• No results found

Object van verlangen en ongewenste kennis in Multatuli's Woutertje Pieterse

In document Over Multatuli. Delen 26-27 · dbnl (pagina 52-64)

Multatuli's Woutertje Pieterse is geen verhaal in traditionele zin, d.w.z. een verhaal met een slot of verzoening, maar een vertelling die bij een gehouden wordt door terugkerende thema's, en, uiteraard, de hoofdpersoon Wouter Pieterse. Zoals Peter King schrijft: ‘This is not a novel, he tells us, and if it were, it would not be written like this. It is a narration (een geschiedenis) but it is also poetry, the author's lyrical utterance.’1

Het Woutertje-verhaal kent geen formele structuur en staat op gespannen voet met traditionele opvattingen van het genre. Niettemin komt het, zoals elke vertelling, voort uit het verlangen om iets mee te delen. Peter Broden stelt: ‘Desire is always there at the start of a narrative, often in a state of initial arousal, often having reached a state of intensity such that movement must be created, action undertaken, change begun.’2

Onze vertelinstantie3

, die blijkbaar werkt op grond van archiefmateriaal, aantekeningen en herinneringen4

, is moedig

1 Peter King, Multatuli, Twayne World Authors Series 219 (New York: Twayne Publishers, Inc., 1972): 112.

2 Peter Brooks, Reading for the Plot (New York: Vintage Books, 1985): 38.

3 Ik gebruik het neutrale woord vertelinstantie, omdat ik er niet zeker van ben wie het verhaal vertelt. Hoewel Multatuli de auteur is, kan de vertelinstantie niet bepaald worden, omdat zij geen lichaam heeft in de tekst. Geen van de personages in de roman reageert op de

vertelinstantie, hoewel zij voortdurend aanwezig is. Omdat de herhaling van een ervaring vaak de drijfveer is voor een verhaal, kan degene die het verhaal vertelt slechts een van de twee volgende personages zijn. Het is òf Fancy, die het onaangename verlies van Wouter als hoop voor verbeeldingskracht in de maatschappij verhaalt, òf Wouter die klaagt over het verlies van Fancy als gevolg van zijn zoektocht naar een burgerlijke levensstijl. Alleen die twee kunnen op elk moment in de tekst aanwezig zijn.

4 Sprekend over het type halsboord dat Wouter draagt, verklaart de vertelinstantie dat zij niet met zekerheid kan zeggen wat de mode in die dagen was: ‘Door 'n verdrietige gaping in m'n archief - daarvan zullen zich méér sporen vertonen, helaas! - [...]’. Multatuli, Woutertje Pieterse, ed. Garmt Stuiveling (Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1950): 338. Alle verdere verwijzingen naar dit werk verschijnen in de tekst. Ook het geheugen van de vertelinstantie vertoont gapingen: ‘Ook zonder me nu te beroepen op m'n volslagen gebrek aan

lokaal-memorie - er is geen stad, vlek of dorp in de wereld, waar ik de weg weet - [...]’. (304) En als hij jongens beschrijftdie een gemeen liedje zingen op een dronken huisdominee, geeft de vertelinstantie toe: ‘Ik heb dat dichtstuk niet kunnen machtig worden. Wat jammer is. En iets te maken en dat uit te geven als de juiste tekst, strijdt tegen mijn principes’. (57)

genoeg om met het verhaal te beginnen ondanks het feit dat hij het ziet als een moeilijke opgave: ‘Er is moed nodig om 'n verhaal te doen aanvangen in een plaats die op “dam” uitgaat’. (7) De stad is natuurlijk Amsterdam. Het plaatsen van het verhaal in een omgeving die op ‘dam’ eindigt, is al een aanwijzing dat het verhaal niet voltooid zal worden, want een ‘dam’ is een obstakel, dat in dit geval de

verhaalstroom blokkeert. Het feit dat er geen verzoening plaats vindt in het verhaal van Woutertje is een aanwijzing dat de vertelinstantie weinig controle heeft over haar materiaal, iets wat heel duidelijk blijkt als Wouter zijn aandacht verplaatst van het ene object van verlangen naar het andere.

