• No results found

Een boosaardig geschrift opnieuw gepubliceerd

In document Over Multatuli. Delen 26-27 · dbnl (pagina 64-67)

Opnieuw is er een boek verschenen van Maarten 't Hart: Een dasspeld uit Toela. Overigens wel een boek dat uitsluitend reeds eerder gepubliceerde artikelen bevat, uit de jaren 1979 tot 1990. Hierin natuurlijk veel aandacht voor Multatuli. Hoe kan het ook anders, want 't Hart is bezeten van Multatuli. Zijn in 1986 geschreven bijdrage aan het boek Er is niets poëtischer dan de waarheid onder de titel ‘Fouten heb ik vele (Multatuli)’ is ook nu opgenomen. (Zo'n zelfkennis verwacht je toch niet van ‘de koning der snoevers’). Maar er is iets merkwaardigs aan de hand: op niet minder dan 53 plaatsen is de tekst gewijzigd. Ja, 't Hart kwam blijkbaar tot het inzicht, dat hij in zijn ‘boosaardig stuk’, zoals hij het nu eufemistisch noemt, enige malen over de schreef is gegaan. Zo is de halve pagina, waar hij op een meer dan misselijke manier schrijft over de voorzitter van het Multatuli-genootschap, nu weggelaten. Trouwens, ieder die met waardering over Multatuli schrijft, vindt 't Hart op z'n weg.

Enige van zijn correcties laat ik hier volgen.

In 1986 wordt Mimi ‘z'n bijzit’ genoemd. Nu alleen ‘Mimi’. In 1986 vraagt 't Hart zich af of goed schrijven ‘een vrijbrief is voor schurkenstreken, voor overspel, voor flessentrekkerij, voor oplichterij, voor weerzinwekkende snoeverij?’ Meer niet. Thans beticht hij Dekker niet van schurkenstreken en oplichterij. Er blijft echter nog genoeg over, dunkt mij. Het zal je maar gezegd worden. Ach, zal 't Hart gedacht hebben, de man is al meer dan 100 jaar dood, dit alles kan ik nu wel schrijven.

In 1986: ‘Hij wist minder dan een kind wat nu van de lagere school afkomt’, wordt thans: ‘Hij wist minder dan een kind dat nu van de mavo afkomt’. Dekkers kennis is iets hoger ingeschat. ‘Slechts als schaker was hij bescheiden, omdat hij altijd verloor’. Geschrapt wordt nu ‘omdat hij altijd verloor’. 't Hart bemerkte zelf de onzinnigheid van z'n bewering. Wel wordt nu toegevoegd, dat de schaakmeester Lodewijk Prins weinig met hem ingenomen is. Hiervan akte!

Over het boek van de schoondochter zegt 't Hart in 1986: ‘Op ronduit laaghartige wijze heeft Du Perron haar schitterende boek de grond in proberen te schrijven’. Thans wordt dit: ‘Op weinig verheffende wijze heeft Du Perron haar aangepakt’. In 1986 kan 't Hart ‘de conclusie van haar meesterlijk geschreven boek van harte onderschrijven’. In 1990: ‘Niettemin kunnen wij de conclusie van haar soms

zeurderige, maar vaak ook meeslepend en in elk geval met oprechte verontwaardiging geschreven boek, enigszins onderschrijven’. Is Multatuli onze grootste schrijver, vraagt Maarten 't Hart. Het antwoord in vragende vorm luidt in 1986: ‘Vanwege de schaarse toevalstreffers in zijn werk, die enkele schitterende formuleringen?’ Thans: ‘Vanwege de schitterende formuleringen?’ Zowel in 1986 als in 1990 wordt ‘Max Havelaar’ een potpourri genoemd. Nu wordt er wel aan toegevoegd: ‘die toch zoals Sötemann aantoonde zo knap gestructureerd blijkt te zijn’.

Het volgende fraais uit 1986 ontbreekt nu: ‘En, kan men daar aan toevoegen, opportunisme, schaamteloos opportunisme. Er is in de hele Lebak-zaak niets edels, niets nobels, niets lofwaardigs te bekennen’.

't Hart is bioloog en geen onverdienstelijk schrijver, maar men krijgt wel eens de indruk, dat hij zijn gedachten wat onbeheerst, te haastig aan het papier toevertrouwt. De autobiografie van Domela Nieuwenhuis Van Christen tot Anarchist, heet in 1986

Van Anarchist tot Monarchist. Bij enig nadenken had 't Hart kunnen weten, dat zo'n

titel onmogelijk is, want Domela was allerminst monarchist. Alexander Cohen zou stiekem gelachen hebben om deze merkwaardige vergissing.

Overigens zou het eleganter geweest zijn als 't Hart ook de briefwisseling (18 en 25 januari 1911) tussen Domela en Mimi (zie Over Multatuli 2) vermeld had.

Ook in 1990 brandmerkt 't Hart het pseudoniem van Dekker als ‘potjeslatijn’; weliswaar wordt nu niet meer van een absurd pseudoniem gesproken, zoals in 1986. Ik adviseer 't Hart het knappe artikel ‘Nomen est Omen’, geschreven door mevrouw G. Koops-Van Bruggen en opgenomen in Over Multatuli 24, eens met aandacht te lezen.

Tenslotte de meest verbazingwekkende verandering. In 1986 schrijft 't Hart: ‘In de veronderstelling dat iedereen dolgraag een portret van z'n overigens buitengewoon aangename kop wilde hebben’. In 1990 aldus: ‘In de veronderstelling dat iedereen dolgraag een portret van z'n overigens weinig aantrekkelijke kop wilde hebben’. Hoe is deze verandering van appreciatie te verklaren?

Ik vraag mij af wat toch de oorzaak is van 't Harts fanatieke Multatuli-bestrijding. Een bestrijding, die bovendien nog veelal op het persoonlijke vlak ligt. Wat ook te zeggen bijvoorbeeld van de uitspraak gedaan in NRC-Handelsblad van 15-5-1987 bij een bespreking van Nelleke Noordervliets boek Tine of De dalen waar het leven

woont: ‘Toen ik een paar maanden geleden de roman aangekondigd zag, hoopte ik

dat het een fel anti-Multatuligeschrift zou zijn’. Dit is toch niet normaal? Nogmaals wat bezielt de man toch?

Onwillekeurig denk ik hierbij aan hetgeen iemand eens tegen E. du Perron zei: ‘Maar is het niet benijdenswaardig, dat zij nu nòg tegen hem

kijven, onder welk voorwendsel dan ook? Is dit niet het beste bewijs, dat hij de enige grote schrijver van onze hele 19e eeuw is en dat hij hun nog levend dwars zit? Want je gelooft toch niet dat de mensen hem werkelijk kwalijk nemen dat hij zijn vrouw verwaarloosde en een maîtresse had, dat dàt hun werkelijk schelen kan?’

B. Luger

In document Over Multatuli. Delen 26-27 · dbnl (pagina 64-67)