staatkundige grenzen, zooals Heije de smeulende vaderlandsliefde van ons volk weer in lichter laaie heeft doen opvlammen, koesteren toch ook wij ons nog aan de warmte van zijn gevoel, wanneer ons dat uit zijne volksliederen tegengloeit. Zijn volk weer flink, gezond en krachtig te maken, daarom was het hem allereerst te doen. Zijne poëzie, zijn lied, zijne geneeskunst, dat alles was daartoe slechts hulpmiddel. Maar het waren doeltreffende middelen, want hij heeft er mee bereikt, wat hij beoogde, en dat er - zij het misschien eerst tegen het einde van zijn leven - zich een krachtiger volksleven bij ons heeft geopenbaard en het nationaal zelfbewustzijn weer bij ons uit de doffe sluimering is ontwaakt, dat hebben wij aan mannen, als hij was, te danken, en aan hem niet het minst. Te eer nog gevoelen wij ons verplicht in hem het verleden te

25

eeren, waaruit het heden is voortgekomen, omdat hij ook zelf zoo vaak het verleden van ons volk ons als een spiegel heeft voorgehouden, waarin zijne tijdgenooten niet zonder blozen hun beeld konden zien. Toch was het niet zijn onvruchtbaar streven zooals het dat van sommige anderen wel was, met dien spiegel in de hand ons volk kleinmoedig te maken of het te beschimpen in zijne zwakheid en onzelfstandigheid. Evenals ieder flink man was hij optimist en idealist. Wees hij zijne tijdgenooten op hun krachtig voorgeslacht, dan was het niet om weeklachten te wekken over de ontaarding van dat ‘zieklijk, mislijk nageslacht’, maar om ieder, die het hooren wilde, toe te roepen: dat hebben de vaderen gekund en daarom zullen de zonen het ook nog kunnen, als zij maar willen!

Vreemd is het daarom ook niet, dat zijn geest zoo vaak op onzen glorietijd, de zeventiende eeuw, was gericht, en dat hij ons in zijne volksliederen zoo vaak met kernachtige, mannelijke taal aan dat verleden herinnert en er ons beelden uit voor den geest roept, met enkele forsche lijnen zóó geschetst, dat zij in onzen geest afgedrukt blijven voor het geheele verdere leven.

En dat zijn niet slechts beelden uit ons heldenleven ‘te land en ter zee’. Ook vooral het eenvoudig huiselijk leven onzer voorvaderen, hun ‘vrijen en trouwen’ bezat voor hem eene groote aantrekkelijkheid, en voor hunne onvermoeide werkzaamheid, die zooveel groots heeft tot stand gebracht, voor hunne wijze spaarzaamheid, die hem in zijn eigen tijd voor de stichting van volksspaarbanken deed ijveren, had hij eerbiedige bewondering.

In zijn streven om aan den tijdgenoot het beeld van de voorvaderen, zij het misschien wat geidealiseerd, voor te houden, ten einde alzoo volksontwikkeling en volksverbetering te bevorderen, was hij een medestander van Potgieter, die ook in de zeventiende eeuw de verjongingsbron zag, waarin ons schijnbaar afgeleefd volk zich had te baden om de oude gezondheid te herkrijgen. Met hem samen had hij ‘De Gids’ moeten besturen, die sinds 1837 beter wegen wees. Ongelukkig heeft dat zoo niet mogen zijn, en zijn deze oude vrienden elk hun eigen weg gegaan, ofschoon zij samengaande elkaar zoo uitstekend zouden hebben kunnen aanvullen: de aesthetisch fijngevoelende Potgieter, de kunstaristocraat, het ongewone, tot het precieuse toe, zoekend om het banale te vermijden, en daarom voor fijnproevers de kok die spijzen bereidde ‘van hoogen smaak’, maar vreemd gebleven aan het volk, dat hij toch zoo lief had; en de goedronde Heije, de democraat, volksontwikkeling en volksveredeling bevorderend door eene kunst, die elk kon begrijpen en die ieder ook kon pakken, zoowel den beschaafde, dien de dichter nooit ergerde door platheid, als den man uit het volk, die nooit den indruk kon krijgen, dat hij tot hem afdaalde, zoowel den volwassene, die wist te erkennen, dat hij waarheid sprak, als het kind, dat hij door zijne vriendelijkheid en zachtzinnigheid voor zich innam en waaraan hij sprookjes vertelde uit de oude doos of uit het natuurleven, dat hij zelf zoo innig meegevoelde.

