• No results found

Omgaan met informatie

In document Handelen naar waarheid (pagina 117-121)

Sturing en leiderschap

6.5 Omgaan met informatie

Binnen de opsporing komt mijns inziens de komende jaren de nadruk te lig-gen op (digitale) techniek, big data en human intellilig-gence’ (DLR-chef) Wilbert Paulissen, in: Kasteel et al. 2015, p. 11)

Verschillende respondenten lieten weten dat de politie zich onvoldoende be-wust is van de waarde van de informatie die door haar handelen is verkregen.

Diverse onderzoeken ondersteunen dit oordeel, zoals die naar het gebruik van zogeheten restinformatie (Van Wijk et al. 2016). Dat onderzoek stelt dat het vastleggen van informatie die niet van waarde is voor het eigen opsporingson-derzoek, onvoldoende plaatsvindt. Er lijkt maar beperkt besef te zijn van het

potentiële belang van deze informatie. Anderen in de politieorganisatie kun-nen deze restinformatie (of herbruikbare informatie) gebruiken voor nieuwe onderzoeken en om informatieposities van diverse fenomenen op te bouwen en te onderhouden. Doordat bepaalde informatie tot dusver niet (snel) wordt geborgd, kunnen criminele subjecten blijven doorgaan. De zeer gebrekkige vastlegging van restinformatie is al eerder geconstateerd, onder andere in een evaluatie van het project Intelligent Opsporen uit 2009 (Roobeek et al. 2009).

Hierdoor is de oude uitspraak van Cyrille Fijnaut dat de politie niet weet wat ze weet nog steeds van kracht.

Een aanverwant aspect is het gebrekkige besef van wat er wel en niet is toe- gestaan in de omgang met persoonsgegevens. De wijze waarop de Wet politie- gegevens (Wpg) wordt beleefd is hiervan een treffend voorbeeld. De Wpg wordt gezien als oorzaak van extra bureaucratische rompslomp en extra beperking in informatiedeling. De Wpg levert regelmatig discussie en verwarring op, waar-door soms te veel informatie wordt gedeeld, maar vaak ook te weinig. Tegelijk blijkt uit de privacyaudit naar de naleving van de Wpg dat de politie op essen-tiële punten nog onvoldoende aan de wet voldoet (Auditdienst Rijk 2015). De politie is hierin overigens niet uniek, want eenzelfde verbeterpunt werd in april 2016 door de Autoriteit Persoonsgegevens bij de gemeenten gesignaleerd.

Een van de uitdagingen rond informatiegebruik voor nu en in de (nabije) toe-komst is het structureel samenwerken met partners, waarbij een doelstelling wordt geformuleerd als een effect dat gezamenlijk moet worden bereikt. Hier-voor is het noodzakelijk om informatie met elkaar te delen. Over het algemeen wordt niet alle beschikbare informatie volledig benut, omdat deze niet altijd op de juiste manier wordt vastgelegd en gekoppeld in beschikbare systemen. Dit komt soms door onwetendheid, maar ook doordat dit een extra inspanning lijkt te betekenen aan de voorkant. Aan de achterkant levert dit echter veel tijdwinst op. De ervaring van meerdere respondenten is dat medewerkers binnen de op-sporing onvoldoende bewust lijken te zijn van de waarde van hun handelen voor anderen in de organisatie of verder in de veiligheidsketen. Over het algemeen wordt men hierop niet aangesproken.

De politieorganisatie kent verder al langere tijd het euvel dat zorgvuldig opge-bouwde informatieposities regelmatig zonder schroom worden verlaten. Voor-beelden hiervan zijn projecten als de omgang met ram- en plofkraken (Rameta 2003), mobiel banditisme (Polaris 2005), synthetische drugs (USD 2008) en illegale wapenhandel (Expertisecentrum 2008). De politie lijkt te weinig besef te hebben van de waarde van het opgebouwde inzicht, van kennis over dader-groepen en van operationele netwerken met buitenlandse zusterdiensten. Er worden externe argumenten aangedragen om het om de zoveel tijd weer

an-ders te doen: het is geen aandachtsgebied meer, het past niet in het nieuwe besturingsconcept of we kunnen het opnemen in een afdeling met een bredere taak (zoals diefstal van kunst en erfgoed onder woninginbraken). De vraag zou beter kunnen zijn of de politie geen algemene en blijvende verantwoordelijk-heid draagt voor het signaleren en actief interveniëren op veiligverantwoordelijk-heidsproblema- veiligheidsproblema-tiek. Een informatiepositie opbouwen en onderhouden hoeft bovendien niet te betekenen dat altijd minimaal een dozijn collega’s hiervoor moet worden vrij-gemaakt. De inzet is afhankelijk van de aard van het probleem, de aanwezig-heid van informatie, maar bovenal van de nieuwsgierigaanwezig-heid en toewijding van betrokken collega’s. Voldoende inzet op het behoud van structurele informatie- posities maakt het mogelijk om sneller te anticiperen, en het voorkomt dat nieuwe collega’s telkens het wiel weer moeten uitvinden.

Informatiegestuurd opsporen in de Context-zaak

Het team stelde niet zozeer opsporing, maar de informatiepositie centraal.

