• No results found

Het onderzoek is opgesteld volgens een fuikmodel (o.a. Van IJzendoorn, 1988). We beginnen namelijk breed en exploratief, met een uitgebreide literatuurstudie en het creëren van overzicht van thema’s en sectoren waarin de businesscase voorkomt. Ook bekijken we welke elementen van met name het ideaalmodel van de eigenschappen voorkomen in een breed palet van nieuwsberichten over businesscases. Daarna gaan we diepgaand in op de bijdrage van de businesscase door een beperkt aantal (n=6) zorgvuldig geselecteerde casestudies uit te voeren naar concrete en recente besluitvormingsprocessen in het Nederlandse openbaar bestuur. Deze casestudies vormen derhalve het hart van het empirisch onderzoek. Vanwege de essentiële rol van de casestudies besteden we hier zowel in het begin als aan het eind van deze paragraaf aandacht aan.

Casestudies worden gebruikt om een hedendaags fenomeen in zijn daadwerkelijke context te bestuderen, vooral in het geval dat de grenzen tussen het fenomeen en

de context niet bij voorbaat helder zijn (Yin, 1994). De contextuele factoren maken dus nadrukkelijk deel uit van deze studie omdat zij naar verwachting relevant zijn voor het begrijpen van de bijdrage van de businesscase. De casestudies zijn uitermate geschikt voor de beantwoording van ‘hoe’ of ‘waarom’ vragen (Yin, 1994). Dergelijke vragen zijn (impliciet) onderdeel van met name de zesde en zevende onderzoeksvraag van dit proefschrift. De casestudies zijn intensief van karakter en volgens hetzelfde ontwerp uitgevoerd, waardoor onderlinge vergelijking mogelijk wordt (zie o.a. Collier, 1993; Lijphart, 1971).

Na een systematische vergelijking van de zes casestudies wordt het vervolgens mogelijk om hypothesen op te stellen over de mechanismen die ten grondslag liggen aan de bijdrage van de businesscase aan besluit- en uitvoeringsprocessen in het openbaar bestuur. Levy (2008, p. 5) geeft aan dat: “hypothese-genererende casestudies generalisaties mogelijk trachten te maken ‘voorbij de data’. Dergelijke casestudies maken het mogelijk meer algemene theoretische aannamen te ontwikkelen die daarna getoetst kunnen worden door andere methoden, waaronder grootschalig opgezette casestudieonderzoeken.” De hypothesen die dit onderzoek oplevert53, bieden derhalve concrete handvatten voor nieuwe

theorievorming en vervolgonderzoek (zie ook: Collier, 1993) en vormen tevens de basis voor de aanbevelingen voor de beleidspraktijk.

De beantwoording van onderzoeksvraag 1 (Wat is een businesscase?) vindt plaats volgens een systematische aanpak. De eerste stap is de analyse van een viertal wetenschappelijk onderbouwde businesscases, waaronder diversiteit op de werkvloer en een pleidooi voor betere ziekenhuisgebouwen. De tweede stap betreft een beschouwing van vier businesscasemethodieken waaronder de veel gehanteerde ‘Prince2’-methodiek en een format van de Nederlandse rijksoverheid voor het opstellen van businesscases. De derde stap vormt een uiteenzetting van drie studies die als referentie kunnen worden beschouwd voor dit promotieonderzoek. De genoemde studies zoeken net als dit promotieonderzoek naar de waarde van de businesscase. Dit onderzoek verschilt van de referentiestudies in het gebruik van ideaaltypen en in de bredere toepassing, in de zin dat de referentiestudies alle drie betrekking hebben op ICT- projecten bij de overheid.

53 Het beperkte aantal casussen in combinatie met het grote aantal variabelen en de stand van zaken met betrekking tot de theorievorming, verhindert het overigens, ondanks de ontwikkeling van statistische methoden (QCA) voor kleine aantallen (zie o.a. Ragin, 1987; Marx, Rihoux & Ragin, 2014), om statistisch relevante, generaliserende uitspraken te kunnen doen.

De beantwoording van de onderzoeksvragen 2 en 3 (respectievelijk: Wat zijn de veronderstelde functies van de businesscase in besluitvormingstrajecten in de publieke sector? en Welke eigenschappen54 bezit de businesscase idealiter, met

het oog op het vervullen van deze functies?) vindt, zoals aangekondigd, plaats aan de hand van de constructie van twee nieuwe ideaalmodellen van de businesscase. Hierbij merken we op dat dat ideaaltype hier, in overeenstemming met Zuurmonds (1994) gebruik van Webers (2002) bureaucratische ideaaltype (zie ook Bakker, 1957), vooral opgevat wordt als een zuiver technische gedachtenconstructie waarvan in potentie een grote heuristische waarde uitgaat. Het ideaaltype wordt daarmee niet zozeer als een normatief kader opgevat55.