Iemand die van plan is iets over Woutertje Pieterse te schrijven, is geneigd naar boeken te grijpen die gaan over de structuur van literaire werken, over hun begin, slot en midden. Edward Said schrijft in Beginnings: ‘for the writer, the historian, or the philosopher the beginning will emerge reflectively and, perhaps, unhappily, already engaging him in an awareness of its difficulty’.5

Het verhaal begint niet met Woutertjes geboorte, maar op het moment dat hij voor het eerst de invloed ondergaat van Fancy, dat wil zeggen op het ogenblik dat zijn verlangens in botsing komen met de ruwe stevige buitenkant van de Nederlandse burgerlijke waarden en normen. Het conflict waar het verhaal om draait begint als de hoofdpersoon zijn Nieuwe Testament verkoopt voor het werk van de romanschrijver Glorioso. De lezer krijgt een verhaal onder ogen, dat nauwelijks een begin lijkt te hebben en nog minder een slot. Frank Kermode verklaart in The Sense of an Ending: ‘We cannot, of course, be denied an end; it is one of the great charms of books that they have to end’.6

In Woutertje wordt de lezer dat nu juist onthouden; het verhaal eindigt met het woordt ‘introduceren’ (501), een woord dat meer klinkt als het begin van iets dan als het slot. Het slot dat wij voorgeschoteld krijgen is kennelijk onderbroken en niet van het type dat Barbara Herrnstein-Smith suggereert in Poetic Closure: ‘Perhaps all we can say... is that varying degrees or states of tension seem to be involved in all our experiences, and that the most gratifying ones are those in which whatever tensions are created are also released’.7

In Woutertje blijft de lezer in onzekerheid achter. Zal Woutertje zijn nette kleren terugkrijgen

5 Edward Said, Beginnings: Intention and Method (New York: Basic Books, Inc., Publishers, 1975): 35.

6 Frank Kermode: The Sense of an Ending: Studies in the Theory of Fiction (New York: Oxford U.P. 1967): 23.

7 Barbara Herrnstein-Smith, Poetic Closure: A Study of How Poems End (Chicago: U of Chicago P, 1968): 3.

en een degelijk burger worden, of wordt Fancy het uiteindelijke object van zijn verlangen, waardoor hij een tragische en romantische outsider zal worden als Max Havelaar? Als Multatuli zijn pen voor de laatste keer neerlegt, blijft de lezer in het verhaal in spanning achter met de zoektocht naar Wouters jas en hoed.

Wat nu is de drijvende kracht achter Wouters verhaal? Wat bracht de auteur ertoe meer dan 500 bladzijden te schrijven zonder een verzoening aan het slot? Wouter vertegenwoordigt de hoop of een utopisch element in de Nederlandse samenleving. Zonder het verhaal zouden in de verstarde burgerlijke omgeving, met zijn morele codes ideologie en standsbewustzijn, Wouters romantische aandriften onopgemerkt gebleven zijn. Hoe weet de vertelinstantie dat deze driften in Wouter leven? Als hij eenvoudige details, plaatsnamen e.d. niet zegt te weten, hoe kan hij dan Wouters geest en ziel kennen en begrijpen? Is Fancy de vertelinstantie? Men is geneigd het te denken vanwege het fragment dat onmiddellijk aan de Wouter-gedeelten voorafgaat; Fancy wordt gevraagd een verhaal te vertellen: ‘LIEVE FANCY, wilt ge my een sprookje vóórzeggen?’8

Als men het heeft over een goed verhaal, is het compliment eerder bestemd voor de vertelinstantie dan voor de auteur. De auteur leent zijn naam aan het boek, geeft het een titel, signeert een enkel exemplaar, en voorziet het werk van een gezicht. Maar de vertelinstantie vertelt het verhaal; hij zet het ene woord na het andere zo dat er een verhaal uit ontstaat. De vertelinstantie is de poëtische geest die de ideeën en gebeurtenissen, die samen het verhaal vormen, hun betekenis geeft. De vertelinstantie in Woutertje Pieterse begrijpt de waarde van een verbeeldingskracht, die gewillig, moedig en veelzijdig genoeg is om zich in te laten met de waarheid van de literaire uitdrukking.