Ook in zijne volksdichten spreekt die liefde voorde natuur, voor hare schoonheid, hare gezondheidschenkende kracht, zich telkens uit, en het is zeker de meest stemmingsvolle afdeeling zijner volksdichten, waaraan hij den titel gaf ‘door velden en dreven’. Weekelijk gevoel, sentimentaliteit echter kende hij niet: hij smolt evenmin weg in het oneindigde, onnoembare, als zich zijn helder bewustzijn in droomen verloor. Ook de natuur wekte denkbeelden bij hem, legde hem niet zelden ook lessen van levenswijsheid op de lippen, of wekte in hem gedachten aan een hooger leven

ook de aarde kon vinden met hare boomen en bloemen, hare duinen en dalen, hoe lief de menschen, kleinen en grooten, hem ook waren, gaf hij telkens opnieuw te kennen; en die liefde voor de natuur omvatte alles, ook die aardige, vroolijke dieren, die vogeltjes op groenen tak, die hij met menig dichtje in bescherming nam tegen onnadenkende wreedheid van dartele knapen of hardvochtige ouderen.

Dat zijne kunst te banaal zou kunnen worden, daarvoor heeft Heije zeker nooit veel vrees gekoesterd, en dat zou ook noodeloos geweest zijn, want hij verstond de groote kunst, zelfs wanneer hij soms een pittig woord uit de taal van het verleden gebruikte, duidelijk te zijn en toch zich van nature anders, eigenaardiger uit te drukken dan de nabauwers van de alkdaagsche omgangs- of de conventioneele Parnastaal. Hij kon dat, omdat hij zijne taal zoo uitstekend meester was, omdat hij zoo helder voor den geest had, wat hij te zeggen had, altijd zoo regelrecht en zelfbewust op zijn doel afging en nooit meer woorden gebruikte dan hij strikt noodig had.

Daarom ook heeft hij kunnen slagen in hetgeen aan bijna ieder ander mislukt, in het opzettelijk maken van volksliedjes, waarvan er eenige inderdaad volksliedjes geworden zijn. Dit althans hebben er eenige met het uit ouden tijd overgeleverde volkslied nu reeds gemeen, dat zij geheel of gedeeltelijk door velen gekend en bij feestelijke gelegenheden aangeheven worden, zonder dat de meesten, die ze zingen, weten wie er de dichter van was of wie er de muziek voor gemaakt heeft.

Zijn Heije's liederen aantrekkelijk door duidelijkheid, eenvoud en kracht, het ontbrak den dichter toch allerminst aan de gave van verbeelding en vinding. Daarvan kunnen vooral zijne kinderliederen getuigen, die eene geheele omwenteling in de kinderlitteratuur hebben gebracht en voorgoed alle ‘brave Hendrikken’ op de vlucht hebben gedreven, zonder daarom nog voor de bestrijdenswaardige ‘tuchteloosheid’ verantwoordelijk gesteld te mogen worden, want tucht was voor Heije zelf eene uiting van kracht.

Het eigenaardige van Heije's liederen bestaat ook in de nieuwheid, de frischheid er van, ofschoon men er ook niet zelden den invloed onzer zeventiende-ëeuwsche dichters in kan waarnemen. Dat de ‘luite van Hooft’ hem reeds van zijne jeugd af onder hare betoovering had gebracht, komt nu en dan verrassend in zijne eigene liederen uit, en dat hij leefde in een tijd, waarin men opnieuw was begonnen te

ge-26

nieten van het guitige en jolige, dat Bredero ons in zijn boertig en amoureus liedbeek heeft nagelaten, is duidelijk merkbaar. Guitig en gees ig is ook Heije zelf dikwijls in zijne liedjes, vooral in die, waarin hij als Bredero, kleine tooneeltjes uit het volksleven weergeeft. Doch in zijne overmoedige dartelheid volgt hij Bredero riet en ock bij het feestvieren is maathouden bij hem eene voorwaarde voor wezenlijk genot.

Is door Hooft en Bredero - en wij kunnen er Huygens en Cats bijvoegen - de geest der zeventiende eeuw over Heije en in hem opnieuw tot uiting gekomen, ook het

In document Neerlandia. Jaargang 13 · dbnl (pagina 73-84)