• No results found

De ‘Nederlandsche Studentenkring’

In document Neerlandia. Jaargang 13 · dbnl (pagina 182-190)

van het Hooger-Handelsgesticht te Antwerpen, in welks schoot de eerste

Studenten-Afdeeling van het A.N.V. in België tot stand kwam, viert dit jaar, op 14, 15 en 16 November, zijn vijf-en-twintigjarig bestaan. Het bewijst van taaie leefkracht, als men nagaat dat het Hooger-Handelsgesticht voor meer dan de helft bevolkt is door vreemdelingen van alle nationaliteit en er geen midden meer verfranscht is dan onze handel en dus ook onze Handelshoogeschool. Het is daarom, en tevens om de vele diensten door deze Vereeniging der Vlaamsche Beweging bewezen, dat de Antwerpsche Vlaamschgezinden besloten hebben dien verjaardag op puike wijze te vieren. Ook op deelneming vanwege de Noord-Nederlandsche studentenwereld wordt gerekend, niet alleen vanwege de Studenten-Afdeelingen van 't A.N.V., maar ook van wege de Senaten der vijf Hollandsche Hoogescholen. Het is eene uitzonderlijke gelegenheid om de banden van vriendschap nauwer toe te halen tusschen alle studenten van Groot-Nederland.

Postzegelafdeeling.

B e z e n d i n g e n in dank ontvangen van:

Dr. Van Everdingen, Rotterdam; Van Iterson, Weltevreden, Java, 15.000 ex; Nederl. Kamer van Koophandel, Brussel; mej. S. Pieters, Colombo, Ceylon; Fred. Vogels, Den Haag; Keuter, Gorbea, Chili; J.L. de Rijcke, Frischgewaagd, Transvaal; Prof. Paul Fredericq, Gent; Aug. Borms, Mechelen; mevr. Kuyck, Sint Amandsberg, Gent, 100.000 ex.; Cor. B. Otto, Driefontein, district Marico, Transvaal; F.B. Wicherink, Atjehsche Handelmaatschappij, Koeta Radjah, Sumatra; O.H. Smits,

Zutfen; H. Enno van Gelder, Amsterdam; J.L. van Dalen, Dordrecht; mej. Nyland, Amsterdam; Haegeman, Antwerpen; N.R. Mooi, Johannesburg.

C o r r e s p o n d e n t e n . Als correspondenten meldden zich aan:

Mej. C. van Vollenhove, Nieuwe Haven 113, Rotterdam; H.G. Hartsuyker, Agenzia Marittima Olandese, Genua; mevr. Hingman - Dobberke, Oost-Singel 42, Schiedam; Cor. B. Otto, Driefontein, district

Ma-56

rico, P.K. Wonderfontein, Transvaal; R. de Beule, 5260 Lake Ave, Chicago; N.R. Mooi, Bus 823, Johannesburg, Transvaal, die allen postzegels voor ons in ontvangst nemen.

Ve r l a n g d spoedig en in zoo groot mogelijke hoeveelheid: de nieuwe 15 en 20 cent Nederland; de opdrukken Nederl. Oost-Indië; de opdrukken Kongo.

H. MEERT,

Secretaris Groep België. 20 Spiegelstr., Gent.

N.S. Zendingen worden ook aangenomen door het Kantoor A.N.V. te Dordrecht, dat voor doorzending zorg draagt.

Zuid-Afrika

Ter gedachtenis aan F. Theophilus Schonken, doctorandus in de

philologie, overleden te Leipzig 25 Jan. 1909.

Nauw is de ontroering geluwd, die het zoo droevig einde van dien anderen, eveneens nog zooveel belovenden, jongen Groot-Nederlander J.P. Tehupeiory allerwegen, maar vooral in onze kringen, verwekte, nauwelijks is de smart bezonken, die zijn

zoo ontijdig en onverwacht heengaan uit onze gelederen (hij was lid der Amst. Stud.-Afd.), veroorzaakt had, of daar schrikt ons andermaal een wreede

ongelukstijding op: Theo Schonken is niet meer, Schonken, die eveneens in zijn kort leven reeds betrekkelijk veel tot stand bracht, hijzelf mede een levend bewijs, dat ‘Groot-Nederland’ geen ijdel droombeeld meer is, maar bloeiende, groeiende, zich vervullende werkelijkheid.

