• No results found

Historisch perspectief

In document Handelen naar waarheid (pagina 29-36)

Context van de opsporing

1.4 Historisch perspectief

Politie en justitie hebben vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw ver-schillende crises doorgemaakt. Eerst was er de IRT-affaire van 1994 waarin de opsporingsmethoden en de ethiek van de opsporing van de interregionale re-chercheteams tegen het licht werden gehouden. In 2005 volgde een nieuwe crisis over de kwaliteit van de opsporing en vervolging, ditmaal naar aanleiding van het onderzoek en de vervolging in de zogeheten Schiedammer parkmoord.

En sinds 2010 dreigt een nieuwe crisis over de effectiviteit van de opsporing (zie ook Heijsman 2010). Deze crises zijn van grote invloed geweest op het den-ken en doen van de opsporing in het algemeen en de recherche in het bijzonder.

Recherche in ontwikkeling

Het document recherche in ontwikkeling (Project SPL Laboratoria 2015) be-schrijft het historisch perspectief van veertig jaar recherche. Veertig jaar ge-leden beschikten de korpsen over een geüniformeerde dienst, een recherche-dienst en een algemene recherche-dienst. Deze drie recherche-diensten opereerden gescheiden van elkaar. Nu, tientallen jaren later, wordt weer gezocht naar de verbindingen tus-sen de opsporing en ‘het blauwe deel’ van de politie, en tustus-sen de opsporing en haar partners. Een zoektocht van veertig jaar, van isolement tot samenwerking.

In het volgende kader schetsen we een aantal bepalende ontwikkelingen.

1977: Politie in verandering. Met de visienota Politie in verandering kwam in het politiewerk meer aandacht voor achterliggende maatschap-pelijke problemen. Wijkgericht werken was het antwoord, dit drong nog niet tot de recherche door.

1984: Commissie-Roethof. Nieuw was het pleidooi om niet politie en justitie te versterken, maar om het veiligheidsvraagstuk op te lossen door ook gemeenten, bedrijven, instellingen en burgers erbij te betrekken. Bur-gers werden betrokken door een beroep op hun zelfredzaamheid te doen.

De praktijk blijkt echter weerbarstig.

‘94-‘96: Parlementaire enquête opsporingsmethoden (IRT). De IRT-affaire draaide om de integriteit van de politie en werd bezworen door een betere formele juridische inbedding (BOB-wetgeving).

’96-‘06: Programma Abrio. Doel van dit programma is om de werkproces-sen bij politie en OM te verbeteren.

2005: Commissie-Posthumus. Het rapport-Posthumus, opgesteld naar aanleiding van de Schiedammer parkmoord, mondde uit in het verster-kingsprogramma PVOV. PVOV heeft geleid tot een professionalisering van de opsporing door het maken van afspraken omtrent de kwaliteit, werk-wijze, validatie en certificering in zowel de opsporings- als de vervolgings- fase.

2005: Visiedocument Politie in ontwikkeling verschijnt. Dit document benoemt onder andere programmasturing vanuit de overtuiging dat veilig- heid bevorderen uitsluitend mogelijk is als iedereen er een bijdrage aan le-vert. Het heeft vier uitgangspunten: a) het bestuur is eindverantwoordelijk, b) het bestuur is initiator van veiligheidsprogramma’s, c) er worden meet-bare resultaatafspraken gemaakt met alle partners, d) de partners wisse-len optimaal informatie uit.

2007 Start van het programma Bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad door de toenmalige ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie.

De uitwerking in het gelijknamige plan van aanpak leidde in 2008-2009 tot de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s).

In de jaren negentig werd de veiligheidsagenda in Nederland met name gedo-mineerd door de drugsproblematiek. Die zorgde voor druk op de politie om de overlast aan te pakken. De strategische politietop besteedde geringe aandacht aan de opsporing, waardoor de kwaliteit van de recherche aangetast werd. De politie werd op wijkniveau georganiseerd en de capaciteit van de recherche nam af; de recherche op het middenniveau kampte steeds meer met kwalitatie-ve en kwantitatiekwalitatie-ve tekorten (Tops et al. 2015). De focus van de opsporing lag vooral bij de brengzaken met een reactieve aanpak.

