• No results found

5 Plaatsbepaling van art 6:181 ten opzichte van art 6:170 en

6.6.3.3 H ET ‘ VANGNET ARGUMENT ’

Wanneer een producent van een gebrekkige zaak geen professionele hoedanig- heid heeft, ontbreekt voor de verhaal zoekende benadeelde binnen afd. 6.3.3 BW een‘vangnet’ in de vorm van een ‘particuliere’ aansprakelijkheid. Binnen het stelsel van art. 6:181 jo. 173 ligt dit anders: bij gebreke van een‘bedrijfsmatige’ (lees: professionele) gebruiker van een gebrekkige roerende zaak, kan de benadeelde terugvallen op de (particuliere) bezitter. Kan vanuit de slachtofferbeschermings- gedachte in het ontbreken van een‘vangnet’ binnen afd. 6.3.3 BW nog een argument gelegen zijn om‘beroep of bedrijf’ in die afdeling ruimer uit te leggen dan ‘bedrijf’

162 Parl. gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1003.

163 Dit laatste sluit aan bij hetgeen omtrent het profijtbeginsel in de toelichting op het bedrijfsbegrip van art. 6:181 al werd aangegeven, zie Parl. gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1003.

164 Zie ook par. 3.3.3.2 en par. 6.5.3.4.

en‘beroep of bedrijf’ in art. 6:181 lid 1-3?165 In mijn ogen niet, omdat er wel- degelijk een ‘vangnet’ in de particuliere sfeer bestaat voor de productenaan- sprakelijkheid uit afd. 6.3.3 BW, zij het niet binnen deze afdeling zelf. Op zaken geproduceerd in de particuliere of privésfeer is afd. 6.3.3 BW ingevolge art. 6:185 lid 1 sub c niet van toepassing, waardoor de aansprakelijkheidsregeling van art. 6:181 jo. 173‘herleeft’. Omdat in dat geval reeds duidelijk is dat een ‘profes- sional’ ontbreekt, zal art. 6:181 evenmin voor toepassing in aanmerking komen, waarmee de benadeelde (eveneens) uitkomt bij de in art. 6:173 bedoelde (particu- liere) bezitter van de zaak. Alles overziend, meen ik dat het aanvankelijke‘beroep’ en het latere‘beroep of bedrijf’ in art. 6:185 lid 1 sub c hetzelfde uitdrukt als ‘bedrijf’ en‘beroep of bedrijf’ in art. 6:181 lid 1-3: de aansprakelijkheid rust op de ‘pro- fessional’.

6.6.4 Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen

In het ontwerp-BW werden de aansprakelijkheid voor roerende zaken, opstallen, dieren en gevaarlijke stoffen op één lijn gesteld: de aansprakelijkheid rustte op de bezitter of bedrijfsmatige gebruiker.166 Bij de zogeheten‘Stofkam-Operatie’ in 1983 werd de aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen echter geschrapt uit het wetsvoorstel NBW. Zij werd vervolgens in het bredere perspectief van de aansprakelijkheid voor milieuschade geplaatst en keerde terug als onderdeel van de Aanvullingswet 1995.167 Art. 6:181 is duidelijk verbonden met de aansprake- lijkheidsregeling van art. 6:175. Lid 3 van art. 6:181 betreft namelijk een uitwer- king van art. 6:175 voor gevallen waarin sprake is van terbeschikkingstelling van gevaarlijke stoffen. Dit derde lid van art. 6:181 was eveneens onderdeel van de Aanvullingswet 1995 en is gelijktijdig met de invoering van art. 6:175 aan art. 6:181 toegevoegd. Lid 3 van art. 6:181 is op eenzelfde leest geschoeid als lid 2 van het artikel, dat reeds in 1992 was ingevoerd en betrekking heeft op de terbeschikking- stelling van roerende zaken (art. 6:173), opstallen (art. 6:174) en dieren (art. 6:179). Waar lid 2 van art. 6:181 een regeling geeft in geval van meerdere gebruikers van de in art. 6:173, 174 en 179 bedoelde zaken en dieren, geeft het nadien aan art. 6:181 nog toegevoegde derde lid een regeling in geval van meerdere gebruikers van gevaarlijke stoffen als bedoeld in art. 6:175. Beide leden beogen te bewerkstelligen dat in geval van meerdere bedrijfsmatige gebruikers de aansprakelijkheid steeds op de‘laatste in de keten’ c.q. de ‘eindgebruiker’ rust.

Opvallend is dat met de toevoeging van lid 3 aan art. 6:181– in afwijking van lid 1 en 2 van art. 6:181 – de maatstaf ‘beroep of bedrijf’ binnen art. 6:181 werd geïntroduceerd. Nog opvallender acht ik dat deze maatstaf volgens de tekst van lid 3 van art. 6:181 echter enkel geldt voor degene aan wie een gevaarlijke stof ter beschikking wordt gesteld; degene door wie de stof aan een ander ter beschikking

165 Zie hierna ook par. 6.6.4.4, waarin de minister aan de hand van een dergelijk‘vangnet-argument’ in deze richting lijkt te denken op het terrein van art. 6:175 (gevaarlijke stoffen).