Woutertjes geschiedenis schildert het leven van een kind, dat enerzijds wordt opgevoed om een rol in de maatschappij te kunnen spelen, en anderzijds met behulp van Fancy pogingen doet om bepaalde grenzen en beperkingen te overschrijden. Zijn verlangen valt uiteen in ego-driften, die gekenmerkt worden door verlangen naar de dood, en erotische driften, die gericht zijn op het leven, zoals Freud het in Beyond

the Pleasure Principle noemt: ‘The upshot of our enquiry so far has been the drawing

of a sharp distinction between “ego-instincts” and the sexual instincts, and the view that the former exercise pressure towards death and the latter towards a prolongation of life’.9

Aan het einde (niet het slot) van het verhaal merken we dat Wouters aandacht verschuift van

8 Multatuli, Ideeën, 7 vols. (Amsterdam: Salamander Em. Querido's Uitgeverij, 1985) 1: 240. 9 Sigmund Freud, Beyond the Pleasure Principle, trans. and ed. James Strachey, International

een object van verlangen, nl. Fancy, dat een levensgerichte houding vertegenwoordigt, naar een doodsaandrift die wordt uitgebeeld in zijn verlangen om zijn burgerlijke kleren terug te krijgen. Het verlangen naar Bijbel en kleding staat voor een

ideologische, religieuze en sociale concensus, waarbij Wouter, vinden zijn moeder en zijn broer Stoffel, zich moet aansluiten. Zij vertegenwoordigen een leven van bekrompenheid en vormelijkheid. Volgens Freud: ‘Death is rather a matter of expediency, a manifestation of adaptation to the external conditions of life’.10

Wouters verlangen naar Fancy betekent het afwijzen van regels die hem tot een produktief lid van de burgerij moeten vormen. De poëzie is zijn redding van een saai en alledaags leven; vandaar Fancy's belangstelling voor hem.

Wouter vertelt het sprookje van Kusco, Telasco, en Aztalpa, dat een poëtisch protest is tegen de strijd om macht, welstand en invloed. Het is niet toevallig dat de personages in het verhaal aristocratisch zijn en dat het gesitueerd is ‘Ver van hier en lang geleden’. (90) Omdat de grondslag van het burgerlijk leven bestaat uit strijd om bezit, brengt Wouter zijn plaats in de maatschappij in gevaar door niet mee te doen aan deze strijd om materieel gewin, die door de burgerlijke mentaliteit gedicteerd wordt. Eigenlijk wil Wouter de ene vorm van competitie inruilen voor de andere. Het gevecht om macht, geld en stoffelijk bezit staat vanuit zichzelf negatief ten opzichte van het leven. Positief ten opzichte van het leven is de strijd om kennis, zoals te lezen staat in Multatuli's Ideeën:

...overal is juist die brandende begeerte tot éénzyn met het onbekende, de oorzaak onzer beweging, dat is: van ons bestaan. Het spreekt dus vanzelf dat dit bestaan vernietigd werd, wanneer het bereiken van 't doel mogelyk ware. En deze onmogelykheid stelt alzo de derde soort van kracht daar, die ons instand houdt: opstand tegen het verbod, behoefte aan strijd.11

Subjectieve, op eigenbelang gerichte ideologische manieren van denken hebben al lang geleden de plaats ingenomen van een vroegere objectieve, zij het aristocratische wereldorde, die niet gebaseerd was op kapitalistische structuren, maar op personen. Een koning bijvoorbeeld is een persoon, geen kantoor; een aristocratische regering kan niet als een machine met onderling verwisselbare delen worden afgeschilderd, zoals ‘verlichte’ constitutionele regeringen. Zowel in Max Havelaar als in

Vorstenschool vinden we een positieve houding ten aanzien van vorsten, en vooral

10 Freud, 40.

11 Multatuli, Ideeën, 7 vols. (Amsterdam: Salamander Em. Querido's Uitgeverij, 1985) 2: 266.

welwillende vorsten, die ook terugkeert in Woutertje Pieterse: ‘Er bestaat dan tevens kans, nader kennis te maken met prinses Erika, bij welke gelegenheid we misschien te weten komen, dat aristocratie van verstand en hart niet uitsluitend behoeft gezocht te worden in de... lagere standen’. (335)12

De vertelinstantie suggereert dat de middenklasse, de burgerij geen gevoel heeft, als zij uitlegt dat niet iedereen Femkes gevoelens kan begrijpen: ‘Femke zou begrepen zijn geworden door lager gemeen, of door adel. 't Is met gevoel, als met het goud der speelbanken. Dat komt niet in aller handen’. (101) Men brengt aristocratie niet in verband met financiële problemen, een prins of prinses neemt geen deel aan de kleingeestige strijd om rijkdom; tenminste zo worden ze in Multatuli's teksten niet beschreven. Er bestaat een uitdrukkelijk verschil in soort of niveau van strijd. Vergeleken met de strijd om waarheid, die voor Multatuli vanuit zichzelf poëtisch is,13

