• No results found

29 A. Extern gerichte copingstrategieën

2.3.2. Onderzoeksinstrumenten met betrekking tot religieuze coping

Pargament en zijn collega’s hebben verschillende onderzoeksinstrumenten ontwikkeld om religieuze coping te kunnen meten. Volgens Pargament, Ano, & Wachholtz (2005) kunnen onderzoekers met behulp van de veel gebruikte “Ways of Coping Scale” van Folkman & Lazarus (1988) onvoldoende de rijkdom van religiositeit in het copingproces vaststellen. Men hanteert daarbij immers slechts twee items die in verband gebracht worden met religieuze coping, namelijk: “found new faith” en “I prayed”. Volgens Pargament (1997) is het relevant om preciezer vast te stellen op welke wijze religie bijdraagt aan het copingproces. Er wordt in deze paragraaf een drietal onderzoeksinstrumenten toegelicht. Op de eerste plaats de religieuze copingstijlen-schaal, die gericht is op de actor in het copingproces: mens en/of God. Op de tweede plaats de RCOPE, een instrument gebaseerd op 5 onderscheiden functies van religie. Tot slot de brief RCOPE, een verkorte versie van

43

de RCOPE, die gericht is op het onderscheiden van positieve religieuze coping van negatieve religieuze coping.

2.3.2.1. Onderzoek naar religieuze copingstijlen

Een belangrijk onderzoeksinstrument dat zich richt op het meten van religieuze copingstijlen is ontwikkeld door Pargament, Kennell, Hathaway, Grevengoed, Newman & Jones (1988). Deze onderzoekers ontwikkelden een vragenlijst om te kunnen vaststellen vanuit welke religieuze copingstijl individuen controle proberen te krijgen over stressgevende gebeurtenissen. In hoeverre beschouwt een persoon zichzelf wel of niet verantwoordelijk voor een probleem of situatie en welke rol geeft men daarbij aan God? Deze onderzoekers maakten daarbij een onderscheid tussen een afwachtende (deferring), een samenwerkende (collaborative) en een zelfsturende (self-directing) religieuze copingstijl. Deze drie religieuze copingstijlen worden door Pargament et al. (2005) als volgt beschreven:

De afwachtende religieuze copingstijl is een passieve stijl: bij deze stijl legt de gelovige de verantwoordelijkheid voor het oplossen van een probleem bij God. Men onderneemt daarom geen actie om de probleemsituatie op te lossen, omdat men dit aan God overlaat (Pargament et al. 2005). Bij deze stijl wordt God dus als actief en de mens als passief beschouwd. Deze afwachtende religieuze copingstijl gaat volgens onderzoek vaak samen met een aantal andere kenmerken (Parament 1997: 182). Zo leggen degenen die hoog op deze schaal scoren vaak de controle over het eigen bestaan bij God en is er bij hen sprake van een op dogma’s gebaseerde vorm van orthodoxie en een extrinsieke vorm van religiositeit. Dit laatste geeft aan dat men religie meer beschouwt als een middel om persoonlijke doelen te bereiken dan als doel op zich. Bij de afwachtende religieuze copingstijl stelt iemand zich dus afhankelijk op naar zowel een externe autoriteit, als naar religieuze regels en opvattingen. Bij deze stijl heeft men minder het gevoel controle uit te kunnen oefenen over de eigen omstandigheden. Er is ook sprake van minder zelf-waardering. Een hoog score op deze schaal gaat bovendien vaak samen met het minder vaardig zijn in het planmatig oplossen van problemen. Ook stelt men zich minder tolerant op naar andersdenkenden (Parament 1997: 182).

Bij de samenwerkende religieuze copingstijl neemt de gelovige ook initiatief om problemen te hanteren, maar doet men tevens een beroep op God om erbij te helpen. Deze stijl kenmerkt zich door de overtuiging dat men de verantwoordelijkheid voor het omgaan met problemen met God deelt. Volgens Pargament et al. (2005) ervaart iemand bij deze stijl God als partner met wie men kan samenwerken: “…. in which the individual perceives God to be a partner who shares in the responsibility for problem solving” (Pargament et al. 2005: 481). Bij deze stijl wordt dus zowel aan God als aan de mens een actieve rol toebedeeld. Uit onderzoek blijkt volgens Pargament (1997)

44

dat deze stijl samen gaat met een hogere frequentie van bidden, een hogere mate van religieuze echtheid en intrinsieke religiositeit. Dit geeft aan dat het bij deze religieuze copingstijl om een meer betrokken, relationele vorm van religiositeit gaat (Pargament 1997: 182). Degenen met deze stijl ervaren meer controle over hun eigen situatie. Zij voelen zich minder aan het toeval overgeleverd. Ook is hun gevoel van zelfwaardering sterker.

