• No results found

3 Kanalisering en samenloop

3.5.3.2 O PSTALLEN EN GEVAARLIJKE STOFFEN

De wetgever heeft zich rekenschap gegeven van de mogelijkheid van samenloop van afd. 6.3.3 BW met zowel art. 6:174 als 6:175,171 maar heeft dienaangaande bewust geen kanaliseringsregel opgenomen naar het voorbeeld van lid 2 van art. 6:173. Zodoende is in geval van schade door een opstal of gevaarlijke stof cumulatieve aansprakelijkheid op grond van afd. 6.3.2 en 6.3.3 BW wél mogelijk. Gaat het om schade door een gevaarlijke stof, dan kan gelijktijdige aansprakelijk- heid voor dezelfde schade intreden van zowel de producent (afd. 6.3.3 BW) als de beroeps- of bedrijfsmatige gebruiker (art. 6:175 lid 1) dan wel de professionele bewaarder (art. 6:175 lid 2). In lijn hiermee is ook cumulatie mogelijk van de aan- sprakelijkheid van de producent en de door art. 6:181 lid 3 aangewezen beroeps- of

169 Zie in deze zin ook Rb. Breda 19 december 2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:BC8144 (SVEN/Albert Heijn en TIP), waarin sprake was van letselschade door een gebrekkige roldeur van een trailer. Nu volgens de rechtbank sprake was van een productiegebrek werd afd. 6.3.3 BW toepasselijk geacht en werd daarom de op art. 6:173 jo. 181 gebaseerde vordering tegen de bedrijfsmatige gebruiker afgewezen.

170 Ook hier ware het zuiverder geweest de aansprakelijkheid– in plaats van aan het bezit – te koppelen aan de hoedanigheid van bedrijfsmatige gebruiker ex art. 6:181 jo. 173, zie nader par. 4.6.3.

171 Kamerstukken II, 1987/88, 19636, 6, p. 13-14.

bedrijfsmatige gebruiker van de gevaarlijke stof. De achtergrond van een cumu- latie van aansprakelijkheden op grond van afd. 6.3.2 en 6.3.3 BW voor schade door opstallen en gevaarlijke stoffen is niet alleen dat samenloop tussen deze beide afdelingen zeldzamer zal zijn dan in geval van schade door een roerende zaak,172 maar ook dat het moeilijker zal zijn (achteraf) vast te stellen of tevens sprake is van een productiegebrek in de zin van afd. 6.3.3 BW.173Waar volgens de toelichting in geval van schade door roerende zaken in de verhouding tussen de bezitter/bedrijfs- matige gebruiker enerzijds en anderzijds de producent het verweer van de één zonder veel moeilijkheden tot (uitsluitende) aansprakelijkheid van de ander zal leiden,174wordt aangenomen dat in geval van schade door opstallen en gevaarlijke stoffen meer onzekerheid bestaat over de‘verantwoordelijkheid’ voor het ontstaan van de schade in een concreet geval. Daardoor bestaat volgens de toelichting bij opstallen en gevaarlijke stoffen het risico dat in geval van het ontbreken van een cumulatieve aansprakelijkheid, de ex afd. 6.3.2 BW en afd. 6.3.3 BW aange- sprokenen vooral naar elkaar wijzen en de benadeelde zodoende‘van het kastje naar de muur’ wordt gestuurd.175 Naast dit argument van‘opspoorbaarheid’ ten behoeve van benadeelden besteedt de toelichting ook aandacht aan de andere zijde: een bepaling naar het voorbeeld van art. 6:173 lid 2 (op grond waarvan de pro- ducent exclusief aansprakelijk is) zal degene die zich tegen de aansprakelijkheid ex art. 6:174 of 175 wil verzekeren– gezien de onzekerheden die zich over de schadeoorzaak bij opstallen en gevaarlijke stoffen ‘veel makkelijker’ kunnen voordoen dan bij roerende zaken – nauwelijks verlichting brengen, terwijl een dergelijke regeling aansprakelijkheidsrisico’s ook niet beter voorspelbaar zal maken.176 In geval van schade door een opstal (art. 6:174 jo. 181) of gevaarlijke stof (art. 6:175 jo. 181) waarbij tevens sprake is van schade door een productie- gebrek als bedoeld in afd. 6.3.3 BW, doet het in geval van‘samenloop’ geldende uitgangspunt van cumulatie van de verschillende toepasselijke rechtsregels dus opgeld. Nu naast een aansprakelijkheid van de producent in geval van productie- gebreken een aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 jo. 181 en art. 6:175 jo. 181 mogelijk blijft, is hier geen beslissende betekenis toegekend aan‘verantwoor- delijkheid’ maar lijkt het aspect van de opspoorbaarheid ten behoeve van bena- deelden te prevaleren.