en die inhoudt het zich losmaken van de ik-grenzen die de wedijver op een triviaal niveau bepalen, is de strijd om geld en andere materiële goederen van een lager niveau. Niettemin moet Wouter de minder verheven taken van het leven leren kennen, d.w.z. leren wat zijn ‘naastbij-liggende werkelijkheid’ (337) is, voordat hij kan opstijgen tot het niveau van de ‘Poëzie der Werkelijkheid’ (335). Het wekt geen verrassing dat deze minder verheven taken van het leven verricht worden in het kantoor van Ouwetijd en Kopperlith. Het soort competitie waarmee Wouter in dat kantoor wordt geconfronteerd, is in de woorden van een werknemer: ‘Allemaal wind en 'n engelse notting’. (393)

De firma, waar Wouter deze lagere taken leert, handelt in textiel. De betekenis van wasgoed en linnen in Multatuli's teksten is onmiskenbaar. Femke en Vrouw Claus werken beiden met wasgoed; Fancy, in Minnebrieven, werkt met kleding, met het wassen en herstellen ervan; in Vorstenschool zijn personages met een goede inborst, Hanna en Landsheil, respectievelijk naaister en klerenmaker. De twee begrippen textiel en poëzie komen met name samen als Albert, Hanna's verloofde, haar zijn laatste gedicht voorleest, terwijl zij naait.14

Er is een geïntendeerd verband tussen geestelijke, emotionele en verstandelijke

superiori-12 Zoals we zien heeft ‘aristocratie’ een figuurlijke en een letterlijke betekenis. Aristocratische gevoelens en verstand zijn de hoogste vormen, die men, paradoxaal, in de laagste klassen van de samenleving kan vinden. Een aristocraat koester hier ‘aristocratische’ gevoelens. De hoofdzaak is, dat deze gevoelens en dit soort verstand niet in de middenklasse voorkomen, met uitzondering van onze held. Dit is één van de redenen waarom Wouter zo'n utopisch element is.

13 ‘Er is niets poëtischer dan de waarheid. Wie dáárin geen poëzie vindt, zal steeds 'n pover poëetje blyven daarbuiten’. Multatuli, Ideeën 1: 168.

teit en personen die kleren maken of ermee werken. Een verklaring hiervoor biedt de etymologie van textiel, een woord dat is afgeleid van het Latijnse texo, dat betekent weven, vlechten of afbeelden in tapijtwerk. Interessant genoeg is in de Oxford Latin

Dictionary de derde betekenis ervan: het construeren van een ingewikkelde structuur

zoals een schip of ‘writings and other mental products’.15

Kleding en textiel vertegenwoordigen dus het potentieel voor poëzie en worden een metafoor voor Fancy's verhaalschepping: ‘En spint de vlok tot draad/Tot doek, waarop zij, eindloos voortbordurend,/De loop van al wat is, te aanschouwen geeft./En wie 't verband ontkent, is schuldig blind,/Ter nauwernood onschuldig wie 't niet kent!’ (247) De ingewikkelde allegorie voor poëzie wordt duidelijk. Prinses Erika bijvoorbeeld vertegenwoordigt het verhevene, dat niet alleen wordt aangeduid door haar aristocratische afkomst, maar ook door haar gedrag. Zij is een katachtig, moeilijk grijpbaar personage dat het verhevene uitbeeldt als afstandelijk, ontoegankelijk, ongedisciplineerd en toch edel. Tegenover prinses Erika staat Femke als

vertegenwoordigster van het dagelijks bestaan en praktische werk. Verder koestert Erika de wens een wasmeisje te worden (460) en zou Femke aristocratisch kunnen zijn (309). Nadat hij de prik van Fancy heeft gevoeld, vermengen het verhevene en praktische zich in Wouters waarneming met elkaar. (177) Femke, Fancy en Erika vormen een tertium (267 en 335), dat invloed uitoefent op zijn verlangen naar kennis en Fancy, evenals op zijn strijd tegen maatschappelijke beperkingen. Om te slagen in zijn strijd om poëtisch te worden, moet Wouter zich door alle drie laten

beïnvloeden. Hij ontvangt hun liefde, terwijl hij van de individuele personages het verhevene, het gewone, en de macht van de verbeelding leert kennen. Alle drie zijn nodig om poëzie voort te brengen. Anders, verklaart de vertelinstantie, bepaalt de aard van Wouters maatschappelijke stand dat hij ‘onpoëtisch’ blijft. (122-123)