Geen droever tijding schier had ons persoonlijk kunnen bereiken, maar ook alle anderen, die het voorrecht hadden, dien hartel ken, van nature bescheiden, bijna bedeesden Zuid-Afrikaander te leeren kennen, die hem mochten gadeslaan in zijn groote liefde voor zijn volk en zijn taal, en vooral de familieleden en nadere vrienden, zij allen zullen een leegte gevoelen in zichzelven, nu slechts zijn gedachtenis hun rest.

Zoon van den heer F.N. Schonken te Stellenbosch (Kaapkolonie), behaalde hij in 1899 met lof zijn Bachelor of Arts aan het Victoria-College aldaar en kwam, na een tijdlang onderwijzer aan de Paarl te zijn geweest, in het najaar van 1901 naar Amsterdam om daar, onder Prof. te Winkel vooral, zich voor het candidaatsexamen in de Nederlandsche Letteren te bekwamen. Wij leerden hem kennen, toen hij, nauwelijks in de stad en nog vóór hij op kamers was uit geweest, reeds op college verscheen, op het college over Ned. Literatuurgesch., dat hij sedert trouw bleef volgen, al had hij dit voor 't examen niet noodig.

Zoo, van den aanvang af, vatte hij zijn taak breed op en liet geen oogenblik en geen gelegenheid ongebruikt voorbijgaan om zijn kennis te verrijken en, hadden zijn middelen het hem niet belet, hij had nog meer tijd uitgetrokken voor z.g.

liefhebberijstudiën, hij zou den opzet nog breeder hebben gemaakt.

En mocht men in Z.-Afrika er zich al over verwonderen, dat Theo zoo lang wegbleef, wij, die beter wisten, verwonderden ons daarentegen, dat hij nog zoo spoedig zijn candidaats deed, dat hij met zijn studiën te Straszburg, Bordeaux en Leipzig, en met zijn breed opgezet proefschrift zoo spoedig gereed was, waarmee hij op het punt stond, den doctorstitel in de philologie te verwerven, toen hij daar in Duitschland, ver van zijn familie en vrienden, ver van zijn zonnig Zuid-Afrika, waarheen van stonde aan zijn, zelden uitgesproken, heimwee ging, zoo droevig en alleen kwam te sterven, nog geen dertig jaren oud.

Wij daarentegen bewonderden hem, omdat hij nog zooveel tijd vond voor vriendschappelijken omgang, voor leerzame reizen overal heen, naar België en Frankrijk, naar Duitschland en Oostenrijk, naar Engeland en naar alle deelen van Nederland zelf, omdat hij bij dat alles, niettegenstaande zorgen en ziekte, tijd vond tot zelfstandigen literairen arbeid, gelijk zijn voordracht over ‘de Engelsche lyriek tijdens Elisabeth’, voor de Letterk. Afd. der Litt. Fac. van het Amst. Stud. Corps gehouden, gelijk zijn breede populair-wetenschappelijke studie ‘Wat Nederland voor de Wereld deed’ (in de nrs. van Juni tot Nov. 1906 van het Z.-Afr. Maandblad ‘De Goede Hoop’), gelijk bovenal zijn proefschrift over ‘Hollandsch-Afrikaansche Volkskunde, in 't bizonder over de geestelijke beschaving en den huisbouw’, dat waarschijnlijk door Prof. Lamprecht in 't Duitsch zal uitgegeven worden en - naar we hopen en vertrouwen - in Nederlandsche bewerkirg aan het Groot-Nederlandsche, aan het Zuid-Afrikaansche volk in 't bizonder eerlang zal kunnen worden aangeboden, kunnen getuigen.