172 Voor opstallen geldt dat een gebrek daarin bepaald niet altijd voortvloeit uit een gebrek in de bij de bouw van die opstal gebruikte producten, terwijl voor gevaarlijke stoffen geldt dat de aansprakelijkheid ex art. 6:175 niet berust op een gebrek maar op eigenschappen die de stof juist behoort te hebben.

173 Kamerstukken II, 1987/88, 19636, 6, p. 13-14; Kamerstukken II 1998/99, 21202, 3, p. 11. 174 Kamerstukken II 1988/89, 21202, 3, p. 11.

175 Kamerstukken II 1988/89, 21202, 3, p. 11. Zie over de verhouding tussen art. 6:175 en afd. 6.3.3 BW ook Spier en Sterk 1995, p. 31-32.

3.6 Overige samenloopvragen betreffende art. 6:181

3.6.1 Samenloop met andere kwalitatieve aansprakelijkheden binnen afd. 6.3.2 BW dan art. 6:173, 174 en 179

Dat binnen het systeem van art. 6:173, 174, 179 jo. 181 cumulatie van aanspra- kelijkheid van de bezitter en bedrijfsmatige gebruiker is uitgesloten, laat onverlet dat ter zake van hetzelfde schadefeit náást het toepasselijke art. 6:181 andere kwalitatieve aansprakelijkheden uit afd. 6.3.2 BW dan die ex art. 6:173, 174 en 179 kunnen intreden. Deze‘andere’ aansprakelijkheden kunnen op een ‘echte’ derde rusten, maar ook op de bedrijfsmatige gebruiker (of bezitter) zélf. Ook in dit ver- band kan zodoende onderscheid worden gemaakt tussen samenloop van rechts- regels betreffende de rechtsrelatie van verschillende en dezelfde partijen. Zo zullen op dezelfde persoon tegelijkertijd verschillende kwalitatieve aansprakelijkheden voor dezelfde schade kunnen rusten, zolang maar wordt voldaan aan het feiten- complex dat voor die verschillende aansprakelijkheden in afd. 6.3.2 BW is opge- nomen. Denk aan schade op een manege aangericht door een paard. De manege kan daarvoor kwalitatief aansprakelijk zijn op grond van art. 6:179 jo. 181 van- wege het bedrijfsmatig gebruiken van dit dier én op grond van art. 6:170/171 in geval van een in verband met de schadeveroorzaking door een hulppersoon gemaakte fout.177 Binnen afd. 6.3.2 BW kan ter zake van hetzelfde schadefeit ook een verschillende aansprakelijkheid op verschillende personen rusten.178 Denk wederom aan een schadeveroorzakend paard op een manege, nu echter omdat een jong kind dit dier heeft opgehitst. Alsdan kunnen de aansprakelijkheid van de manege ex art. 6:179 jo. 181 én die van de ouders van het kind ex art. 6:169 (jo. 6:164) cumuleren. De aansprakelijken zijn in de verhouding tot de benadeelde ex art. 6:102 lid 1 hoofdelijk verbonden, terwijl hun onderlinge draagplicht zal afhangen van een contractuele regeling of, bij gebreke daarvan, van art. 6:10 en 6:101 jo. 102 lid 1.

