• No results found

Nederlandsch Onderwijs in het Buitenland

In document Neerlandia. Jaargang 13 · dbnl (pagina 84-89)

Zooals reeds in het Januari-nummer van Neerlandia is medegedeeld, is het

Nederlandsch onderwijs in het buitenland bij de behandeling van de begrooting van Buitenlandsche Zaken in de Tweede Kamer ter sprake gekomen.

In het Voorloopig Verslag werd door enkele leden gevraagd, of de Minister bereid zou worden bevonden te bevorderen, ‘dat van Rederingswege subsidie wordt gegeven aan Nederlandsche schalen in den vreemde, onder welke er zijn, bijv. die te Brussel en in Argentinië, die slechts met moeite in stand kunnen worden gehouden. Men wees er op, dat het om meer dan één reden voor ons land van belang is, dat in den

van Nederlandsche schelen een der krachtigste middelen is, die daartoe kunnen bijdragen’.

In de Memorie van Antwoord deelt de Minister mede, dat hij er geen kans toe zou zien om, waar thans zoozeer groete zuinigheid moet worden betracht in alle

onvermijdelijke uitgaven, een genoegzaam bedrag beschikbaar te vinden om eenige daadwerkelike hulp te kunnen verleenen. Verder zegt de Minister, dat hij ten volle beaamt dat het met een algemeen Nederlandsch ideaal strookend is, indien de in den vreemde verspreide Nederlandsche kolonies ook Nederlandsch blijven doen en denken. ‘Maar’ - zoo vervelt de Memorie van Antwoord - eigen ondervinding en aanschouwing heeft hem tot de overtuiging gebracht, dat voer hen, die hun broed in den vreemde willen gaan winnen, er onmiskenbare voordelen aan veroonden zijn cm zich van die nieuwe omgeving niet te veel af te zonderen maar integendeel te trachten daarin op te gaan. Is eene kolonie zoo tel ijk, zooals het dikwerf met de Duitschers of de Italianen het geval is, dat zij een klein volk te midden van een ander volk vormt, dan heeft nauwe aaneensluiting en afzond ring reden van bestaan, maar is er geenszins van een kolonie en slechts van kolonisten sprake, dan is vereenzelving met hunne omgeving de onmis are voorwaarde om den strijd om het bestaan die hen daarheen dreef, met goed gevolg te kunnen volhouden. Zeer zeker is het aanhouden van de kennis onzer taal en het leeren onzer geschiedenis voor hen allen en ook voor het land hunner geboorte van groot belang, maar daarvoor is op eenvoudiger en minder kostbare wijze bevrediging te vinden dan door het instandhouden van scholen met een volledig leerplan’.

In de vergadering van 24 November 1908 bracht de afgevaardigde van Nijmegen deze belangrijke aangelegenheid ter sprake. Hij begon met te zeggen, dat het zuinigheidsargument door den Minister in de Memorie van Antwoord aangevoerd dit jaar als juist moest worden erkend. Maar met het oog op de volgende begrootingen meende hij er op te moeten wijzen, dat de Minister enkele uitdrukkingen had gebezigd, die deden vreezen, dat hij de mogelijkheid om de Nederlanders, die in den vreemde zijn, Nederlanders te doen blijven wel wat al te veel als een ideaal, en niet genoeg als een voor verwezenlijking zeer vat aar denkbeeld had beschouwd.

Deze afgevaardigde zeide dat hij het betreurde, dat de Minister zoozeer de meening op den voorgrond had geschoven, dat de Nederlanders in het buitenland werkzaam zich niet te zeer af moeten zo deren van hun nieuwe omgeving, maar integendeel moesten

trach-27

ten daarin op te gaan, daar dit voor hen onmiskenbare voordeelen zou opleveren. Hij meende den Minister in alle bescheidenheid in overweging te mogen geven dit aan de belanghebbenden over te laten. Meenen deze, dat het met hun belangen in overeenstemming kan zijn, dat zij op zich zelf blijven staan, dat zij niet in hun vreemde omgeving moeten bleven opgaan en dat zij Nederlandsche scholen moeten hebben om dat deel te bereiken, welnu dan moest de Minister de beoordeeling daarvan aan belanghe benden overlaten.