Naast zijn aandoenlijk stil en sterk geloof in zijn God, naast zijn stalen ijver, was het dat andere geloof, dat ons gemeenzaam was, waarvan hij zoo gaarne getuigde, dat hem de kracht gaf, zooveel in zoo kleine spanne tijds tot stand te brengen, dat

hem den zwaren levensstrijd blijmoedig deed strijden, zijn vast geloof in de toekomst van zijn volk, in de toekomst en de roeping van den Groot-Nederlandschen stam, het besef, dat ook hij, voor zijn bescheiden deel, voor die toekomst kon en dus moest arbeiden.

En Schonken deed dit met al de kracht en de liefde, die in hem waren, met woord en daad.

Zijn gesprekken en later vooral zijn uitvoerige brieven waren het, die o.a. aanleiding werden tot de stichting der Amst. Stud.-Afd., in wier bloei hij steeds belang bleef stellen.

Uit één zijner brieven (Bordeaux, 15 Jan. 1905), slechts deze aanhaling: ‘En de hulp van 't solidariteitsgevoel kan onberekenbaar nuttig zijn; 't gevoel van broederschap met Nederland zou i k graag zooveel mogelijk aangewakkerd zien. Daarom juich ik ook van harte (het) werk van 't A.N.V. toe. We hebben in Z.-A. onzeglijk veel aan die vereeniging te danken. Neerlandia blijft ook prachtig op de hoogte van den taalstrijd enz.’

57

Schonken koesterde een groote, na elke buitenlandsche reis toenemende, liefde voor Amsterdam, dat hij als zijn tweede, geestelijke, vaderstad beschouwde, dat hij zag en steeds meer waardeerde als hoofdbron dier Groot-Nederlandsche beschaving, waaraan allen, die nog ten achteren staan, die door, om te beginnen, aan zichzelf te bouwen mee willen helpen aan de grondvesting van dat geestelijk Groot-Nederland, zich moeten komen laven. Schonken was de eerste Z.-Afrikaan, die met dit zich welbewust doel voor oogen naar Amsterdam kwam en daar een graad behaalde en hij zou er stellig ook gepromoveerd zijn, als de eischen, die hij zich bij zijn studie stelde, met het oog op zijn bizondere taak in Zuid-Afrika, waar hij het Nederlandsch en de andere moderne talen en letterkunde hoopte te onderwijzen, hem niet gedrongen hadden, ook in Frankrijk en Duitschland zelf zich van taal en beschaving te gaan doordringen.

Met blijden trots schreef hij, dat ook zijn ouders lid waren geworden van 't Verbond en zijn liefde voor zijn tweede moeder, mevr. Schonken - Retief, kleindochter van den beroemden voortrekker, groeide zoo mogelijk, hoe meer hij vernam van haar welgeslaagd werken voor de stichting en tot bloei brenging der Zuid-Afrikaansche Christelijk-Nationale Vrouwenvereeniging, waarvan zij van den aanvang af de ook hier te lande welbekende secretaresse is.

't Was Theo, die veel invloed oefende op het besluit van zijn jongeren broer, om te Amsterdam medicijnen te gaan studeeren, die, na zijn geslaagd candidaats in de Ned. Letteren in 't najaar van 1905, vóór zijn vertrek naar Leipzig, met zijne drie toen te Amsterdam studeerende landgenooten en ons een bespreking hield om middelen te beramen, die alsnog den stroom der Z.-Afrikaansche studeerende jeugd naar Nederland, als 't kon, grootendeels naar Amsterdam, zouden kunnen verleggen.

Van Leipzig*)

uit bewerkte hij mondeling en schriftelijk zijn landgenooten, o.a. hen, die te Freiberg en Mittweida studeeren, stelde hen van het A.N.V. op de hoogte, inzonderheid van de ook door hem hoogelijk geroemde Leidsche Vacantieleergangen. En zijn laatste daad, een dag vóór zijn vertrek, eenige maanden geleden, schijnbaar hersteld, naar Leipzig, was het beleggen van een samenkomst der te Amsterdam studeerende Afrikaners (thans reeds 17 en verscheidene op komst!), om dezen te bewegen, een soort lees-club te vormen onder geregelde leiding van een literator.