In de parlementaire geschiedenis is nadrukkelijk onderkend dat met betrekking tot hetzelfde schadefeit binnen afd. 6.3.2 BW meerdere kwalitatieve aansprake- lijkheden voor toepassing in aanmerking kunnen komen.179 De benadeelde kan steeds alle in aanmerking komende bepalingen aan zijn vordering ten grondslag

177 Vgl. de casus die leidde tot het Loretta-arrest, waarin de mogelijkheid leek te bestaan dat manege De Gulle Ruif zowel in hoedanigheid van bedrijfsmatige gebruiker ex art. 6:181 jo. 179 als in hoedanigheid van opdrachtgever ex art. 6:170 voor de schade van de 10-jarige Marloes aansprakelijk was. Dit laatste vanwege een mogelijke‘fout’ van een personeelslid van de manege in het kader van haar taakvervulling (open laten staan van een deur van de binnenbak). Zie nader in eerste aanleg Rb. Den Bosch 22 september 2004, NJF 2004/604 (Paard Loretta).

178 Ook is denkbaar dat degene die ex art. 6:173, 174 en 179 jo. 181 kwalitatief aansprakelijk is, op basis van een andere kwalitatieve aansprakelijkheid regres neemt op degene op wie geen aansprakelijkheid uit het systeem van art. 6:173, 174 en 179 jo. 181 (meer) rust. Gelet op art. 6:197 (Tijdelijke regeling verhaals- rechten) zal hiertoe enkel art. 6:170 in aanmerking kunnen komen.

179 Kamerstukken II 1988/89, 21202, 3, p. 9. Zie ook Tjittes 1995, p. 274-282; Janssen 2007, p. 165-166. Denk buiten afd. 6.3.2 BW aan samenloop van art. 6:173 jo. 181 met de kwalitatieve aansprakelijkheid van de eigenaar of houder van een motorrijtuig ex art. 185 WVW. Sinds 2005 zijn motorrijtuigen onder de reikwijdte van art. 6:173 gebracht, zodat samenloop met art. 185 WVW zich kan voordoen in geval van een verkeersongeval veroorzaakt door een rijdend motorrijtuig terwijl de oorzaak mede is gelegen in een gebrek van dit voertuig.