Als je werkt vanuit de opsporing, worden strafbare feiten je leidraad. Dan zoek je bewijslast bij de bestanddelen van zo’n delict. Maar als je – zoals bij Context – vanuit de informatiepositie werkt, kun je daarnaast ook met andere interventies ingrijpen: op tijd paspoort laten intrekken, banktegoe-den laten bevriezen of bijvoorbeeld hulp biebanktegoe-den aan gezinnen, of extre-mistische predikers uit moskeeën krijgen. Het vraagt van een team veel expertise om behalve voor strafrecht ook bruikbare informatie te zoeken voor bestuurlijke en sociale interventies (bron: intranet politie).

De start van een kansrijke opsporing begint vaak in een basisteam, en dat moet daarom beseffen dat informatie belangrijk is. De teamleden moeten zich reali-seren dat ook met informatie omgaan ook een onderdeel is van het politiewerk.

Het is geen sluitstuk, en het is ook niet per se een administratieve last. De re-cherche moet zich ervan bewust zijn dat collega’s in het basisteam potentieel relevante informatie kunnen aandragen (Tops et al. 2015). Om die verbinding meer solide te maken en niet alleen afhankelijk te laten zijn van het muteren in systemen, stellen diverse respondenten dat het van belang is dat je elkaar ook fysiek treft. Daardoor ontstaat wederzijds begrip.

Een ervaren officier van justitie, werkzaam in een grote stad, bracht tijdens een van de sessies naar voren dat de informatielijn bij de DR echt te mager is. Een recent voorbeeld is acht aangiften over straatroof in drie verschillende distric-ten, met beelden en signalement, die pas worden opgemerkt zodra er gericht onderzoek naar wordt gedaan. Basisteams werken in BVH en de DR werkt in Summ-IT (en soms in BVH), waardoor het erg lastig is om

onderzoeksoverstij-gend te zoeken en relevante informatie eenvoudig te delen. De indruk bestaat bij meerdere respondenten dat de DRIO’s onvoldoende in staat zijn om hun rol te vervullen. Medewerkers van de informatieorganisatie zelf bevestigen dit:

‘Waar het gaat om een fenomeenaanpak van criminaliteit, moeten de verwach-tingen getemperd worden.’ Hoopgevend is dat er in 2016 een koppeling komt tussen BVH en Summ-IT, mits daarvoor budget beschikbaar komt.

Medewerkers wensen een DRIO die veel meer vooruit- dan terugkijkt, en meer richting geeft. Tot op heden volgt de DRIO de opsporing voornamelijk vanuit incidenten, en dus reactief. Sommige respondenten spreken over onvoldoende (operationele) analysecapaciteit, waardoor de potentiële informatiepositie op een veelheid aan onderwerpen onvoldoende wordt benut. Informatiechefs ach-ten het aanwezige aantal hbo+-medewerkers in hun afdelingen volstrekt onvol-doende, als gekeken wordt naar de ontwikkelingen op het gebied van informa-tie(technologie) en big data. Er zijn wel enkele reku’s ingestroomd, maar in de inrichting is hiermee geen rekening gehouden, wat direct een probleem ople-vert. Over het algemeen ervaren recherchekundigen en hoogopgeleide nieuw-komers die werkzaam zijn binnen de informatieorganisatie dat zij daar weinig perspectief hebben, aangezien ze als niet-executief en ATH zijn gelabeld.

Het grote gebrek aan hooggekwalificeerde informatiespecialisten, ana-listen en onderzoekers wordt alom beklaagd tot op de hoogste niveaus bij politie en OM, maar er lijkt sprake van onvermogen om in de situatie ver-betering te brengen. Veelzeggend is dat toen in 2015 werd besloten tot be-perkte openstelling van vacatures voor hoogopgeleiden, er alleen voor cy-ber en finec mocht worden geworven. De nood bij de informatieafdelingen werd als onvoldoende hoog beoordeeld. Mogelijk hangt dit samen met ontoereikend inzicht bij beslissers in wat een hoogwaardige informatie- organisatie voor elkaar kan krijgen. Slagkracht is mooi, maar je moet ook goed kunnen mikken en analisten zijn daarvoor essentieel. Zonder adequate intelli-gence (verzamelde informatie waar duiding aan is gegeven) blijven interventies gericht op laaghangend fruit, en deze opsporing kan zoveel beter. Dit inzicht is er wel bij de Politieonderwijsraad; die adviseerde de nationale politie alleen nog hbo- en wo-gekwalificeerde zijinstromers met passend profiel te werven voor werkzaamheden in de informatieorganisatie, in plaats van medewerkers met een politieachtergrond op te leiden met post-mbo-opleidingen en cursussen.

Diverse respondenten lieten weten dat door het voortdurende gebrek aan (kwa-litatieve) inzet van de informatieorganisatie om informatieposities op bepaalde veiligheidsproblemen op te bouwen en te onderhouden, andere partijen in de veiligheidsketen inmiddels de politie op onderdelen hebben ingehaald. Het gaat dan met name om RIEC’s en gemeenten. Doordat de politie met

BOB-mid-delen achter vele voordeuren kan kijken, heeft opsporing nog steeds een unieke meerwaarde in de keten. Maar als zij die informatie niet gebruikt, is de vraag hoe relevant die meerwaarde praktisch is.

In document Handelen naar waarheid (pagina 117-121)