Zoo zijn er veel van die schijnbare kleinigheden, waarmee hij zijn liefde voor de zaak in vruchtbare daden omzette.

In Theo Schonken leed de Nederlandsche stam een zwaar verlies; hij was een degelijk ernstig werker, een trouwe lieve vriend, een minnaar van het leven in al zijn goede en schoone verschijningen, een edel mensch.

Wij bewaren van hem, naast zijn weinige geschriften, die wij wel in eere mogen houden, de herinnering aan zijn fijne en sterke persoonlijkheid, aan het vele goede, dat wij van hem zagen. Mogen zijn werk en deze zijn herinnering prikkels voor ons zijn ten goede in ons leven en in den strijd, die de zijne was, die de onze is, den nobelen strijd, in woord èn daad, van ons Verbond.

A m s t e r d a m , 25 Febr. 1909. D. FULDAUER.

*) Hij was aldaar een der ijverigste oprichters en leden der Nederlandsche Vereeniging, niettegens aande zijn overdrukke bezigheden en vaak zware zorgen. (Voor zich had hij nimmer den steun gewild, dien hij voor anderen zocht en vond!)

S t e u n t e i g e n h a n d e l e n n i j v e r h e i d !

Een vereenigd Zuid-Afrika.

Wie had gedacht, dat zoo kort na den bitteren oorlog de aanvoerders uit de vijandige kampen bijeen zouden komen om een grondwet te ontwerpen voor een vereenigd Zuid-Afrika? En dat op hun vergaderingen, naar veler getuigenis, de vroegere tegenstanders met waardeering voor elkander en eensgezind hebben samengewerkt? Waarlijk, Zuid-Afrika is een land van verrassingen.

Of moest juist die oorlog er zijn om de veete uit te wisschen? Moest in dat helsche vuur de keten worden samengesmeed? Het nieuwe Italië, het nieuwe Duitsche Keizerrijk wonnen ook hun eenheid in een bloedigen oorlog. Maar neen; daarbij ging 't toch anders. De eenheid werd daar verworven door samen te strijden tegen een gemeenschappelijken vijand. Hier zijn het de vijanden, die elkaar de hand geven en zeggen: ‘Wij willen zijn een enkel volk van broed'ren.’ En de wereld ziet vol verbazing toe.

In een opzicht gaat de vergelijking met Italië en Duitschland toch wel op. Er is een gemeenschappelijke vijand, waartegen Afrikaanders en Engelschen in Zuid-Afrika gezamenlijk front willen maken: Downingstraat. Dat is niet het Britsche Rijk, waaraan Hollandsche en Engelsche Afrikaanders nu om strijd hun aanhankelijkheid betuigen; ook niet de zittende rijksregeering, want haar danken Transvaal en Transoranje het zelfbestuur, dat een Unie van Zuid-Afrika mogelijk maakt. Downingstraat is het bewind van het ministerie van koloniën over Zuid-Afrika, de inmenging van Engeland in de aangelegenheden van Zuid-Afrika. En daarvan heeft men ginds veel ellende beleefd. Milner vertegenwoordigde Downingstraat, en onder hem is de ware verzoening tusschen Afrikaander en Engelschman in Zuid-Afrika tot stand gekomen. Zij maakten samen een plan om van die voogdij eens en vooral ontslagen te worden en te zorgen, dat Zuid-Afrika zonder bemoeienis van buiten af ongestoord kon gaan werken aan zijn eigen heil.

Daar kwamen verstandelijke overwegingen bij. Er was gevaar voor een tarievenstrijd tusschen de koloniën, werden zij financieel niet een. Vier volledige regeeringen en volksvertegenwoordigingen bij zoo weinig talrijke bevolking werd, vooral nu de oorlog een nasleep van groote armoede had gehad, te duur. En ten slotte trok het trotsche denkbeeld om een groote staat te worden als Canada, als het Australische Gemeenebest de zelfbewuste Zuid-Afrikanen aan.