166 Art. 6.3.2.5 (roerende zaken), 6.3.2.6 (gevaarlijke stoffen), 6.3.2.7 (opstallen), 6.3.2.8 (dieren) en 6.3.2.10 G.O. (bedrijfsmatig gebruik).

gesteld wordt, wordt– in lijn met lid 1 en 2 van art. 6:181 – nog altijd aangeduid met de (enkele) term ‘bedrijf’. Wanneer een bedrijfsmatige gebruiker van een gevaarlijke stof deze op zeker moment voor gebruik ter beschikking stelt aan een beroepsmatige gebruiker daarvan, valt deze situatie onder lid 3 van art. 6:181. Denk bijvoorbeeld aan een apotheker die van een farmaceutisch bedrijf een gevaarlijke stof ter beschikking gesteld krijgt. Worden de stoffen door de apotheker als beroepsbeoefenaar op een bepaald moment weer ter beschikking gesteld aan een ander voor gebruik ter uitoefening van diens‘beroep of bedrijf’, dan is lid 3 van art. 6:181 naar de letter van deze bepaling niet toepasselijk. Zodoende zou een beroepsmatige gebruiker zich ingevolge lid 3 van art. 6:181 niet meer kunnen ontdoen van de kwalitatieve aansprakelijkheid voor eenmaal aan hem– door een bedrijfsmatige gebruiker– ter beschikking gestelde stoffen, ook niet wanneer die stoffen door de beroepsbeoefenaar alweer aan een ander voor beroeps- of bedrijfs- matig gebruik ter beschikking zijn gesteld. Dit lijkt ongerijmd voor te komen. Het is dan ook interessant na te gaan wat de precieze betekenis is van de maatstaf ‘beroep of bedrijf’ uit lid 3 van art. 6:181, alsmede wat dáárvan dan weer de bete- kenis is voor het overige art. 6:181 waarin de enkele term‘bedrijf’ wordt gebezigd. 6.6.4.1 DEGENE DIE BEROEPS- OF BEDRIJFSMATIG HANDELT

In het kader van de introductie van art. 6:181 lid 3 werd door de minister geen specifieke toelichting op deze bepaling zelf gegeven. Verwezen werd naar de toelichting op art. 6:175, waarvan lid 3 van art. 6:181 als gezegd een uitwerking vormt in geval van de terbeschikkingstelling van gevaarlijke stoffen.168 Wanneer zodoende te rade wordt gegaan bij de totstandkoming van en toelichting op het in 1995 ingevoerde art. 6:175, blijkt voor zover in dit verband relevant het volgende. In de Aanvullingswet 1995 werd aanvankelijk (wederom) voorgesteld de aanspra- kelijkheid op grond van art. 6:175 lid 1 in verbinding met art. 6:181 – over- eenkomstig het reeds voor roerende zaken, opstallen en dieren in 1992 ingevoerde systeem van art. 6:173, 174, 179 jo. 181– te leggen op de bezitter of bedrijfsmatige gebruiker. Tijdens de parlementaire behandeling van de aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen kwam de positie van de particuliere bezitter echter onder druk te staan.169 De Tweede Kamer vond deze aansprakelijkheid, uit angst voor een te diep ingrijpen in de privésfeer,170 gekoppeld aan alleen het bezit te ver gaan.171 Om hieraan tegemoet te komen, heeft de minister de aansprakelijkheid van art. 6:175 lid 1 vervolgens beperkt tot degene die in de uitoefening van zijn ‘beroep of bedrijf’ een gevaarlijke stof gebruikt of onder zich heeft. In een afzon- derlijke zin werd daaraan in art. 6:175 lid 1 nog toegevoegd dat onder degene die

168 Kamerstukken II 1992/93, 21202, 15, p. 2.

169 Kamerstukken II 1991/92, 21202, 8, p. 3. Zo werd het voorbeeld gegeven van A die B met een aansteker een vuurtje wil verschaffen voor diens sigaret. Er ontstaat een steekvlam en B raakt gewond. A zou gelet op de kanalisering naar de producent niet op grond van art. 6:173 (lid 2) voor de schade aansprakelijk zijn, wel ex art. 6:175 wegens schade door gas als gevaarlijke stof. Zie ook Kamerstukken II 1991/92, 21202, 9, p. 7. 170 Handelingen II 1992/93, 31, p. 2323- 2325; Handelingen II 1992/93, 52, p. 3780-3782, alsmede

Kamerstukken II 1992/93, 21202, 14, p. 2-3. 171 Kamerstukken II 1992/93, 21202, 15, p. 1-2.