leggen of kiezen voor de voor hem meest gunstige grondslag. Uiteraard krijgt hij zijn schade maar eenmaal vergoed.180Zodoende is (ook) binnen afd. 6.3.2 BW cumulatie van rechtsregels het uitgangspunt. Anderzijds, de wetgever heeft voor bepaalde in afd. 6.3.2 BW geregelde gevallen de mogelijkheid van samenloop van kwalitatieve aansprakelijkheden van verschillende personen voorzien en onwense- lijk geacht. Het gaat om gevallen op het terrein van de aansprakelijkheid voor zaken. Ingeval één schadefeit tegelijkertijd voldoet aan de voorwaarden van ver- schillende kwalitatieve aansprakelijkheden, is ernaar gestreefd daarmee toch zoveel mogelijk maar één persoon (exclusief) te belasten. Dit volgens de toelich- ting met het oog op‘duidelijkheid’ voor zowel benadeelden (opspoorbaarheid) als potentieel aansprakelijken (verzekeringsaspecten).181 Zoals reeds gebleken, is de kanalisering van de aansprakelijkheid voor de in art. 6:173, 174 en 179 bedoelde zaken naar de bedrijfsmatige gebruiker ex art. 6:181 hiervan een voornaam voorbeeld.182 Hiernaast is in afd. 6.3.2 BW nog een aantal andere vormen van kanalisering opgenomen, ter uitwerking van de gedachte om ter zake van dezelfde gebeurtenis de aansprakelijkheid steeds zoveel mogelijk bij één persoon te leggen. Genoemd kunnen worden art. 6:174 lid 2 en 6:175 lid 3, die beide de leidingbe- heerder als aansprakelijke aanwijzen. Indien een gevaarlijke stof wegens een gebrek in een leiding ‘ontsnapt’, kan zowel art. 6:174 als 175 van toepassing zijn.183 Benadeelden komt gelet op de cumulatie van rechtsregels een beroep toe op beide artikelen. Wel komt men via beide verschillende grondslagen bij dezelfde aansprakelijke persoon uit, de leidingbeheerder. Deze wordt aansprakelijk geacht voor zowel gebreken (6:174 lid 2) als gevaarlijke stoffen (art. 6:175 lid 3) in de leiding. De verschillende aansprakelijkheden uit art. 6:174 en 175 zijn voor wat betreft de aansprakelijke persoon dus op elkaar afgestemd. De benadeelde die de leidingbeheerder aanspreekt, kan kiezen voor de voor hem meest gunstige grondslag.184 Wel cumulatie van rechtsregels derhalve, maar een kanalisering van aansprakelijkheid naar één persoon. Dit is een ander systeem van kanalisering dan dat van art. 6:173, 174 en 179 jo. 181: hier worden voor hetzelfde object met dezelfde materieelrechtelijke aansprakelijkheid, verschillende aansprakelijke per- sonen aangewezen (bezitter en bedrijfsmatige gebruiker), waarbij de aansprake- lijkheid steeds op de één óf ander wordt gelegd. Bij art. 6:174 lid 2 en 6:175 lid 3 gaat het om verschillende objecten (leiding vs. stof) waarvoor ook verschillende ‘inhoudelijke’ aansprakelijkheden gelden. De aansprakelijkheid wordt echter steeds naar één persoon gekanaliseerd door in deze verschillende gevallen van kwalitatieve aansprakelijkheid dezelfde persoon als aansprakelijke aan te wijzen (leidingbeheerder).

180 Kamerstukken II 1988/89, 21202, 3, p. 9; Kamerstukken II 1990/91, 21202, 6, p. 11. 181 Kamerstukken II 1988/89, 21202, 3, p. 8

182 Parl. gesch. Boek 6, p. 745-747; Kamerstukken II 1988/89, 21202, 3, p. 8-9.

183 Vgl. ook Van Hoey Smith en Weterings 2010, p. 115-121 en 2011, p. 183-193. Anders is Van Velsen 2010, p. 448-450 en 2011, p. 208, die meent dat in geval van transport van een gevaarlijke stof door een leiding art. 6:175 lid 3 als lex specialis heeft te gelden ten opzichte van art. 6:174 lid 2.

184 Vermoedelijk art. 6:175, omdat de toepasselijkheid hiervan eenvoudiger is aan te tonen dan die ex art. 6:174 en ook de tenzij-clausule van art. 6:175 jo. 178 doorgaans minder ontsnappingsmogelijkheden biedt.

Een andere kanaliseringsmethode binnen afd. 6.3.2 BW betreft lid 5 van de art. 6:175-177. Hiermee zijn regels gegeven om samenloop van deze‘milieuaan- sprakelijkheden’ zoveel mogelijk te voorkomen, zowel onderling als in relatie tot art. 6:173 en 174. Gaat het om samenloop van art. 6:173 of 174 met art. 6:175- 177,185 dan brengt lid 5 van art. 6:175-177 mee dat de benadeelde kan kiezen zijn vordering te baseren op art. 6:173 of 174 dan wel art. 6:175-177– naargelang wat voor hem in het concrete geval de meest aantrekkelijke route is–, zolang de vordering maar is gericht tegen de ingevolge art. 6:175-177 aansprakelijke persoon.186 Dit betreft een kanalisering van aansprakelijkheid zónder exclusiviteit van de verschillende rechtsregels. Cumulatie van grondslagen blijft hier dus het uitgangspunt. Exclusieve aansprakelijkheid van een bepaalde persoon gaat dus niet altijd gepaard met exclusiviteit van een toepasselijk normstelsel.187 Het komt mij logisch voor dat wanneer het niet om samenloop met de bezitter ex art. 6:173/174 gaat,188maar met de bedrijfsmatige gebruiker van een roerende zaak of opstal óók dan kanalisering van aansprakelijkheid plaatsvindt op grond van lid 5 van art. 6:175-177.189Met andere woorden, wat voor de bezitter van een in art. 6:173/ 174 bedoelde zaak in relatie tot lid 5 van art. 6:175-177 geldt, geldt ook voor de bedrijfsmatige gebruiker van een dergelijke zaak. In die zin staat lid 5 van art. 6:175-177‘buiten’ het systeem van art. 6:181 jo. 173, 174 en 179. In geval van samenloop van art. 6:175 (gevaarlijke stoffen) met art. 6:176 (stortplaatsen) of 6:177 (mijnbouwwerken) is in lid 5 van beide laatste artikelen bepaald dat de aansprakelijkheid wordt gekanaliseerd naar de exploitant van respectievelijk de stortplaats of het mijnbouwwerk. Ook voor deze kanaliseringsconstructies geldt dat zij niet gepaard gaan met exclusiviteit van de desbetreffende normstelsels.190