Dat stoute denkbeeld heeft vele Afrikaanders al lang voor den geest gestaan, schoon in anderen vorm dan dat nu staat verwezenlijkt te worden. Ja, in Engeland hebben mannen van gezag wel beweerd, dat de oorlog onvermijdelijk was, omdat de Afrikaanders streefden naar een vereenigd en vrij Zuid-Afrika. Niet zonder ons, heeft toen Engeland gezegd, en het heeft Zuid-Afrika zijn macht opgelegd. De Afrikaanders hebben die macht aanvaard en zoo zal het een Unie worden ‘onder de kroon van Groot-Brittanje en Ierland.’ Zoo we niet vrij kunnen zijn, schreef onlangs een Afrikaander medewerker van de Volkstem, dan onder Engeland en geen enkel ander.

Zeker is het, dat, bekrachtigen de Parlementen der vier betrokken koloniën - de Kaap de Goede Hoop, Natal, Transvaal en Oranje Vrijstaat: zoo zullen onder de Unie hun namen zijn - en van Engeland dit wetsontwerp, Zuid-Afrika onder de Britsche kroon een groote mate van vrijheid zal hebben. Het zal vrij zijn om zijn eigen zaligheid

te bewerken. En zoo kan er voor het sterke ras van blanken, dat er in dat in vele opzichten rijk begenadigde land woont, nog een grootsche toekomst liggen.

Wij voor ons verheugen er ons in - wij hebben het al gezegd - dat in de grondwet van Zuid-Afrika het beginsel van volkomen gelijkheid van beide nationaliteiten en van beider taal is neergelegd. Het ontwerp zelf is opgesteld en geteekend zoowel in het Hollandsch als in het Engelsch. Het Hollandsch is

58

dat der vereenvoudigde taal. Grooter triomf heeft de nieuwe taalbeweging niet gevierd. Maar dit is hier bijzaak. De hoofdzaak is, dat in de grondwet de Hollandsche Afrikaanders op voet van gelijkheid met de Engelsche worden behandeld, en dat kon niet geschieden zonder de gelijkheid van de twee talen.

Tot kort geleden hebben de Engelschen in Zuid-Afrika zich tegen de gelijke rechten van het Hollandsch verzet. Nog onlangs hebben zij in Transoranje bewerkt, dat uit het schoolwetsontwerp de bepaling werd geschrapt dat alle kinderen beide landstalen moeten leeren. Nu echter hebben hun vertegenwoordigers op de Conventie voor die gelijkheid gestemd. Zijn zij zoo ras bekeerd? Of verwachten zij, dat de Afrikaanders tevreden zullen zijn met het verkregen recht en het verder ongebruikt zullen laten?

Prof. Moorrees, de hooggeschatte hoogleeraar aan de theologische kweekschool te Stellenbosch, heeft op het laatste congres van de Zuid-Afrikaanse Onderwijzers Unie gesproken van het gevaar, dat de Afrikaander zijn taal en karakter, zijn nationale leven niet zal bewaren. ‘Als wij te traag, te lafhartig en te lam zijn - zoo zei hij - om dat nationale leven zelfstandig te ontwikkelen; als wij ons vasthechten aan de Engelsman, zijn taal, zijn gewoonten en zeden overnemen, dan zullen wij die zelfstandigheid verliezen, ons nationaal leven zal te gronde gaan.’

Met mannen als Moorrees, Steyn, die de gelijke rechten der twee blanke

zoogenaamde rassen in Zuid-Afrika de grondvesten van de heele Unie heeft genoemd, Hofmeyr, die aanvankelijk het grondwetsontwerp afkeurt omdat het z.i. het nationale leven der verschillende koloniën te zeer aantast - en stellig is hij daarbij voor het heil der Afrikaanders bezorgd - en met zoovele anderen, die hun volk steeds voorhouden, dat zij zich zelf moeten blijven, mogen wij vertrouwen, dat in de vereeniging de Afrikaanders zullen blijven een eigen volk, sprekende zijn eigen taal en zijn groote verleden waardig.

In document Neerlandia. Jaargang 13 · dbnl (pagina 182-190)