Het eerste ideaalmodel, dat betrekking heeft op de functies, wordt ingeleid door onder andere een definitie en verkenning van het begrip besluitvorming (o.a. Teisman, 1992). Daarop volgt een korte beschouwing op politieke agendavorming (o.a. Bachach & Baratz, 1970) en typen besluitvorming (o.a. Simon, 1982; Lindblom, 1979; Etzioni, 1967; Picot & Lange, 1979). Concreet gezien beschouwt deze studie de businesscase als artefact van planning en control (o.a. Anthony & Young, 2003). Onder andere vanuit de discussie omtrent synoptische en incrementele planningsprocessen zijn vervolgens de functies te herleiden die de businesscase kan vervullen in besluitvormingsprocessen. Het ideaalmodel wordt verder opgebouwd aan de hand van literatuur over projectmanagement, omdat de businesscase daarin een prominente rol speelt (Bos, Harting & Zuiker, 2006; Grit, 2005; Wijnen & Storm, 2011).

Het tweede ideaalmodel, dat betrekking heeft op de eigenschappen van het document businesscase, krijgt onder andere invulling aan de hand van een selectie van nationale en internationale literatuur met betrekking tot evaluatiemethoden (o.a. Klein Haarhuis et al., 2014), besluitvormingsvraagstukken (Keeney, 1972) en de projectmanagementmethodiek Prince2 (Janssen, 2006). Daarnaast worden aanpalende instrumenten belicht zoals de kosten-batenanalyse, investeringsbeslissingen en Social Return on Investment (Eijgenraam et al., 2000, 54 Eigenschappen: zichtbare kenmerken en hoedanigheden; Functie: werking & taak (Van Dale,

2014).

55 Bij de heuristische waarde van de ideaalmodellen, dat wil zeggen: de mate waarin ze op system- atische wijze bijdragen aan het vinden en interpreteren van het empirische materiaal, wordt verder uitgebreid stilgestaan in Paragraaf 2.6. Het proefschrift zal overigens niet nader ingaan op de wetenschapsfilosofische discussie over het onderscheid tussen ‘ideaaltypen’ en ‘realtypen’ (zie o.a. Eucken, 1992), omdat een dergelijke exercitie niet bijdraagt aan de primaire doelstelling van het onderzoek.

Ecorys, 2007; Ecorys, 2008; Geerlings & Jong, 2003; Heezen, 2009a; Heezen, 2009b; Koetzier & Epe, 1998; Renaud & De Keijzer, 2011; Rienstra, 2008, Romijn & Renes, 2013; Scholten et al., 2006). Ook vindt een beschouwing plaats aan de hand van vaktijdschriften en beleidsstukken (o.a. Bijvank, Franssen & Wanders, 2009; Braaksma, Commandeur & Berghout, 2006; Flanagan, 2004; Hendriks & Van Geest, 2009; Holierhoek, 1994; Putters, 2006). Tot slot worden de bevindingen getoetst aan de al genoemde recentelijk verschenen studies waarin de businesscase centraal staat. Het empirische deel van de studie start met de beantwoording van onderzoeksvraag 4: In welke maatschappelijke thema’s en sectoren komt de businesscase voor? In dit exploratieve onderzoek worden meer dan 240 regionale, nationale en internationale nieuwsartikelen geanalyseerd om inzicht te krijgen in het dagelijks gebruik van de term ‘businesscase’. Voor het determineren van de maatschappelijke thema’s sluit het onderzoek aan bij de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze indeling bestaat uit negentien thema’s, waaronder ‘Onderwijs’, ‘Landbouw’ en ‘Internationale handel’, die zijn verdeeld over drie hoofdgroepen: ‘Economie’, ‘Maatschappij’ en ‘Arbeid en Inkomen’. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt in drie sectoren: ‘Privaat’, ‘Overheid’ en ‘Non-profit’56. De exploratieve studie van dit onderzoek heeft

een verkennend karakter bij uitstek. Verkennend onderzoek (o.a. Saunders, Lewis, Thornhill, Booij & Verckens, 2011; Baarda, 2009) is, in algemene zin, bedoeld om grip te krijgen op sociale ontwikkelingen, nieuwe inzichten te verkrijgen, vragen te stellen en verschijnselen in een nieuw licht te beoordelen. Dit onderdeel toetst een van de basisaannames van het onderzoek, namelijk dat de businesscase aan een opmars in het openbaar bestuur bezig is. De exploratieve studie is overwegend kwantitatief van aard en maakt tevens een begin met de beantwoording van onderzoeksvraag 5: Welke elementen van de ideaalmodellen zijn in de praktijk zichtbaar? Aan de hand van checklists die gebaseerd zijn op de ideaalmodellen, worden de zichtbare elementen van de businesscases die blijken uit nieuwsberichten, in beeld gebracht. Er vinden tellingen en statistische analyses plaats. Daarbij bestaat een idee over de mogelijk relevante factoren die van invloed kunnen zijn op de mate waarin de businesscases, blijkend uit de berichtgeving, aan het ideaalmodel zullen voldoen. Deze factoren zijn bijvoorbeeld de herkomst van het artikel en het jaartal. Het datamateriaal is van voldoende omvang voor een toepassing van de chikwadraattoets, waardoor bepaald kan worden of de verbanden tussen de nominale variabelen significant zijn. De uitkomsten geven een indruk van het toenemende gebruik van de businesscase

56 De sectoren overheid en non-profit worden in dit onderzoek samengevoegd onder het label ‘publiek’.

in het algemeen en in de onderscheiden sectoren in het bijzonder. De bevindingen worden vervolgens geanalyseerd en van een eerste duiding voorzien.