Zetten we de systematiek van lid 5 van art. 6:175-177 af tegen die van art. 6:173, 174 en 179 jo. 181, dan ligt in het laatste stelsel aan de exclusieve aan- sprakelijkheid van de aangewezene (bezitter óf bedrijfsmatige gebruiker) steeds hetzelfde materiële normstelsel ten grondslag, te weten dat van art. 6:173, 174 en 179. Binnen het stelsel van art. 6:173, 174 en 179 jo. 181 is het daarom niet zo dat de benadeelde een keuze uit verschillende normstelsels toekomt zolang de vor- dering maar is gericht tot– in dit geval – de in art. 6:181 bedoelde bedrijfsmatige gebruiker.

Uit het vorenstaande blijkt dat de wetgever in afd. 6.3.2 BW verschillende kana- liseringstechnieken toepast om te bewerkstelligen dat ter zake van hetzelfde schadefeit zoveel mogelijk één persoon kwalitatief aansprakelijk is. Omdat niet

185 Op grond van bijvoorbeeld art. 6:175 lid 4 jo. lid 2 is sprake van samenloop wanneer de roerende zaak deels bestaat uit een gevaarlijke stof in de zin van art. 6:175, of wanneer zich in een roerende zaak een gevaarlijke stof bevindt.

186 Kamerstukken II 1988/89, 21202, 3, p. 9; Kamerstukken II 1990/91, 21202, 6, p. 11. 187 Vgl. Jansen 2007, p. 174, 176.

188 Of een‘bijzondere’ persoon waarvoor de bezitter inwisselbaar is.

189 Zo ook Bauw 2015, p. 108. Interessant is ook de vraag naar samenloop van afd. 6.3.3 BW en art. 6:175-177 lid 5. Zoals gebleken is alleen art. 6:173 jo. 181‘afgestemd’ op afd. 6.3.3 BW en is in geval van opstallen (6:174) en gevaarlijke stoffen (6:175) cumulatie met afd. 6.3.3 BW mogelijk. Afhankelijk van het schadeveroorzakende object (roerende zaak, opstal of gevaarlijke stof), zal afd. 6.3.3 BW ten opzichte van lid 5 van art. 6:175-177 dus exclusieve werking hebben dan wel cumulatief toepasselijk zijn. 190 Vgl. Jansen 2007, p. 178.

álle door afd. 6.3.2 BW geregelde gevallen van kwalitatieve aansprakelijkheid door een kanaliseringsconstructie op elkaar zijn afgestemd, kunnen als gebleken heel wel voor dezelfde schade verschillende kwalitatieve aansprakelijkheden intreden. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat in geval van samenloop bin- nen afd. 6.3.2 BW normaliter geen samenloopproblemen ontstaan.191 Het gevolg van de diverse kwalitatieve aansprakelijkheden betreft immers eenzelfde verbin- tenis tot schadevergoeding beheerst door afd. 6.1.10 BW, terwijl ook de verjaring van de rechtsvordering tot vergoeding van de schade uniform is geregeld in art. 3:310.