Wat is het dat onze vertelinstantie en auteur verhindert haar en zijn ‘ingewikkelde structuur’ tot een einde te brengen? Mogen wij als lezers een verzoening verwachten van de zorgvuldig gewoven spanning in Wouters leven? Het is duidelijk dat Wouter niet tevreden is met de werkelijkheid zoals hij die waarneemt. Hij wil veranderingen brengen in wat hij om zich heen ziet: ‘“Later, later!” dacht hij. Later, als-i bevrijd zou zijn van schoolse en huiselijke banden. Dan zoud-i 'n werelddeel gelukkig maken. En nog een. En nóg een...’ (177) Wouters bedoelingen zijn niet alleen qualitate qua edel, maar ook in die zin dat hij wenst als koning hele continenten gelukkig te maken, als ‘koning van Afrika’ (176) bijvoorbeeld. Onze vertelinstantie echter deelt mee dat voor Wouters dromen geen plaats is in de wereld en zij slechts een illusie blijven in de

levensgerichte, werkelijkheid-ontkennende houding van de dromer. Iemand die de werkelijkheid afwijst, is inderdaad een utopisch personage, maar het sturen van zo'n personage vereist dat het binnen de werkelijkheid blijft, terwijl het vasthoudt aan utopische opwellingen en de wil tot verandering. Men moet het motief van kleding en het werken met kleding in gedachten houden; de metafoor van poëzie is

verstrengeld met de taken van alledag. Als Pater Jansen Femkes kunst in het herstellen van zijn ondergoed prijst, lezen we: ‘De hoogheid van Fancy versmaadde 't

rangverschil tussen paters onderbroeken en de melkweg’. (219) Zoals de

vertelinstantie uitlegt: de poëzie van de werkelijkheid staat veel hoger dan ‘liefelijk bontgekleurde - maar kinderachtige, onvoedzame en verderfelijke - dromerij!’ (335) Dit verklaart dat Femke van Wouter eist dat hij binnen drie maanden de eerste van zijn school is (168) en dat Holsma verandert van een schijnbaar vrijdenkend, liberaal persoon in iemand die Wouter aanmoedigt om zijn aandacht van het in tijd en ruimte ver afgelegene te verleggen naar het onmiddellijk hier en nu:

ik was ook zo! - ze komt grotendeels voort uit luiheid. Het is gemakkelijker zich te verbeelden dat men zweeft boven 'n berg die heel in de verte ligt, dan in werkelijkheid z'n voet op te lichten om over 'n steentje te stappen. Onder de millioenen zaken die je zoudt willen doen, zijn er slechts weinige die je zoudt kunnen doen. [...] Vraag altijd jezelf af: ‘wat wordt er op dit

ogenblik van me gevorderd?’ en gebruik niet de ingenomenheid met het

vermeend hogere, als voorwendsel tot verwaarlozing van wat je lager toeschijnt. Je bent ontevreden met je tegenwoordig standpunt? wel, maak je 'n beter standpunt waard! [...] Vraag jezelf bij elke gelegenheid af: wat is m'n naastbijliggende plicht? (331)

De vertelinstantie houdt een pleidooi voor literatuur die niet slechts de werkelijkheid afwijst zoals zij is, maar voor een literatuur die in staat is om veranderingen in die werkelijkheid teweeg te brengen. Het is niet de taak om van wereld te veranderen, maar om die wereld die voor je ligt te wijzigen. Poëzie die daartoe in staat is, kan niet bestaan uit ‘verdraaide poëzie en valse romantiek’. (163).

Men moet in herinnering houden dat Wouter Fancy voor het eerst ontmoette bij de molens in de buurt van Femkes huis. Zij is hem niet verschenen in een droom of visioen. Wat kon een groter symbool zijn van de triomf van de Hollandse middenstand dan de molen. Als de wind (van verandering bijvoorbeeld) tegen deze machine blaast, wordt hij des te vastberadener in zijn taak van malen of zagen. De molen wordt een metafoor voor het ingewikkelde en machinale functioneren van de maatschappij; men wordt hier herinnerd aan Pennewips gesloten categorieën van leden uit de burgerklasse (21). Fancy moest naar Wouter komen

vanuit de gewone, praktische wereld ten einde gebruik te maken van zijn

‘romanziekte’ (9), d.w.z. zijn fantasie en verlangen om de wereld te veranderen; ze

In document Over Multatuli. Delen 26-27 · dbnl (pagina 52-64)