Verder betoogde deze afgevaardigde, dat de beantwoording der vraag, of een Nederlandsche schoei met een volledig leerplan ergens al of niet noodig en gewenscht was, natuurlijk moest afhangen van de plaatselijke omstandigheden en het getal der aanwezige Nederlanders. Zeer vaak zal het goede middel zin alleen een cursus te geven in het Nederlandsch en in de vaderlandsche geschiedenis, naast het onderwijs gegeven aan de andere scholen. Maar hij betoogde, dat in ieder geval steun der Regeering in deze zeer wenschelijk zoude zijn.

In zijn antwoord in dezelfde vergadering verklaarde de Minister nog, dat hij zich geen positief tegenstander van de subsidieering van dergelijke scholen had verklaard, maar dat men daarmede toch zeer voorzichtig moest zijn. Verder sprak de Minister nog eens zeer bepaald de meening uit, dat het hebben van een eigen school en de aparte opvoeding der kinderen, die daardoor zou worden gegeven, nadoelig zou werken, dat dit een kolossale belemmering zou zijn, omdat de assimilatie daardoor zou worden tegengehouden. Tot staving zijner meening beriep hij zich op de ondervinding door hem in Amerika opgedaan.

Ten slotte zeide de Minisier, dat hij er wel een groot voordeel in zou zien om het nationaliteitsgevoel bij de Nederlanders in den vreemde te behouden door een leeraar te zenden, die de Nederlandsche taal en de vaderlandsche geschiedenis zou

onderwijzen. Men zou voor dit deel in de Nederlandsche kolonies een fonds kunnen ver men en de Minister verklaarde, dat hij niet ongenegen was onder bepaalde omstandigheden een voorstel voor subsidie te doen.

Daar deze belangrijke aangelegenheid noch in de Tweede Kamer, noch in de pers de belangstelling vond, welke zij verdient, schijnt het ons raadzaam er hier nog eens de aandacht op te vestigen. Tevens wenschen wij dan nog eens te wijzen op het antwoord van den Minister.

Wij zeiden dat deze aangelegenheid ook in de pers nog niet veel belangstelling vond. Zoover ons bekend is, verscheen daarover een artikel in de Deutsche

Wochenzeitung van 3 Januari en naar aanleiding daarvan een artikel in de Nieuwe Courant van 5 Januari van dit jaar.

De D.W.Z. ondersteunde krachtig het denkbeeld em aan de in het buitenland wonende Nederlanders onderwijs in het Nederlandsen te geven en met steun van de Regeering dit mogelijk te maken. Een groot aantal Nederlanders zijn in de laatste tientallen van jaren naar het buitenland getrokken om hun brood te verdienen. Zij blijven aan hun vaderland gehecht, al klagen zij nooit over gemis van onderwijs voor hun kinderen. Dit gemis moeten zij natuurlijk toch wel zeer gevoelen. In de

industriedistricten van de Rijnprovincie en Westfalen wonen tegenwoordig ongeveer 85.000 Nederlanders.

Voor de kinderen bereden de 7 à 8 jaar, die nog niet naar school gaan, is het bezwaar wat het onderwijs betreft minder groot; die groeien met de Duitsche kinderen

Maar kinderen van 8-10 jaren, die het onderwijs in hun landstaal moeten afbreken en het weer in een vre mde taal beginnen moeten, ondervinden groote moeilijkheden, moeilijkheden, die ook voor de onderwijzers geiden en niet gemakkelijk worden overwonnen.

Dit gemis van Nederlandsch Onderwijs zal er ten slotte toe leiden, dat er een algeheele vervreemding van het vaderland ontstaat.

Duitschland geeft hier te lande het goede voorbeeld. In Amsterdam, Den Haag en Rotterdam zijn Duitsche scholen, welke door de hier wonende Duitschers met Regeeringssteun worden in stand gehouden.