3.6.2 Samenloop met onrechtmatige daad

Art. 6:181 laat, evenals alle overige kwalitatieve aansprakelijkheden uit afd. 6.3.2 BW, de mogelijkheid van een vordering op grond van art. 6:162 onverlet. In de parlementaire geschiedenis is meermaals onderkend dat náást de kwalitatief aansprakelijke nog een ander‘volgens de algemene bepalingen over onrechtmatige daad’ tegenover de benadeelde aansprakelijk kan zijn.192Art. 6:181 heeft dus geen exclusieve werking ten opzichte van art. 6:162. Hierbij kan bedacht worden dat deze laatste aansprakelijkheid op een‘echte’ derde kan rusten, maar ook op de bedrijfsmatige gebruiker (of bezitter) van de in art. 6:173, 174 en 179 bedoelde zaken zelf.193 Fout- en kwalitatieve aansprakelijkheid kunnen dus cumuleren en samenloop meebrengen van rechtsregels met betrekking tot de rechtsrelatie tus- sen zowel dezelfde als verschillende partijen. Ook geldt dat de kwalitatief aan- sprakelijke de mogelijkheid van regres heeft op een eventueel tegen de benadeelde ex art. 6:162 ‘schuldige’ ander.194 Denk ter illustratie aan de manege die een lespaard van een derde betrekt om daarmee paardrijlessen te geven. Dit dier brengt tijdens de les op de manege schade toe aan een deelnemer, waarbij het paard door een toeschouwer is opgehitst. Art. 6:181 jo. 179 wijst de manege– in plaats van de bezitter– in hoedanigheid van bedrijfsmatige gebruiker exclusief als kwalitatief aansprakelijke aan. Dit laat de mogelijkheid van de benadeelde een vordering ex art. 6:162 tegen de onbetamelijk handelende toeschouwer in te stellen onverlet. Zou de benadeelde zijn pijlen op de manege richten en laatstgenoemde het slacht- offer schadeloos stellen, dan kan de manege in beginsel verhaal nemen op de aan

191 Problemen van samenloop kunnen zich in het bijzonder voordoen indien de voor toepassing in aanmerking komende rechtsregels in de relatie tussen dezelfde partijen verschillend uitwerken. Vgl. in geval van verjaring HR 15 juni 2007, NJ 2007/621, m.nt. Haak (Fernhout/Essent) inzake onrechtmatige daad (art. 3:301) en aanvaring (art. 8:1793), alsmede HR 21 april 2006, NJ 2006/272 (Inno Holding/Gemeente Sluis) inzake onrechtmatige daad (art. 3:310) en koop (art. 7:23 lid 2).

192 Parl. gesch. Boek 6, p. 746, 757 en 765; Kamerstukken II 1990/91, 21202, 6, p. 13-14. Zo ook reeds Brunner 1984, p. 31-32, alsmede Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/231; Bauw 2015/79. Zie voor de rol van art. 6:162 náást afd. 6.3.3 BW de daartoe expliciet in art. 6:193 opgenomen regel.

193 Parl. gesch. Boek 6, p. 766; Hartlief 2011, p. 1313. Zie Rb. Maastricht 26 september 2007, JA 2007/178 (Omgevallen hoogspanningsmast), waarin Essent Netwerk ex art. 6:181 jo. 174 aansprakelijk werd geacht als bedrijfsmatige gebruiker van de omgevallen mast, alsmede ex art. 6:162 wegens het geven van onjuiste informatie in het kader van de herstelwerkzaamheden. Dit is ook van belang voor regresnemers, nu deze zich vanwege art. 6:197 überhaupt niet kunnen beroepen op art. 6:173 en 174.