Onder druk van het rapport-Posthumus ontstond een sterke focus op TGO-za-ken, waardoor andere rechercheafdelingen in de knel kwamen. Door een fors lokaal werkaanbod en de verplichte personele levering aan TGO-zaken kregen delicten waarvan geen aangifte werd gedaan minder aandacht. Initiatieven om criminele groepen in onderzoek te nemen liepen vaak vast in de overvraagde rechercheafdelingen en kwamen niet ‘door de prioritering’. Door minder te in-vesteren in georganiseerde criminaliteit ontstond er een steeds groter infor-matietekort. Inmiddels staat het opsporingsvraagstuk weer op de agenda, zo-wel bij de vorming van de nationale politie als bij het OM en openbaar bestuur.

Sinds de komst van de RIEC’s is een integrale aanpak van georganiseerde mis-daad steeds vaker mogelijk, niet alleen via opsporing, maar ook via bestuurs-rechtelijke of fiscale interventies.

Een drietal crises en tal van veranderings- en verbeteringsprogramma’s heb-ben er tot dusver niet toe geleid dat de opsporing functioneert zoals zou mo-gen worden verwacht. In verschillende boeken (onder andere Princen 2015) en rapporten (onder andere Kop et al. 2011) is dringend aandacht gevraagd voor knelpunten in de opsporing. Ook uit de reflectiesessies blijkt dat er nogal wat knelpunten in de praktijk worden ervaren. Hoewel er natuurlijk ook dingen goed gaan, ontstaat er toch een ontluisterend beeld over de opsporing; als belang-rijkste knelpunten komen deze naar voren:

- geen verbindend verhaal oftewel visie in de opsporing;

- gebrekkig leiderschap (te veel prioriteiten, geen deugdelijke keuzes, geen samenhang in sturing);

- gebrek aan kwaliteit en vakmanschap (parate kennis is te beperkt, intake-proces loopt niet goed, geen probleemeigenaarschap);

- houding en gedrag (naar binnen gericht, geen lerende organisatie);

- knellend personeelsbeleid (recherchewerk betaalt slechter dan uniform-werk, positie hoger opgeleiden, zoals recherchekundigen);

- bedrijfsvoering.

Anno 2016

In de afgelopen jaren hebben er binnen de rechtshandhaving veel verande-rings- en verbeteringsprogramma’s plaatsgevonden. Hoogenboom (2015) stelt zich de terechte vraag waartoe deze programma’s en initiatieven hebben ge-leid. ‘Enkele honderden miljoenen euro’s zijn tien jaar lang weggestroomd en de bedding is onvoldoende ... Hoe kan dit?’ (p. 23). Hij stelt dat programma’s doordrongen zijn van structuur- en procesdenken gericht op ontwerpen, waar-bij het veelal blijft steken op het niveau van de woorden, zonder verbinding met het operationele werk te leggen. Zijn verklaring voor het geringe rendement is dat ‘[operationeel] leidinggevenden noch de uitvoering echt betrokken zijn bij de verbeterprogramma’s zelf. (...) Kort door de bocht: de programma’s worden

“geïnjecteerd” in de praktijk. Hier voelen weinigen zich aangesproken en daar-door neemt men niet echt verantwoordelijkheid voor de invoering’ (p. 24).

Hoogenboom is van mening dat de politie alleen wendbaar kan worden, als zij breekt met ‘het uitgangspunt van lifetime employment, baangaranties, loop-baanpaden op basis van senioriteit, vrijblijvende functioneringsgesprekken en culturele weerstanden tegen zijinstromers. (...) de politieorganisatie [wemelt]

van hoog tot laag (...) van gradaties van vrijblijvendheid’ (p. 24-25). De sugges-ties die Hoogenboom doet om veranderingen nu wel succesvol te laten verlo-pen, passen in de kantelperiode naar samenleving 3.0, zoals we aan het begin van dit hoofdstuk beschreven. Hij zegt: ‘[Sociale] innovatie binnen de politie vereist (...) ander leiderschap. (...) leidinggevenden en uitvoerders dienen min-der in de top-down modus te zitten en meer waarde toe te kennen aan de kracht en creativiteit van individuele politiemensen op alle niveaus. Dat betekent zeg-genschap langs nieuwe wegen en het bouwen aan een open cultuur. Dit bete-kent minder sturen via technocratische programma’s. (...) Dwars door dit alles heen dient te worden benadrukt dat de politie een waardegedreven organisatie is.’

Om dit daadwerkelijk invulling te geven, worden er eisen gesteld aan het verander- vermogen van de politieorganisatie. Hoe staat zij ervoor? Kan de opsporing de huidige en toekomstige criminaliteit aan? Is er in 2016 momentum voor de grootse verandering die nodig lijkt te zijn?

Vakmanschap

2

In document Handelen naar waarheid (pagina 29-36)