De Nieuwe Courant bespreekt met instemming in het bovenaangehaalde nummer het artikel van de D.W.Z. en hetgeen omtrent het onderwerp in de Tweede Kamer is gezegd en besluit, - naar onze meening zeer terecht - dat wat Duitschland betreft de oprichting van een of meer schelen door de daar gevestigde Nederlanders moet voorafgaan, zal de Regeering - zoolang er neg noodl dende Nederlandsche scholen elders zijn - steun kunnen verleenen.

Mag men nu uit de woorden van den Minister opmaken, dat inderdaad in Duitschland of elders op steun van Regeeringswege mag worden gerekend, als de belanghebbenden met de oprichting van scholen zijn voorgegaan, zooals in Brussel en Buenos Aires reeds het geval is.

Wij zouden die vraag niet dadelijk bevestigend durven beantwoorden. Hetgeen de Minister in de Tweede Kamer zeide, laat wel wat onzekerheid over omtrent zijn eigenlijke bedoeling en opvatting.

Eenerzijds zegt de Minister, dat het zeker met een algemeen Nederlandsch ideaal strookend is, indiende in den vreemde verspreide Nederlandsche kolonies ook Nederlandsch blijven doen en denken, en verder dat hij er wel een groot voordeel in zou zien om het nationaliteitsgevoel bij de Nederlanders in den vreemde te behouden door een leeraar te zenden, enz.

Maar dan volgt de mededeeling, dat er zulke onmiskenbare voordelen aan verbonden zijn om zich van de niuwe omgeving niet te veel af te zonderen, maar integendeel te trachten daarin op te gaan; en verder, dat het hebben van een eigen school en de aparte opvoeding der kinderen, die daardoor zou worden gegeven, nadeelig zou werken, dat dit een kolossale belemmering zou zijn, omdat de assimilatie daardoor zou worden tegengehouden.

Zou men hieruit moeten opmaken, dat de Minister meent, dat het toch maar beter is, dat de Nederlandsche kinderen in den vreemde zoo spoedig mogelijk geheel in die vreemde omgeving opgaan, daarmede worden vereenzelvigd?

28

De verwijzing naar de in Amerika opgedane ervaring deed wel eenigszins vreezen, dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. In de Vereenigde Staten toch is de zuigkracht der nieuwe omgeving, naar algemeen bekend is, zoo groot, dat daar bij een verblijf van eenigszins langeren duur van het bewaren van het eigen

nationaliteitsgevoel niet veel kan worden gehoopt.

Sedert dien zijn echter verschenen het Voorloopig Verslag van de Eerste Kamer en de Memorie van Antwoord behoorende bij de begrooting van Buitenlandsche Zaken.

In bedoeld V.V. wordt ook op het verleenen van Regeeringssteun aan de

Nederlandsche scholen in den vreemde aangedrongen. Volledigheidshalve vermelden wij, dat er ook leden zijn, die dit denkbeeld bestrijden.

En nu komt de M.v.A. Daarin komen beschouwingen als wij boven aanhaalden, niet meer voor. De Minister verwijst nog eens naar den toestand van 's lands financiën en zegt dan dat het instandhouden van scholen met een volledig leerplan een voor het bereiken van het doel volstrekt niet bij uitsluiting aangewezen en aan den anderen kant een onnoodig kostbaar middel is. Echter moet deze meening niet worden opgevat als een beginsel, waarop nimmer een uitzondering gemaakt zou kunnen worden. Voor zulk een uitzondering zouden echter geheel bijzondere gronden moeten pleiten.

Wij meenen te mogen zeggen, dal dit sobere antwoord voor het doel, dat wij hopen te bereiken, veel hoopvoller is dan hetgeen aan en in de Tweede Kamer werd medegedeeld.

Mag men op grond daarvan verwachten, dat het denkbeeld om Regeeringssteun te krijgen voor het Nederlandsch onderwijs in den vreemde binnen niet te langen tijd zal worden verwezenlijkt?

De Regeeringen van andere landen geven ten deze reeds sinds langen tijd een goed voorbeeld.