194 Parl. gesch. Boek 6, p. 765-766; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/231. Een en ander volgens de algemene regels van art. 6:10 en 6:101 jo. 102 lid 1, tenzij sprake is van een tussen partijen geldende afwijkende contractuele regeling.

de schadeveroorzaking ex art. 6:162 ‘schuldige’. Een ander voorbeeld biedt de bezitter die als geen ander weet dat zijn paard wegens het schrikachtige karakter niet geschikt is om in te zetten voor rijlessen, maar dit verzwijgt en het dier toch voor dat doel aan een manege ter beschikking stelt. Dat op een dergelijke bezitter wegens de toepasselijkheid van art. 6:181 geen kwalitatieve aansprakelijkheid ex art. 6:179 rust, doet aan de werking van art. 6:162 niet af. En zo kan ook de manege als bedrijfsmatige gebruiker zelf, reeds belast met de kwalitatieve aansprakelijk- heid ex art. 6:181 jo. 179, tevens nog aansprakelijk zijn ex art. 6:162. Bijvoorbeeld omdat deze de betreffende paardrijles zonder voldoende toezicht en/of onder leiding van een ondeskundige instructeur heeft laten plaatsvinden. Dat naast kwa- litatieve aansprakelijkheid op grond van afd. 6.3.2 BW aansprakelijkheid kan bestaan op grond van art. 6:162, heeft de Hoge Raad in het Loretta-arrest inmiddels expliciet bevestigd betreffende de aansprakelijkheid voor dieren ex art. 6:179 jo. 181. De Hoge Raad overwoog dat deze kwalitatieve aansprakelijkheid niet wegneemt:

‘dat ook een derde tegenover de benadeelde aansprakelijk kan zijn op de voet van art. 6:162 BW. Is dit laatste het geval, dan heeft dit geen invloed op het ontstaan of de omvang van de hiervoor bedoelde risicoaansprakelijkheid. Evenmin komt daaraan betekenis toe bij de beant- woording van de vraag op wie de door art. 6:179 in het leven geroepen risicoaansprakelijkheid rust.’195

Kwalitatieve aansprakelijkheid laat een vordering van de benadeelde ex art. 6:162 als gezegd onverlet. Andersom, zo geeft de Hoge Raad in het Loretta-arrest nog aan, heeft de‘foutaansprakelijkheid’ ex art. 6:162 ook geen invloed op de vraag op wie – in dit geval de bezitter óf bedrijfsmatige gebruiker – de kwalitatieve aansprakelijkheid rust. Fout- en kwalitatieve aansprakelijkheid functioneren in die zin los dus van elkaar. Dit is nog eens met zoveel woorden bevestigd in HR 29 april 2011, NJ 2011/406, m.nt. Tjong Tjin Tai (Melchemie/Delbanco) over de aanspra- kelijkheid voor gevaarlijke stoffen ex art. 6:175. Geoordeeld werd dat art. 6:175 in die zin geen exclusiviteit meebrengt, dat zijdens de gebruiker van een stof (lid 1) ook ná bewaargeving (lid 2) nog altijd op voet van art. 6:162 aansprakelijkheid kan bestaan voor schade veroorzaakt door de gevaarlijke stof. Dat de kwalitatieve aansprakelijkheid in bepaalde gevallen wordt gekanaliseerd naar de bewaarder uit lid 2 van art. 6:175, laat de aansprakelijkheid van een ander (waaronder de in lid 1 van art. 6:175 bedoelde gebruiker) en ook de bewaarder zelf op grond van art. 6:162 onverlet.

Cumulatie van fout- en kwalitatieve aansprakelijkheid is goed verklaarbaar gelet op het doel dat de wetgever met afd. 6.3.2 BW voor ogen staat. Beoogd wordt benadeelden in bepaalde gevallen een betere (bewijs)positie te verschaffen dan zij sec aan art. 6:162 kunnen ontlenen. Ter vergroting van de verhaalsmogelijkheden biedt afd. 6.3.2 BW de benadeelde daarom een aansprakelijke náást c.q. in aanvulling op– en niet: in plaats van – de (eventueel) ex art. 6:162 ‘schuldige’.