Bij de zelfsturende religieuze copingstijl stelt iemand zich actief op ten aanzien van problemen, of moeilijke situaties die zich voordoen. Bij deze religieuze copingstijl gelooft men wel in God, maar schakelt men Zijn hulp niet in (Pargament, Koenig & Perez 2000). Men voelt zichzelf verantwoordelijk om een probleem op te lossen, of een situatie te hanteren en laat dit daarom niet aan God over. Bij deze stijl onderneemt iemand zelf actie. Een gedachte daarbij kan zijn dat God de mens de vaardigheden en middelen heeft gegeven om zelfstandig moeilijke situaties te hanteren. Bij deze religieuze copingstijl wordt God dus als passief en de mens als actief gezien. Volgens Pargament (1997) blijkt uit onderzoek dat de verbanden tussen de zelfsturende religieuze copingstijl en de meeste andere schalen om religiositeit te meten negatief van aard zijn (Pargament 1997: 181). Toch is deze stijl wel religieus te noemen, want de respondenten die hoog op deze schaal scoren, ervaren wel een band met hun kerk. Er is bij deze stijl echter wel sprake van meer “religious quest”, dit wil zeggen dat men op religieus gebied zoekende is en twijfelt over opvattingen. Degenen met deze stijl scoren hoger op persoonlijke controle en op zelfwaardering (Pargament 1997: 182).

Volgens Pargament et al. (2005) blijkt uit empirisch onderzoek dat er bij de meeste religieus georiënteerde personen sprake is van een samenwerkende religieuze copingstijl. Vanuit de theorie gezien draagt een religieuze copingstijl waarbij men zichzelf actief opstelt bij aan het psychische welzijn, omdat men controle uitoefent over de eigen omstandigheden. Er is sprake van een “active locus of control”, hetgeen als gezond wordt beschouwd. Bij de afwachtende religieuze copingstijl ontbreekt deze actieve houding en is er sprake van passiviteit, omdat men uit gaat van de opvatting dat alleen God de macht heeft over hetgeen er gebeurt en een mens dus geen invloed kan uitoefenen over de eigen omstandigheden. Deze passieve houding, een “passive locus of control”, zou minder bijdragen aan iemands psychische welbevinden dan een actieve opstelling (Zie ook Benson & Spilka 1973).

Bij het bovengenoemde onderzoeksinstrument voor het meten van reli-gieuze coping wordt er vaak gerefereerd aan de relatie tussen de mens en God en de mate waarin iemand zichzelf of God invloed toekent over het eigen bestaan. Er zijn echter ook individuen die geen duidelijk beeld van God hebben, maar die wel ergens in geloven. Dit is bijvoorbeeld het geval in het seculiere Nederland. Voor deze Nederlandse context hebben Alma, Pieper & Van Uden (2003, 2004) een speciale

45

schaal ontwikkeld, de receptiviteitschaal. Er wordt bij de items van deze schaal gerefereerd aan een onpersoonlijke, impliciete God en een houding van vertrouwen waarin men zich ontvankelijk opstelt voor eventuele oplossingen die zich aandienen (Pieper & Van Uden 2006). Een voorbeeld van een item is: “Na een moeilijke periode wordt de diepere zin van mijn problemen mij onthuld”.

2.3.2.2. Een onderzoekinstrument naar vormen van religieuze coping: de RCOPE

Een tweede instrument dat een belangrijke rol speelt in het onderzoek naar religieuze coping is de RCOPE die door Pargament, Smith, Koenig & Perez (1998) is ontwikkeld. Bij dit onderzoeksinstrument met een breed scala aan religieuze copingvormen worden er vijf verschillende functies onderscheiden die religie in het proces van coping kan vervullen (zie ook Pargament, Koenig & Perez 2000). Deze functies verklaren waarom religieuze coping een positief effect kan hebben op het welzijn van religieus georiënteerde individuen. Religie kan ondersteunen bij het vinden van betekenis, het greep krijgen op een situatie, het vinden van troost en nabijheid bij God; het zoeken van intimiteit met geloofsgenoten en het bereiken van een verandering in levensoriëntatie.

1. Vinden van een betekenis

Volgens Pargament et al. (2000) zoeken veel mensen naar de betekenis achter ingrijpende gebeurtenissen: “to find meaning”. Zij willen weten waarom hen iets is overkomen. Vooral in situaties waar men geconfronteerd wordt met onherroepelijke, ingrijpende gebeurtenissen, zoals een ongeluk, een ernstige ziekte of het verlies van dierbaren, bieden religieuze verklaringen antwoorden op de vraag waarom iets is gebeurd. Hierdoor kunnen mensen gebeurtenissen in een kader plaatsen, waardoor zij minder overspoeld worden door hun ontreddering en de angst voor het ongewisse. Vanuit religieuze herwaardering kan iemand zo een ingrijpende gebeurtenis herdefiniëren (reframing) en in een ander, positiever licht gaan zien. Volgens Spilka et al. (2003) is dit een krachtige en effectieve copingstrategie. Religieuze zingeving kan helpen om het onvermijdelijke te accepteren en er zelfs kracht uit te putten. Doordat religie mensen in moeilijke tijden stimuleert om een betekenis te zoeken achter pijnlijke en ingrijpende gebeurtenissen, doordenken zij deze gebeurtenissen vanuit een religieus perspectief, waardoor zij zich bewuster kunnen worden van het belang van hun religieus referentiekader en hun verbinding met een sacrale wereld (Pargament 2007). Dit religieus bewustzijn kan hen motiveren om nog meer volgens hun religieuze idealen te gaan leven (Emmons & Schnitker 2015). Met behulp van een religieuze oriëntatie kunnen mensen een nare of pijnlijke gebeurtenis zelfs transformeren in een waardevolle, motiverende en leerzame ervaring (Pargament et al. 2000).

46