Wij zullen dit voor een naburig land aantoonen.

Wij zul'en hier niet spreken over hetgeen Frankrijk in België doet, waar Fransche scholen worden gesticht of ondersteund ‘ook om Belgische kinderen, wier

omgangstaal het Fransch is, tot zich te trekken ten einde hen te doordringen van de Fransche beschaving’. (Zie het artikel: Nederlandsche scholen in het buitenland, in Neerlandia van October 1903).

Een dergelijk voorbeeld is voor ons niet geschikt.

Maar wel mogen wij verwijzen naar hetgeen Duitschland doet.

In het jaar 1906 werd door de Duitsche Regeering reeds uitgegeven een bedrag van 650.000 Mark om 258 Duitsche scholen in den vreemde te steunen. Daaruit werden subsidiën gegeven van 500 tot 30.000 Mark per jaar.

In het geheel bestonden er in genoemd jaar in den vreemde, behalve de scholen in Noord-Amerika, 1242 Duitsche scholen, bezocht door 64.608 kinderen.

Men heeft in Duitschland niet alleen een open oog voor de ideëele beteekenis hiervan, men begrijpt ook het groote nut dat het op ander gebied oplevert.

Men begrijpt dat in het vreemde land, waar de Duitsche school is, alleen door het feit dat zij bestaat een gunstige indruk wordt gewekt. Men ziet in de vreemde omgeving goed ingerichte en goed bezochte Duitsche scholen. Men waardeert het streven dat er aan ten grondslag ligt, men heeft eerbied voor de menschen, die het werk tot stand brengen, men neemt kennis van de Duitsche beschaving en de Duitsche

En de Duitschers in den vreemde, die men hierdoor sterkt in hun streven om hunne nationaliteit te bewaren, blijven te meer aan hun vaderland gehecht; zij trachten de voortbrengselen van hun vaderlandsche industrie in te voeren, zij zijn agenten van Duitsche handelshuizen, zij breiden de markt voor de vaderlandsche nijverheid uit en dragen er zoo veel toe bij om de welvaart in het vaderland te verhoogen.

Nu is zeker wel aan te nemen, dat op de meeste plaatsen de Nederlandsche kolonies veel kleiner zijn dan de Duitsche, Maar het voorbeeld van Brussel en Buenos Aires toont toch aan, dat er in den vreemde groepen van Nederlanders wonen, die genoeg nationaliteitsgevoel hebben en talrijk genoeg zijn om een eigen school op te richten en in stand te houden, al kost dat laatste dan ook offers, misschien in de toekomst te zware offers voor hun krachten.

Mocht de Regeering nu willen beginnen met deze scholen te steunen, dan zal dit zeker een krachtige aanmoediging zijn om het in België en Argentinië gegeven voorbeeld na te volgen, waar er kans bestaat dit met hoop op blijvend welslagen te doen.

Voor andere plaatsen, waar het getal Nederlanders te klein is om een afzonderlijke Nederlandsche school te hebben, zal zeker het geven van een cursus in het

Nederlandsch meer aanbeveling verdienen.

Maar steun voor de uitvoering van beide denkbeelden mag zeker in de ernstige overweging der Regeering worden aanbevolen.

En dan hopen wij, dat het voor eenige jaren door Dr. Kuyper als Minister van Binnenlandsche Zaken gegeven voorbeeld om een bedrag van 600 gulden op de begrooting te brengen voor de school te Smyrna in de toekomst voor andere scholen navolging moge vinden.

De belangstelling voor het Nederlandsch onderwijs in den vreemde is nog niet groot hier te lande.

Wij hopen zeer, dat die belangstelling zal toenenemen in sterke mate; zij kan een krachtige factor zijn om het verkrijgen van hulp van de Regeering te bevorderen en de taak te steunen, die het Algemeen Nederlandsch Verbond ook ten deze heeft te vervullen.

O.v. NISPEN TOT SEVENAER. 3 Februari 1909.

In document Neerlandia. Jaargang 13 · dbnl (pagina 84-89)