De duiding van de exploratieve studie vormt de opmaat voor de zes in- tensieve casestudies57 die, zoals geschetst, het empirische hart vormen van

deze dissertatie. Hierin richt het onderzoek zich in eerste instantie ook op onderzoeksvraag 5: Welke elementen van de ideaalmodellen zijn in de praktijk zichtbaar? De intensieve casestudies zijn dermate rijk aan informatie en context dat ze los van elkaar al een indicatie geven voor het antwoord op de onderzoeksvraag 6 en 7. Deze betroffen respectievelijk:

• Welke inzichten, in termen van succes- en faalfactoren, biedt de confrontatie van eigenschappen van de businesscase enerzijds en de functies van het instrument anderzijds?

• Aan de hand van welke omgevingsfactoren en alternatieve

instrumenten kunnen de uitkomsten van de onderzochte besluit- en uitvoeringsprocessen nader worden begrepen?

De zes intensieve casestudies hebben in eerste instantie een beschrijvend karakter (zie o.a. Yin, 1994; Baxter & Jack, 2008). Er is in die zin sprake van een registratie en een systematische ordening van de kenmerken en de functies van de businesscase. De twee genoemde ideaalmodellen die vanuit de theorie zijn geconstrueerd, worden gebruikt om de verschijningsvormen van het verschijnsel businesscase in het openbaar bestuur systematisch in kaart te brengen, waarbij de theorie dient als ankerpunt (zie o.a. Miles & Huberman, 1994; Della Porta & Keating, 2008). Op basis van de bestudering van onder andere beleidsnota’s, besluitvormingsstukken en uitingen in de media, wordt het gebruik van de businesscase beschreven. Daarbij wordt ook een nauwkeurige afbeelding gegeven van de rollen van personen en gebeurtenissen. De casestudies hebben een overwegend kwalitatief karakter. Het slot van elke casestudie brengt de bevindingen ten aanzien van de beide ideaalmodellen met elkaar in verband58, zodat onderzoeksvraag 6 beantwoord

kan worden: Welke inzichten, in termen van succes- en faalfactoren, biedt de confrontatie van eigenschappen van de businesscase enerzijds en de functies van het instrument anderzijds? De gegevensverzamelingen ten aanzien van de twee ideaalmodellen worden dus aan elkaar gerelateerd om de uitkomsten van de 57 Wildlands Adventure Zoo Emmen, Lelystad Airport, Gemaal Lauwersoog, ss Rotterdam, Infoversum Groningen en Internationaal Georiënteerd Basisonderwijs (IGBO) in de gemeente Haarlemmermeer. 58 Zie hiervoor het instrument raakvlakkenmatrix uit Paragraaf 2.8.4.

besluitvormingsprocessen te interpreteren. De casestudies bieden tevens inzicht in mogelijke alternatieve sturingsinstrumenten en relevante omgevingsfactoren en geven daarmee, op individueel niveau, een antwoord op onderzoeksvraag 7. De hypothesen over de bijdragen van de businesscase worden opgesteld na een vergelijkende analyse van de zes casestudies. Dit gebeurt door het systematisch zoeken naar de grote gemeenschappelijke delers en ook door nadere analyses van de uitzonderingssituaties. De verwachting die aan het onderzoek ten grondslag ligt, is kort samengevat dat complete businesscases correleren met sterke sturing op besluitvormings- en uitvoeringsprocessen. De hypothesen over de bijdragen van de businesscase (centrale vraag) worden opgesteld op basis van succes- en faalfactoren en alternatieve instrumenten en contingentiefactoren. Tot zover de belangrijkste strategische overwegingen59 die aan de verschillende delen

van het empirische onderzoek ten grondslag liggen. Figuur 1.1 vat deze delen kort samen in termen van het karakter van het onderzoek (o.a. Baarda, 2009; Levy, 2008).

Figuur 1.1: Karakterisering empirisch onderzoek.

Tot slot van deze paragraaf geeft Figuur 1.2 een schematische weergave van de onderzoeksopzet als geheel.

59 Hoofdstuk 3 behandelt de voornaamste tactische en operationele keuzen van de verschillende onderdelen.

Figuur 1.2: Onderzoeksopzet, visualisatie fuikmodel60.

60 Ter toelichting: De exploratieve studie (Hoofdstuk 4) zal met name gebaseerd zijn op het ideaalmodel met betrekking tot de eigenschappen van de businesscase als document. De resultaten van de afzonderlijke casestudies (Hoofdstukken 5 t/m 10) en de resultaten van de vergelijkende analyse (Hoofdstuk 11) van de casestudies dragen bij aan de beantwoording van de centrale vraag.